ECLI:NL:RBZWB:2021:2112

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 april 2021
Publicatiedatum
28 april 2021
Zaaknummer
AWB- 20_6310 20_6311 20_6312 20_6313 20_6314
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van het recht op huurtoeslag, zorgtoeslag en kindgebonden budget door de Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en de Belastingdienst/Toeslagen over de herziening van haar recht op huurtoeslag, zorgtoeslag en kindgebonden budget voor de jaren 2014 tot en met 2018. De eiseres ontving deze toeslagen, maar de Belastingdienst/Toeslagen heeft in vijf afzonderlijke besluiten van 15 november 2019 en 27 maart 2020 het recht op deze toeslagen herzien en vastgesteld op € 0, op basis van de inkomens- en vermogensgegevens die door de inspecteur voor de inkomstenbelasting waren vastgesteld. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat haar recht op toeslagen niet juist is vastgesteld en dat zij geen vermogen heeft. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres en de Belastingdienst/Toeslagen tegen elkaar afgewogen. De rechtbank oordeelt dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht is uitgegaan van het laatst bekende verzamelinkomen van eiseres, zoals vastgesteld door de inspecteur voor de inkomstenbelasting. De rechtbank concludeert dat de terugvordering van de ten onrechte betaalde toeslagen op goede gronden heeft plaatsgevonden en verklaart de beroepen van eiseres ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 20/6310 tot en met 20/6314 ZORG

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 april 2021 in de zaken tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

In vijf afzonderlijke besluiten van 15 november 2019 (primaire besluiten) heeft de Belastingdienst
/Toeslagen de herziene definitieve berekening vastgesteld van het recht van eiseres op huurtoeslag, zorgtoeslag en kindgebonden budget over de jaren 2014 tot en met 2018.
In vijf afzonderlijke besluiten van 27 maart 2020 (bestreden besluiten) heeft de Belastingdienst/Toeslagen de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten gegrond verklaard en het recht op huurtoeslag, zorgtoeslag en kindgebonden budget opnieuw vastgesteld.
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Per kalenderjaar is een zaaknummer aangelegd.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 16 maart 2021.
Hierbij waren aanwezig eiseres, vergezeld van haar echtgenoot, en bijgestaan door [naam vertegenwoordiger 1]
,en [naam vertegenwoordiger 2] namens de Belastingdienst/Toeslagen.

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres ontvangt zorgtoeslag, huurtoeslag en kindgebonden budget. De vader van haar twee minderjarige kinderen is in 2005 vermist geraakt en in 2013 is het rechtsvermoeden van overlijden vastgesteld. De kinderen zijn enige erfgenamen van vader. In zijn testament heeft vader opgenomen dat zijn nalatenschap onder bewind gesteld wordt tot de kinderen de
30-jarige leeftijd hebben bereikt en dat zijn broer bewindvoerder is. Eiseres heeft (alsnog) aangifte inkomstenbelasting gedaan van het vermogen van de kinderen, waarna door de inspecteur navorderingsaanslagen inkomstenbelasting zijn opgelegd voor de jaren 2014 tot en met 2018. De Belastingdienst/Toeslagen heeft via de Basisregistratie Inkomen de door de inspecteur vastgestelde inkomens- en vermogensgegevens van eiseres ontvangen. Daarop heeft de Belastingdienst/Toeslagen het recht van eiseres op zorgtoeslag, huurtoeslag en kindgebonden budget over de jaren 2014 tot en met 2018 herzien en vastgesteld op € 0. De Belastingdienst/Toeslagen heeft op 17 maart 2020 van de inspecteur via de BRI de melding ontvangen dat eiseres bijzonder vermogen heeft van minderjarige kinderen. Dit bijzonder vermogen wordt door de Belastingdienst/Toeslagen buiten beschouwing gelaten voor de vermogenstoets. Het recht van eiseres op zorgtoeslag, huurtoeslag en kindgebonden budget is vervolgens opnieuw vastgesteld.
Geschil
2. In geschil is of de Belastingdienst/Toeslagen het recht van eiseres op huurtoeslag, zorgtoeslag en kindgebonden budget over de jaren 2014 tot en met 2018 op de juiste wijze heeft vastgesteld, door uit te gaan van het laatst bekende verzamelinkomen van eiseres.
Standpunt eiseres
3. Eiseres voert aan dat haar recht op toeslagen niet juist is vastgesteld. Zij heeft geen vermogen en de toeslagen dienen 100% gecorrigeerd te worden naar de eerder toegekende bedragen.
Standpunt Belastingdienst/Toeslagen
4. De Belastingdienst/Toeslagen stelt zich op het standpunt dat bij de herziene definitieve berekening van de zorg- en huurtoeslag en het kindgebonden budget over de jaren 2014 tot en met 2018 terecht is uitgegaan van het verzamelinkomen van eiseres, zoals bepaald door de inspecteur voor de inkomstenbelasting.
Wettelijk kader
5. De van toepassing zijnde wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Oordeel rechtbank
6.
De vaststelling van het recht op toeslagen
De rechtbank stelt voorop dat de inspecteur voor de inkomstenbelasting (in de volksmond Belastingdienst blauw) en de Belastingdienst/Toeslagen (Belastingdienst rood) twee verschillende bestuursorganen zijn, die los van elkaar staan en hun eigen bevoegdheden hebben. De inspecteur voor de inkomstenbelasting is bevoegd het verzamelinkomen en het vermogen vast te stellen. De Belastingdienst/Toeslagen is bevoegd de inkomensafhankelijke regelingen uit te voeren.
Zorgtoeslag, huurtoeslag en kindgebonden budget zijn alle inkomensafhankelijke regelingen in de zin van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir).
Tussen partijen is niet in geschil dat het vermogen van de minderjarige kinderen bijzonder vermogen is en bij de vermogenstoets voor de toeslagen buiten beschouwing moet blijven. Het vermogen van eiseres blijft dan binnen de vermogensgrens voor de toeslagen en haar inkomen binnen de inkomensgrens. Eiseres heeft daarom in beginsel recht op zorgtoeslag, huurtoeslag en kindgebonden budget.
Eiseres stelt dat de Belastingdienst/Toeslagen voor de vaststelling van het recht op toeslagen uit moet gaan van het verzamelinkomen van eiseres zonder het voordeel uit sparen en beleggen, en dus zoals toegepast bij de eerste definitieve vaststelling van de toeslagen.
De rechtbank volgt dit standpunt van eiseres niet. De Belastingdienst/Toeslagen dient bij de bepaling van de draagkracht [1] uit te gaan van het inkomensgegeven zoals vastgesteld door de inspecteur voor de inkomstenbelasting. Het verzamelinkomen dat in de aanslag inkomstenbelasting is opgenomen is het toetsingsinkomen voor de vaststelling van het recht op toeslagen. Volgens vaste jurisprudentie [2] hoeven de Belastingdienst/Toeslagen en de bestuursrechter zich daardoor niet in te laten met de vraag of het verzamelinkomen wel op het juiste bedrag is vastgesteld.
Dit betekent dat de Belastingdienst/Toeslagen en de bestuursrechter
verplichtzijn om uit te gaan van de inkomensgegevens, zoals vastgesteld door de inspecteur voor de inkomstenbelasting.
In dit geval was bij de eerste definitieve vaststelling van de toeslagen uitgegaan van de op dat moment door de inspecteur vastgestelde inkomens- en vermogensgegevens. Naar aanleiding van de alsnog ingediende aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2014 tot en met 2018 heeft de inspecteur de inkomens- en vermogensgegevens van eiseres opnieuw vastgesteld. De Belastingdienst/Toeslagen heeft deze gewijzigde gegevens via de Basisregistratie Inkomen van de inspecteur ontvangen. Gezien de voornoemde jurisprudentie, dient de Belastingdienst/Toeslagen uit te gaan van deze inkomensgegevens. In deze gegevens is het door eiseres gewraakte voordeel uit sparen en beleggen, dat berekend is op basis van een fictief rendement op het vermogen van de kinderen, opgenomen. Zoals hiervoor is overwogen zijn de inkomensgegevens vast staande feiten, waarvan
moetworden uitgegaan. Uitgaande van deze gegevens heeft de Belastingdienst/Toeslagen op goede gronden op basis van deze gegevens het recht van eiseres op zorgtoeslag, huurtoeslag en kindgebonden budget over de jaren 2014 tot en met 2018 opnieuw vastgesteld.
Eiseres heeft geen gronden aangevoerd tegen de berekening van de hoogte van de zorgtoeslag, huurtoeslag en kindgebonden budget zoals weergegeven in de beslissingen op bezwaar. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat de bedragen aan zorgtoeslag, huurtoeslag en kindgebonden budget niet juist zijn vastgesteld.
7.
De terugvordering
Indien een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming leidt tot een terug te vorderen bedrag, is belanghebbende gelet op artikel 26 van de Awir het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd.
De in de beslissingen op bezwaar toegekende bedragen aan toeslagen zijn lager dan de eerder bij besluiten van 15 november 2019 teruggevorderde bedragen. Ter zitting is gebleken dat de toegekende bedragen zijn verrekend met de eerder vastgestelde terugvordering. Wat overblijft is een terugvordering over de jaren 2014 tot en met 2018 van totaal € 7.211,-, aldus de gemachtigde van de Belastingdienst/Toeslagen.
Uit jurisprudentie volgt dat de Belastingdienst/Toeslagen de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen dient af te wegen en onder bijzondere omstandigheden van terugvordering kan afzien of het terug te vorderen bedrag kan matigen. [3] Het Verzamelbesluit Toeslagen [4] bevat naar aanleiding van de genoemde jurisprudentie beleid dat ziet op het matigen dan wel afzien van de terugvordering. Uitgangspunt is dat de belanghebbende de bijzondere omstandigheden voor matiging moet aandragen en bewijzen. [5]
Eiseres voert aan dat dat zij de toeslagen nodig heeft om voor haar kinderen te zorgen.
De rechtbank begrijpt dat in dit geval sprake is van een bijzondere situatie, omdat het vermogen en het vruchtgebruik daarvan niet toekomen aan eiseres. Haar financiële positie is echter onvoldoende reden om van terugvordering af te zien of om de terugvordering te matigen. Uit het Verzamelbesluit Toeslagen volgt dat van bijzondere omstandigheden geen sprake is als de terugvordering het gevolg is van een afwijking van het daadwerkelijke over het berekeningsjaar vastgestelde toetsingsinkomen voor de toeslagen en het eerder geschatte (of zoals in dit geval) vastgestelde inkomen op basis waarvan eerder een het recht op toeslag is berekend. Het ten onrechte betaalde deel van de (voorschotten) huurtoeslag, zorgtoeslag en kindgebonden budget is op goede gronden teruggevorderd.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft eiseres gewezen op de mogelijkheid om een betalingsregeling op maat aan te vragen en daarbij een beroep te doen op haar financiële situatie.
Conclusie
8. De Belastingdienst/Toeslagen heeft op goede gronden en op juiste wijze het recht van eiseres op huurtoeslag, zorgtoeslag en kindgebonden budget over de jaren 2014 tot en met 2018 vastgesteld aan de hand van het laatste vastgestelde toetsingsinkomen. Het ten onrechte betaalde deel van de toeslagen is op goede gronden teruggevorderd. De beroepen zullen daarom ongegrond worden verklaard.
9. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 26 april 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak (mede) te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bijlage
Artikel 1a, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag (Wht):
Op deze wet is de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, met uitzondering van artikel 6, eerste en tweede lid, van toepassing.
Artikel 7, eerste lid, van de Wht:
Het recht op en de hoogte van de huurtoeslag is afhankelijk van de draagkracht, waaronder begrepen het vermogen, van de huurder, diens partner en de medebewoners.
Artikel 1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet op de zorgtoeslag (Wzt):
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt, tenzij anders is geregeld, verstaan onder zorgtoeslag: een tegemoetkoming in een premie dan wel in een bestuursrechtelijke premie als bedoeld in artikel 18d of 18e van de Zorgverzekeringswet en in het verplicht eigen risico, bedoeld in artikel 19 van de Zorgverzekeringswet.
Artikel 1, tweede lid, van de Wzt:
De hoogte van de zorgtoeslag is afhankelijk van de draagkracht op basis van het inkomen en het vermogen.
Artikel 2a, eerste lid, van de Wzt:
In afwijking van artikel 7, derde lid, van de Awir bestaat geen aanspraak op een zorgtoeslag indien de grondslag sparen en beleggen bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting van de belanghebbende in het berekeningsjaar meer bedraagt dan € 2.093. Bij de bepaling van de grondslag bedoeld in de vorige volzin, wordt geen rekening gehouden met de vrijstelling bedoeld in artikel 5.13 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
Artikel 1 van de Wet op het kindgebonden budget (Wkgb):
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder (b.) kindgebonden budget: een financiële bijdrage van het Rijk in de kosten voor kinderen.
2. De hoogte van het kindgebonden budget is afhankelijk van de draagkracht op basis van het inkomen en het vermogen.
Artikel 1, vierde lid, van de Wkgb:
In afwijking van artikel 7, derde lid, van de Awir bestaat geen aanspraak op kindgebonden budget indien de grondslag sparen en beleggen bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting van de ouder in het berekeningsjaar meer bedraagt dan € 82.093. Bij de bepaling van de grondslag bedoeld in de vorige volzin, wordt geen rekening gehouden met de vrijstelling bedoeld in artikel 5.13 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
Artikel 1 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir):
1. Deze wet geldt voor inkomensafhankelijke regelingen.
(…)
3. Onder inkomensafhankelijke regelingen worden verstaan bij of krachtens wet vastgestelde regelingen die natuurlijke personen aanspraak geven op een financiële bijdrage van het Rijk in kosten of bijdrageverplichtingen, waarbij de hoogte van de bijdrage in die regelingen afhankelijk is gesteld van draagkracht.
Artikel 2, eerste lid, van de Awir:
In deze wet en de daarop berustende bepalingen, alsmede in inkomensafhankelijke regelingen, wordt verstaan onder:
i. toetsingsinkomen: het inkomen bedoeld in artikel 8.
j. verzamelinkomen: het verzamelinkomen bedoeld in artikel 2.18 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
o. inkomensgegeven: inkomensgegeven als bedoeld in artikel 21, onderdeel e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;
Artikel 7 van de Awir:
1. Ter bepaling van de draagkracht voor de toepassing van een inkomensafhankelijke regeling wordt het toetsingsinkomen, bedoeld in artikel 8, van de belanghebbende en dat van zijn partner in aanmerking genomen.
(…)
3. Indien in een inkomensafhankelijke regeling de aanspraak op een tegemoetkoming mede afhankelijk is gesteld van het vermogen, bestaat geen aanspraak op een tegemoetkoming, indien bij de belanghebbende of, indien de belanghebbende het gehele berekeningsjaar dezelfde partner heeft, zijn partner over het berekeningsjaar voordeel uit sparen en beleggen als bedoeld in artikel 5.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 in aanmerking wordt genomen, dan wel in aanmerking zou worden genomen indien geen rekening wordt gehouden met de vrijstelling, bedoeld in artikel 5.13 van die wet.
4. Indien in een inkomensafhankelijke regeling de aanspraak op een tegemoetkoming mede afhankelijk is gesteld van het vermogen van medebewoners, bestaat tevens geen aanspraak op een tegemoetkoming indien bij een medebewoner over het berekeningsjaar voordeel uit
sparen en beleggen als bedoeld in artikel 5.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 in aanmerking wordt genomen, dan wel in aanmerking zou worden genomen indien geen rekening wordt gehouden met de vrijstelling, bedoeld in artikel 5.13 van die wet. Het bepaalde in de eerste volzin geldt alleen ten aanzien van degenen van wie het medebewonerschap het gehele berekeningsjaar heeft geduurd.
Artikel 8 van de Awir:
1. Toetsingsinkomen is: het op het berekeningsjaar betrekking hebbende inkomensgegeven.
Artikel 20 van de Awir:
1. Indien na de toekenning van de tegemoetkoming uit een eerste vaststelling, eerste bepaling of wijziging van een inkomensgegeven of niet in Nederland belastbaar inkomen blijkt dat de tegemoetkoming tot een te hoog of te laag bedrag is toegekend, herziet de Belastingdienst/ Toeslagen de tegemoetkoming met inachtneming van die eerste vaststelling, eerste bepaling of wijziging.
2. De herziening geschiedt binnen acht weken na het tijdstip waarop het voor het eerst vastgestelde, voor het eerst bepaalde of gewijzigde inkomensgegeven aan de Belastingdienst/ Toeslagen bekend is geworden dan wel de beschikking of uitspraak strekkende tot de in het eerste lid bedoelde vaststelling, bepaling of wijziging onherroepelijk is geworden.
3. Een herziening op grond van dit artikel kan leiden tot een uit te betalen bedrag doch ook tot een terug te vorderen bedrag.
Artikel 26, eerste lid, van de Awir:
Indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoet-
koming daartoe leidt, is de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd.
Artikel 47 van de Awir:
Onze Minister is bevoegd in overeenstemming met Onze Ministers die het aangaat bij ministeriële regeling voor groepen van gevallen tegemoet te komen aan onbillijkheden van
overwegende aard, welke zich bij de toepassing van artikel 7, derde of vierde lid, artikel 2a, eerste lid, van de Wet op de zorgtoeslag of artikel 1, vierde lid, van de Wet op het kindgebonden budget mochten voordoen.
De hiervoor genoemde ministeriële regeling is de Uitvoeringsregeling Awir.
Artikel 1 van de Uitvoeringsregeling Awir (voor zover hier van belang):
Deze regeling geeft uitvoering aan artikel 47 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen.
Artikel 9 van de Uitvoeringsregeling Awir (voor zover hier van belang):
1. Artikel 7, derde en vierde lid, van de wet blijft op verzoek van de belanghebbende buiten toepassing ten aanzien van degene bij wie over het berekeningsjaar geen voordeel uit sparen en beleggen in aanmerking zou worden genomen indien de rendementsgrondslag als bedoeld
in artikel 5.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001 zou worden verminderd met:
a. bezittingen die zijn opgekomen (20) van de zijde van een minderjarig kind en waarover zowel de belanghebbende, diens partner, een eventuele medebewoner, alsook het kind niet kan beschikken.
Artikel 21, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR):
In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. basisregistratie: verzameling gegevens waarvan bij wet is bepaald dat deze authentieke gegevens bevat;
(…)
e. inkomensgegeven:
1° indien over een kalenderjaar een aanslag of navorderingsaanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het na afloop van dat kalenderjaar van betrokkene over dat kalenderjaar laatst bepaalde verzamelinkomen;
2° indien over een kalenderjaar geen aanslag of navorderingsaanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het na afloop van dat kalenderjaar van betrokkene over dat kalenderjaar laatst bepaalde belastbare loon.
Artikel 2.15, tweede lid, van de Wet Inkomstenbelasting 2001:
Het belastbare resultaat uit overige werkzaamheden als bedoeld in de artikelen 3.91, eerste lid, onderdelen a en b, en derde lid, en 3.92, de belastbare inkomsten uit eigen woning, het belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang, de rendementsgrondslag voor het belastbare inkomen uit sparen en beleggen en de op grond van artikel 9.2 ter zake als voorheffing in aanmerking te nemen geheven dividendbelasting, van een minderjarig kind worden toegerekend aan de ouder die het gezag over het kind uitoefent.
Artikel 2.18 van de Wet Inkomstenbelasting 2001
Verzamelinkomen is het gezamenlijke bedrag van (a.) het inkomen uit werk en woning (b.)
het inkomen uit aanmerkelijk belang en (c.) het belastbare inkomen uit sparen en beleggen,
verminderd met daarin begrepen te conserveren inkomen.

Voetnoten

1.Artikel 7, eerste lid, in verbinding met artikel 8, eerste lid, en artikel 2, eerste lid, aanhef en onder o, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir)
2.Zie onder andere de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 16 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1321, 18 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3534 en 31 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:346.
3.Zie de uitspraak van de AbRS van 23 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3536
4.Besluit van 17 april 2020, nr. 2020-72441, Staatscourant 2020, 22720
5.Verzamelbesluit Toeslagen onder 2.1