ECLI:NL:RBZWB:2021:2167

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 april 2021
Publicatiedatum
29 april 2021
Zaaknummer
AWB- 20_8616
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijkverklaring van bezwaar tegen WGA-loonaanvullingsuitkering

Op 29 april 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. P.E. Stam, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 12 augustus 2020, waarin haar bezwaar tegen een eerder besluit van 16 juni 2020 niet-ontvankelijk werd verklaard. Dit eerdere besluit betrof de toekenning van een WGA-loonaanvullingsuitkering met ingang van 14 juli 2020. Tijdens de zitting op 30 maart 2021 is eiseres niet verschenen, terwijl het UWV wel vertegenwoordigd was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres ten tijde van haar bezwaar al het maximaal haalbare resultaat had bereikt, namelijk een WGA-loonaanvullingsuitkering van 80 tot 100%. De rechtbank oordeelt dat er geen procesbelang meer is, omdat eiseres met haar bezwaar geen ander resultaat kan behalen dan wat al was toegekend. De rechtbank verwijst naar vaste rechtspraak, waarin is bepaald dat alleen een reëel procesbelang voldoende is voor ontvankelijkheid van een bezwaar. Eiseres kan in de toekomst opnieuw bezwaar maken tegen een herbeoordeling van haar arbeidsongeschiktheid, maar dat vormt geen basis voor het huidige beroep.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun mogelijkheden om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8616 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 april 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: mr. P.E. Stam,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 12 augustus 2020 (bestreden besluit) van het UWV over de niet-ontvankelijkverklaring van haar bezwaar tegen het besluit van 16 juni 2020 waarbij aan eiseres met ingang van 14 juli 2020 een WGA-loonaanvullingsuitkering is toegekend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 30 maart 2021. Eiseres en haar gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger] .

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Bij besluit van 16 juni 2020 (primair besluit) heeft het UWV aan eiseres een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend en het maatmaninkomen vastgesteld op € 12,00 per uur.
Bij brief van 27 juli 2020 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit, omdat het maatmaninkomen zonder juridische grondslag naar beneden is bijgesteld van € 18,38 per uur naar € 12,00 per uur.
Bij het bestreden besluit van 12 augustus 2020 is het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang.
2. In beroep stelt eiseres dat er nog wel degelijk procesbelang is. Eiseres voert hiervoor aan dat – anders dan bij een toekomstige hernieuwde vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid – bij heropening, herleving of herziening van de uitkering als bedoeld in artikel 8 van het Schattelingsbesluit geen rekening wordt gehouden met wijzigingen in het maatmaninkomen.
3. De vraag die bij de rechtbank voorligt, is of het UWV het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het ontbreken van procesbelang.
4. Volgens vaste rechtspraak is slechts sprake van voldoende procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaarschrift met het instellen van bezwaar nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het bereiken van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van voldoende procesbelang.
5. Eiseres ontving ten tijde van haar bezwaar van 27 juli 2020 tegen het besluit van 16 juni 2020 een WGA-loonaanvullingsuitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Hiermee heeft eiseres ten tijde van haar bezwaar het voor haar maximaal haalbare resultaat voor de toekomst, te weten een volledige WGA-loonaanvullingsuitkering met ingang van 14 juli 2020 al bereikt.
Een mogelijke toekomstige herbeoordeling van de resterende verdiencapaciteit van eiseres of een inkomstenverrekening in de toekomst vormt onvoldoende procesbelang, omdat het eiseres, indien zij het met een toekomstig besluit over de mate van haar arbeidsongeschiktheid niet eens is, vrij staat om dan de medische en arbeidskundige grondslag van dat besluit, waaronder het maatmanloon aan te vechten. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 18 april 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:1146).
Het UWV heeft ter zitting hierop aanvullend verklaard dat bij een toekomstige heropening, herleving of herziening van de uitkering ook de hoogte van het maatmaninkomen aangevochten kan worden, mits er dan gronden tegen het vastgestelde maatmaninkomen worden aangevoerd. Eiseres mist of verliest dan ook geen rechten om bij een volgende gelegenheid de hoogte van het maatmaninkomen opnieuw en in volle omvang aan de orde te stellen.
Daarnaast stelt de rechtbank vast dat het vastgestelde maatmaninkomen voor de hoogte van de uitkering van eiseres niet relevant is. Uit het primaire besluit blijkt dat de hoogte van de WGA-loonaanvullingsuitkering is gebaseerd op het WIA-maandloon van eiseres.
6. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het UWV het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Het beroep van eiseres zal dan ook ongegrond worden verklaard.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 29 april 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden verzet doen bij de rechtbank. De termijn voor het indienen van een verzetschrift bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na de verzending van deze uitspraak.