ECLI:NL:RBZWB:2021:2168

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 april 2021
Publicatiedatum
29 april 2021
Zaaknummer
AWB- 20_9025
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaren tegen terugvordering Ziektewetuitkering en opgelegde boete

Op 29 april 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had beroep ingesteld tegen de besluiten van het UWV van 7 september 2020, waarin haar bezwaren tegen eerdere besluiten over de terugvordering van een Ziektewetuitkering en een opgelegde boete niet-ontvankelijk werden verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bezwaartermijn, die op 21 april 2020 begon, op 2 juni 2020 eindigde. Eiseres had op 22 juni 2020 een bezwaarschrift ingediend, wat te laat was. De rechtbank oordeelde dat het UWV de niet-ontvankelijkheid terecht had vastgesteld, ondanks de persoonlijke omstandigheden van eiseres, waaronder haar zwangerschap en gezondheidsproblemen. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de termijnoverschrijding verschoonbaar maakten. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, in aanwezigheid van griffier D. Alblas, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 20/9025 en 20/9026 ZW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 april 2021 in de zaken tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: mr. M. Peelen,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de besluiten van 7 september 2020 (bestreden besluiten) van het UWV over de niet-ontvankelijkverklaring van haar bezwaren tegen de besluiten van 20 april 2020 die zien op de terugvordering van ten onrechte ontvangen uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) en een aan eiseres opgelegde boete.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 30 maart 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het UWV is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres ontving een Ziektewetuitkering. Bij besluit van 17 maart 2020 is de uitkering herzien omdat eiseres in de periode van 29 oktober 2018 tot en met 15 maart 2020 niet volledig recht had op een Ziektewetuitkering.
Bij besluit van 20 april 2020 (primair besluit I) is een bedrag van € 10.483,69 van eiseres teruggevorderd.
Bij besluit van 20 april 2020 (primair besluit II) heeft het UWV aan eiseres een boete opgelegd van € 5.241,85.
Bij brief van 19 juni 2020 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen de primaire besluiten.
Bij bestreden besluiten van 7 september 2020 heeft het UWV de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten niet-ontvankelijk verklaard vanwege een onverschoonbare overschrijding van de bezwaartermijn.
2. In beroep voert eiseres aan dat ze in deze periode zwanger was en haar zwangerschap als zeer zwaar heeft ervaren mede door de corona periode. Eiseres belandde in een depressie en sliep slecht, waardoor er veel langs haar heen is gegaan. Eiseres had tijdens haar zwangerschap onder andere last van zwangerschapsdementie en zwangerschapsvergiftiging. Daarnaast was eiseres herstellende van een eerder auto-ongeluk. Zij achtte zich niet in staat om aan het leven van alledag deel te nemen.
3. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt deze termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft, ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift, niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4. Ter beoordeling ligt de vraag voor of het UWV de bezwaren van eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
5. Niet in geschil is dat de primaire besluiten zijn gedagtekend 20 april 2020. Eiseres heeft niet betwist dat zij deze besluiten heeft ontvangen. Daarmee is gegeven dat de bezwaartermijn is aangevangen op 21 april 2020 en, met inachtneming van artikel 1, eerste lid, van de Algemene termijnenwet, is geëindigd op 2 juni 2020. Verder is tussen partijen niet in geschil dat het op 22 juni 2020 door het UWV ontvangen bezwaarschrift niet tijdig is ingediend. Dat betekent dat de rechtbank dient te beoordelen of het UWV de termijnoverschrijding terecht niet verschoonbaar heeft geacht.
Termijnen van bezwaar en beroep zijn van openbare orde, dat wil zeggen dat het fatale termijnen zijn waarvan niet afgeweken kan worden, tenzij de termijnoverschrijding verschoonbaar is in verband met zeer bijzondere omstandigheden.
De rechtbank ziet in de door eiseres aangevoerde redenen geen aanleiding om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. De gemachtigde van eiseres heeft op 19 juni 2020 – nog tijdens de zwangerschap van eiseres en het bestaan van de klachten – een bezwaarschrift ingediend. De rechtbank is niet gebleken dat eiseres niet in staat is geweest om
tijdensde bezwaartermijn een, eventueel voorlopig, bezwaarschrift in te dienen dan wel een derde in te schakelen om dit namens haar te doen. De rechtbank verwijst in dit kader naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 13 september 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:3403). Er is dan ook geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb die in de weg zou staan aan niet-ontvankelijkverklaring.
6. De rechtbank is van oordeel dat het UWV de bezwaren van eiseres terecht nietontvankelijk heeft verklaard. Het beroep van eiseres dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 29 april 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden verzet doen bij de rechtbank. De termijn voor het indienen van een verzetschrift bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na de verzending van deze uitspraak.