ECLI:NL:CRVB:2016:3403

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 september 2016
Publicatiedatum
14 september 2016
Zaaknummer
14-6780 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaarschrift wegens termijnoverschrijding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Groningen ongegrond heeft verklaard. Appellante had op 6 januari 2014 een aanvraag om bijstand ingediend, welke door het college werd afgewezen. Hiertegen heeft zij op 3 maart 2014 bezwaar gemaakt, maar het college verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk omdat de bezwaartermijn was overschreden. Appellante stelde dat zij door persoonlijke omstandigheden, waaronder een recente bevalling en medische problemen, niet in staat was om tijdig bezwaar te maken.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 13 september 2016 geoordeeld dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. De Raad oordeelde dat appellante niet voldoende heeft aangetoond dat zij niet in staat was om binnen de termijn bezwaar te maken. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de klachtenfunctionaris van de gemeente niet verplicht was om appellante te wijzen op de bezwaartermijn tijdens hun telefoongesprek. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van bezwaarschriften en de verantwoordelijkheid van de betrokkenen om zich bewust te zijn van de geldende termijnen. De Centrale Raad van Beroep heeft geen aanleiding gezien om de proceskosten te veroordelen.

Uitspraak

14/6780 WWB
Datum uitspraak: 13 september 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
31 oktober 2014, 14/2890 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Groningen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E. Tj. van Dalen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juli 2016. Namens appellante is verschenen mr. Van Dalen. Het college heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 6 januari 2014 heeft het college de aanvraag van appellante om bijstand afgewezen. Appellante heeft daartegen bij brief van 3 maart 2014 bezwaar gemaakt.
1.2.
Bij besluit van 2 juni 2014 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 6 januari 2014 niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat appellante de bezwaartermijn heeft overschreden en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij voert, evenals in beroep, aan dat zij tegenover een klachtenfunctionaris van de gemeente binnen de bezwaartermijn op 24 januari 2014 telefonisch heeft aangegeven dat zij het niet eens was met de afwijzing van haar aanvraag om bijstand. Voorts heeft appellante erop gewezen dat zij begin februari 2013 (lees: 2014) is bevallen, dat zij in de laatste fase van haar zwangerschap veel medische problemen had, dat zij op dat moment alleen maar bezig was met het goed laten verlopen van de bevalling en daarom geen tijd had om te denken aan het indienen van een bezwaarschrift.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Niet in geschil is dat appellante haar bezwaar tegen het besluit van 6 januari 2014 na afloop van de in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) genoemde termijn van zes weken heeft ingediend. Ter beoordeling staat de vraag of deze termijnoverschrijding verschoonbaar is.
4.2.
In artikel 6:11 van de Awb is, voor zover hier van belang, bepaald dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift, niet-ontvankelijkverklaring daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.3.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat in wat appellante heeft aangevoerd geen grond is gelegen voor het oordeel dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb. Vaststaat dat het besluit van 6 januari 2014 een bezwaarclausule bevat met vermelding van de termijn waarbinnen bezwaar moet worden gemaakt. Voorts behoort het tot de eigen verantwoordelijkheid van een betrokkene tijdig bezwaar te maken. Anders dan appellante heeft aangevoerd, was de klachtenfunctionaris van de gemeente tijdens het telefoongesprek op 24 januari 2014 niet gehouden appellante nog eens op de bezwaartermijn te wijzen.
4.4.
De gestelde medische problemen en zwangerschap nopen evenmin tot het oordeel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht. Op 21 januari 2014 heeft appellante telefonisch een klacht ingediend. Appellante heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij niet tevens in staat is geweest, eventueel met behulp van een derde, nog tijdens de bezwaartermijn schriftelijk aan het college kenbaar te maken dat zij zich niet kon verenigen met het besluit van 6 januari 2014.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van A. Stuut als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 september 2016.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) A. Stuut

HD