ECLI:NL:RBZWB:2021:1861

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 april 2021
Publicatiedatum
15 april 2021
Zaaknummer
AWB- 19_5685
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres op basis van de Wet WIA na bezwaar tegen besluit UWV

Op 15 april 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. A.T. Meijhuis, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 24 september 2019, waarin haar WIA-uitkering werd vastgesteld op een mate van arbeidsongeschiktheid van 46,45%. Na bezwaar werd deze mate herzien naar 55,68%. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid correct had vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsartsen van het UWV voldoende zorgvuldig onderzoek hadden verricht naar de medische beperkingen van eiseres, die onder andere klachten had aan haar rechterschouder, knie en rug, en psychische klachten. Eiseres stelde dat haar beperkingen waren onderschat en dat zij volledig arbeidsongeschikt was. De rechtbank oordeelde echter dat de rapportages van de verzekeringsartsen voldoende onderbouwd waren en dat de door eiseres ingebrachte rapportage van een andere verzekeringsarts niet leidde tot een andere conclusie. De rechtbank bevestigde dat de functies die aan eiseres waren voorgelegd, passend waren binnen haar vastgestelde beperkingen. De rechtbank veroordeelde het UWV tot betaling van de proceskosten van eiseres en het vergoeden van het griffierecht. De uitspraak is openbaar gemaakt op 15 april 2021.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/5685 WIA

uitspraak van 15 april 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: mr. A.T. Meijhuis,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Rotterdam), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld bij de rechtbank Rotterdam tegen het besluit van
24 september 2019 (bestreden besluit) van het UWV inzake de toekenning van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van eiseres doorgezonden aan deze rechtbank om hier te worden behandeld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 18 maart 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en haar dochter. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. Schuller-Middelkoop en [naam vertegenwoordiger] .

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
Eiseres is werkzaam geweest als gehandicaptenbegeleidster. Voor dat werk is zij op 13 april 2002 uitgevallen vanwege klachten aan rug en been. Na het einde van de wachttijd ontving eiseres een uitkering naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 55 tot 65% en na herbeoordeling per 6 mei 2004 werd zij minder dan 15% arbeidsongeschikt aangemerkt.
Nadien heeft eiseres gewerkt als pompbediende.
Op 22 maart 2017 heeft eiseres zich tijdens een periode van werkloosheid ziek gemeld met verschillende fysieke klachten. Bij besluit van 21 juni 2017 heeft het UWV aan eiseres met ingang van 21 juni 2017 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
Bij besluit van 1 oktober 2018 heeft het UWV de ZW-uitkering van eiseres, na een zogenaamde eerstejaars ZW-beoordeling, ongewijzigd voortgezet.
Bij besluit van 6 februari 2019 heeft het UWV aan eiseres met ingang van 20 maart 2019 een WIA-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van
80 tot 100%.
Blijkens de rapportage van arbeidsdeskundige De Wit van 5 februari 2019, die aan dit besluit mede ten grondslag ligt, is de mate van arbeidsongeschiktheid door hem vastgesteld op
46,45%.
Eiseres heeft hiertegen bij brief van 28 februari 2019 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 5 maart 2019 (primair besluit) heeft het UWV het besluit van 6 februari 2019 ingetrokken en aan eiseres met ingang van 20 maart 2019 een WIA-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 46,45%.
Het bezwaar van eiseres van 28 februari 2019 wordt mede geacht te zijn gericht tegen het primaire besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. De mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres wordt met ingang van 20 maart 2019 vastgesteld op 55,68% en haar resterende verdiencapaciteit op € 1.330,06 per maand.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 20 maart 2019 heeft vastgesteld op 55,68%.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiseres medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een arts, getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts, en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
De arts heeft eiseres gezien op het spreekuur, haar lichamelijk en psychisch onderzocht en dossieronderzoek verricht. De arts rapporteert dat eiseres klachten heeft van knie en schouder en psychische klachten. Eiseres is bekend met een chronische bursitis in de rechterschouder met flinke klachten van pijn en bewegingsbeperkingen van schouder en arm rechts. Hierdoor kan zij haar hand minder gebruiken. Eiseres heeft evidente beperkingen aan rechter schouder en arm die worden bevestigd bij lichamelijk onderzoek. Anteflexie en abductie tot 80º is mogelijk en endorotatie is beperkt. De knieklachten van eiseres, waardoor zij slecht loopt, staat en traploopt, kunnen worden toegeschreven aan artrose. Het lichamelijk onderzoek bevestigt ook deze klachten. Met betrekking tot de psychische klachten stelt de arts dat het begrijpelijk is dat eiseres psychische klachten heeft als gevolg van haar lichamelijke klachten en belemmeringen. Er worden echter geen ernstige tekenen van depressieve klachten gezien. Op dit moment krijgt eiseres ook geen psychische hulp. De arts neemt daarom aan dat de psychische klachten maar tot lichte beperkingen leiden. De beperkingen en de belastbaarheid van eiseres zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 25 januari 2019.
De verzekeringsarts b&b heeft eiseres gezien op de hoorzitting en dossieronderzoek verricht en daarbij kennis genomen van informatie van orthopeed Kuis van 24 april 2017, van orthopeed [naam orthopeed] van 25 juni 2019, van huisarts [naam huisarts] en de verwijsbrief van de GGZ van
6 februari 2019. De verzekeringsarts b&b rapporteert dat eiseres veel piekert, geregeld nachtmerries heeft, vrijwel niet kan inslapen en dat het doorslapen gestoord is. Overdag heeft zij last van flashbacks van haar vader en haar werk en zij heeft last van stemmingswisselingen. Inmiddels is eiseres naar de GGZ verwezen vanwege PTSS. Vanwege deze klachten is eiseres beperkt op verschillende onderdelen van persoonlijk en sociaal functioneren. Daarnaast is van belang om eiseres gezien haar slaapproblemen geen werk te geven waarbij veel van haar concentratievermogen vereist wordt. Geen complexe taken maar eerder routinematig werk. Verder is eiseres door het gebruik van Oxycodon en het slecht slapen minder geschikt om te werken onder risicovolle omstandigheden en voor beroepsmatig chauffeuren. De verzekeringsarts b&b stelt voorts met betrekking tot de lichamelijke klachten dat eiseres met name veel pijn heeft bij het omhoog brengen van haar rechterschouder door het impingement en het partiele rotatorcuff letsel. Vanwege de beperkte mobiliteit van de rechterschouder is eiseres onder meer beperkt voor bovenschouder actief zijn, tillen/dragen, duwen/trekken en reiken. Eiseres kan niet volledig voorwaarts reiken en kan zeker niet frequent reiken behoudens als de reikafstand 50 cm of minder is. Door de klachten aan knie en rug is eiseres beperkt op dynamische belasting en statische rugbelasting. De beperkingen en de belastbaarheid van eiseres heeft de verzekeringsarts b&b neergelegd in de gewijzigde FML van 17 september 2019.
4.2
Medische beroepsgronden
Eiseres stelt dat de verzekeringsartsen onvoldoende rekening hebben gehouden het haar lichamelijke en geestelijke beperkingen. Volgens eiseres is zij volledig arbeidsongeschikt. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres een rapportage van verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] van 22 januari 2021 ingebracht.
[naam verzekeringsarts] heeft gerapporteerd dat de rechterschouder van eiser beduidend meer beperkt is dan door de verzekeringsartsen aangenomen. Gezien de anamnese en het dagverhaal dient eiseres feitelijk als éénarmig te worden beschouwd. Bij onderzoek vindt [naam verzekeringsarts] ook forse beperkingen die aansluiten bij de anamnese en het dagverhaal. Een éénarmige waarbij de dominante arm niet of nauwelijks gebruikt kan worden is arbeidskundig gezien in feite volledig arbeidsongeschikt. In ieder geval is voor eiseres niet haalbaar om haar rechterarm op tafel te leggen en is zij meer beperkt op reiken. Volgens [naam verzekeringsarts] is eiseres voorts meer beperkt op staan en vanwege de rugklachten is zitten licht beperkt. Daarnaast ziet [naam verzekeringsarts] aanleiding om een urenbeperking aan te nemen. Het aantal keren per dag dat rustpauzes vereist zijn en de duur ervan maken dat er maximaal 4 uur per dag voor eiseres resteert en die dienen niet te vroeg in de ochtend te liggen in verband met opstaan, wassen en aankleden. Aan het eind van de dag neemt de vermoeidheid toe zodat de beste periode midden op de dag is.
4.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank leidt uit de rapportages van de verzekeringsartsen af zij op de hoogte waren van de klachten van eiseres, waaronder haar psychische en de klachten aan rechterschouder, knie en rug. De verzekeringsartsen hebben naar die klachten onderzoek gedaan. De primaire verzekeringsarts heeft eiseres lichamelijk onderzocht en de verzekeringsarts b&b heeft haar aanvullend medisch onderzocht. Verder heeft de verzekeringsarts b&b medische informatie van twee orthopeden, de huisarts en de verwijzing naar de GGZ in haar onderzoek betrokken. Daarmee is het medisch onderzoek naar het oordeel van de rechtbank voldoende zorgvuldig verricht.
Eiseres heeft gesteld dat de verzekeringsartsen haar beperkingen hebben onderschat en verwezen naar de rapportage en bevindingen van [naam verzekeringsarts] .
De verzekeringsarts b&b heeft in reactie hierop gesteld dat door [naam verzekeringsarts] op 5 januari 2021 een verzekeringsgeneeskundig onderzoek, waaronder lichamelijk onderzoek, is verricht. Dit is bijna 2 jaar na de datum in geding, 20 maart 2019. De verzekeringsarts b&b merkt daarbij op dat niet zozeer de huidige klachten en bevindingen relevant zijn voor de beoordeling maar die in het verleden. Dat is ook de reden geweest dat zij op de hoorzitting, 6 maanden na datum in geding, niet opnieuw lichamelijk onderzoek heeft verricht. De verzekeringsarts b&b stelt voorts op basis van de bevindingen van de primaire arts en de behandelaar geen grond te zien om eiseres als éénarmig te beschouwen. De primaire arts heeft geconstateerd dat eiseres haar arm 80 graden kan heffen en abduceren. Voorts blijkt uit de medische informatie van de orthopeed uit 2019 dat er sprake is van een impingement van de rechterschouder met partieel rotatorcuff letsel. Dit betekent dat met name boven 80 graden heffen en abduceren pijn ontstaat. Daarmee kan eiseres volgens de verzekeringsarts b&b haar arm prima op tafel leggen, want dat wordt met gebogen arm gedaan of zij kan met afhangende schouders op tafel leunen. Vanwege het impingement heeft de verzekeringsarts b&b eiseres wel alsnog beperkt geacht op reiken, boven schouderhoogte werken, til- en draagbelasting etc. [naam verzekeringsarts] geeft aan dat eiseres meer beperkt is in het gebruik van rechterschouder en arm. Dat is wellicht ten tijde van zijn beoordeling zo, maar volgens de verzekeringsarts b&b niet op datum in geding. Met betrekking tot de knie geeft de verzekeringsarts b&b aan dat [naam verzekeringsarts] niet beargumenteert waarom hij in de FML andere beperkingen stelt, terwijl hij beaamt dat sprake is van blijvende beperkingen door artrose en zijn bevindingen aansluiten bij de rapportages van de verzekeringsartsen en de beschikbare medische gegevens. Dat geldt ook voor de beperking op handelingstempo. Ook dat motiveert [naam verzekeringsarts] niet. De verzekeringsarts b&b acht niet navolgbaar waarom eiseres, die nog wat PTSS-klachten ervaart, zoals ongeveer twee keer per week een nachtmerrie en daarnaast moeite heeft met doorslapen, vanwege pijn problemen heeft met haar werktempo. Ten aanzien van de urenbeperking die [naam verzekeringsarts] stelt geeft de verzekeringsarts b&b aan dat hij die baseert op de vele rustpauzes die eiseres aangeeft en de tijd die het haar kost om aan te kleden. Volgens de verzekeringsarts b&b vergeet [naam verzekeringsarts] dat de beperkingen gebaseerd dienen te zijn op ziekte of gebrek. Daarbij gaat hij helemaal uit van de door hem 2 jaar na datum in geding afgenomen anamnese en stelt hij voor het gemak dat de rustpauzes 2 jaar eerder gelijk waren. Dat eiseres door de pijn en mogelijk door de nachtmerries, die af en toe optreden, minder doorslaapt acht de verzekeringsarts b&b aannemelijk maar eiseres gebruikt ook af en toe Temazepam waarmee zij het tekort aan slaap weer kan inhalen. Overigens blijkt uit het dagverhaal bij de primaire arts niet dat eiseres 2 uur bezig is met aankleden. Zij is pas, na ontbijt etc, na 2 uur aangekleed. Dat is wat anders. Bij de primaire arts heeft eiseres geen opmerkingen gemaakt over rusten. Wel is vermeld dat zij rond half 4 even op de bank gaat liggen, maar niet dat zij dat duidelijk nodig heeft om te recupereren. Daarnaast is er geen sprake van een onderliggende aandoening waarbij eiseres een verhoogd energieverbruik heeft of een noodzakelijke extra recuperatiebehoefte. De verzekeringsarts b&b ziet in de rapportage van [naam verzekeringsarts] daarom geen aanleiding om haar standpunt te wijzigen.
De rechtbank acht deze reactie van de verzekeringsarts b&b afdoende en de door haar gegeven reden om zelf geen lichamelijk onderzoek te doen steekhoudend. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts b&b goed en uitgebreid gemotiveerd waarom verdergaande beperkingen ten aanzien van schouder en knie niet aan de orde zijn, waarom eiseres niet beperkt is op handelingstempo en waarom geen urenbeperking wordt gesteld. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de bevindingen van de primaire arts bij lichamelijk onderzoek, zoals ten aanzien van de schouder, die 2 maanden voor de datum in geding is verricht. Dat [naam verzekeringsarts] bij lichamelijk onderzoek, bijna 2 jaar na datum in geding, andere bevindingen heeft, maakt niet dat de bevindingen van de primaire arts indertijd niet juist waren (zie bijvoorbeeld CRvB 17 februari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:504). De rechtbank kan zich vinden in het standpunt van de verzekeringsarts b&b dat voor de stelling van [naam verzekeringsarts] dat eiseres meer beperkt is
op datum in gedingonvoldoende medische onderbouwing is.
De rechtbank ziet dan ook, in de informatie van [naam verzekeringsarts] noch anderszins, aanleiding voor de conclusie dat in de FML van 17 september 2019 de beperkingen van eiseres zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
5.
Geschiktheid voor de functies
5.1
Een arbeidsdeskundige van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML van 25 januari 2019 de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: administratief ondersteunend medewerker (Sbc-code 315100), telefonist, receptionist, typist (Sbc-code 315120) en medewerker bibliotheek (Sbc-code 315131).
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML van 17 september 2019 de door de primaire arbeidsdeskundige voor eiseres geduide functies beoordeeld op geschiktheid. De arbeidsdeskundige b&b acht die functies niet geschikt omdat zij niet voorspelbaar genoeg zijn of veelvuldige onderbrekingen/storingen kennen. De arbeidsdeskundige b&b heeft de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: wikkelaar (Sbc-code 267053), machinaal metaalbewerker (Sbc-code 264122) en productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180).
5.2
Arbeidskundige gronden
Eiseres heeft aangevoerd dat de geselecteerde functies ongeschikt zijn vanwege haar lichamelijke en geestelijke beperkingen. Vanwege de beperkingen aan haar rechterschouder en het beperkte concentratievermogen kan zij de functie productiemedewerker industrie niet verrichten. Het in die functie vereiste reiken en precisiewerk overschrijden haar belastbaarheid. Dat geldt ook voor de functie machinaal metaalbewerker. Ook het vereiste reiken in die functie overschrijdt haar belastbaarheid. De functie administratief ondersteunend medewerker is ongeschikt voor eiseres vanwege de combinatie van trappenlopen met het tillen van (zware) pakken papier, wat te belastend is voor haar knie en schouder.
Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres verwezen naar de rapportage van [naam verzekeringsarts] . [naam verzekeringsarts] stelt dat eiseres de functies wikkelaar, productiemedewerker industrie en administratief ondersteunend medewerker niet kan verrichten omdat zij haar rechterarm niet op tafel kan leggen en dat is nodig voor de werkzaamheden. Deze functies zijn verder niet geschikt omdat die fulltime verricht worden en niet haalbaar vanwege het aanmerkelijk vertraagde handelingstempo van eiseres. Ook de functie machinaal metaalbewerker is ongeschikt vanwege het handelingstempo en het fulltime werken en vanwege het gebruik van de rechterarm voor de bediening van machines.
5.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiseres geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De stelling van eiseres dat zij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit met name voort uit haar opvatting dat haar medische beperkingen zijn onderschat. Zoals reeds geoordeeld is die opvatting niet juist is.
De rechtbank verwijst verder naar het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van
20 september 2019 en naar zijn rapportage in beroep van 3 maart 2020, waarin hij heeft gereageerd op de beroepsgronden.
In die reactie geeft de arbeidsdeskundige b&b aan dat er overleg is geweest met de verzekeringsarts b&b. Deze heeft aangegeven dat eiseres niet over de volledige range van 70 cm kan reiken maar wel tot 60 cm. Frequent reiken impliceert een range tussen 300 keer (sterk beperkt) en 1200 keer per uur. In de functie productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180) moet 80 x 60 cm worden gereikt. Dat is geen frequent reiken en eiseres is daarvoor geschikt. De overige 500 x 40 cm valt binnen de gestelde beperking. Daarbij wordt in de functie gewerkt volgens specificaties/voorschriften/instructies en er is niet meer dan een minimale persoonlijke invulling vereist. Het werk is dan ook routinematig en voorspelbaar en vereist niet veel concentratievermogen. Dat het meer precisiewerk is betekent volgens de arbeidsdeskundige b&b niet dat het gaat om complexe taken. Het plaatsen van componenten op een printplaat is weliswaar precisiewerk maar is niet complex. De arbeidsdeskundige b&b acht de functie productiemedewerker industrie dan ook geschikt voor eiseres. Ook in de functie machinaal metaalbewerker (Sbc-code 264122) is er volgens de arbeidsdeskundige b&b geen overschrijding van de belastbaarheid van eiseres op reiken. De reikbelasting in die functie is 10 x 60 cm en 50 x 40 cm. In de functie administratief medewerker (Sbc-code 315100) kan de lift worden gebruikt en is traplopen niet nodig. Tillen/dragen bedraagt niet meer dan 5 kg en valt binnen de belastbaarheid. Deze functie acht de arbeidsdeskundige b&b dan ook geschikt.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige b&b hiermee inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiseres de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan de geduide functies. Die functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid. Nu pas in beroep de medische geschiktheid voldoende is gemotiveerd, maar dit verder geen gevolgen heeft voor de uiteindelijke conclusie, ziet de rechtbank hierin aanleiding dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren.
6.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiseres met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 55,68%. Omdat eiseres tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 20 maart 2019 heeft vastgesteld op 55,68%
.De stelling van eiseres dat daarmee sprake is van strijd met het beginsel van reformatio in peius – nu in eerste instantie bij besluit van 6 februari 2019 een WIA-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% was toegekend – volgt de rechtbank niet. Eiseres wist of had kunnen weten dat dat percentage een kennelijke verschrijving was, gelet op de rapportage van de arbeidsdeskundige dat aan dat besluit ten grondslag lag en waarin een percentage van 45,46% werd genoemd. Eiseres heeft dat ook onderkend in haar bezwaarschrift van 28 februari 2019.
Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
7.
Proceskosten en griffierecht
Gelet op de slotoverweging onder 5.3, ziet de rechtbank daarin aanleiding om een proceskostenveroordeling uit te spreken. De rechtbank zal het UWV veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,‑ en wegingsfactor 1).
Ook bestaat aanleiding om te bepalen dat het griffierecht aan eiseres moet worden vergoed.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond.
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.068,-.
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden;
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.D. Sebel, griffier, op 15 april 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.