ECLI:NL:RBZWB:2021:1858

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 april 2021
Publicatiedatum
15 april 2021
Zaaknummer
AWB- 20_4782
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van Ziektewet-uitkering aan werknemer met terugwerkende kracht en verantwoordelijkheden van eigenrisicodrager

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 april 2021, werd het beroep van eiseres, een eigenrisicodrager, ongegrond verklaard. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het UWV, dat aan de werknemer met ingang van 2 januari 2019 recht op een Ziektewet (ZW)-uitkering toekende. Eiseres betwistte de toekenning van de ZW-uitkering, stellende dat de werknemer een benadelingshandeling had verricht en dat de ZW-uitkering niet aan haar kon worden toegerekend. De rechtbank oordeelde dat het UWV op goede gronden had vastgesteld dat de werknemer recht had op de ZW-uitkering, omdat de werknemer zich op 2 januari 2019 ziek had gemeld, na een periode van arbeidsongeschiktheid. Eiseres had de verantwoordelijkheid om de ziekmelding van de werknemer te onderzoeken en had nagelaten dit te doen. De rechtbank concludeerde dat de stelling van eiseres over de eerste ziektedag niet voldoende was onderbouwd en dat het UWV terecht had geoordeeld dat de werknemer met ingang van 2 januari 2019 recht had op een ZW-uitkering. De rechtbank benadrukte dat de eigenrisicodrager verantwoordelijk is voor de beoordeling van ziekmeldingen en dat deze verantwoordelijkheid niet kan worden afgewenteld op het UWV. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/4782 ZW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 april 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [naam woonplaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. V.A.M. Vos,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV), het UWV.

Procesverloop

In het besluit van 14 augustus 2019 (primaire besluit) heeft het UWV aan [naam werknemer] (de werknemer) meegedeeld dat hij met ingang van 2 januari 2019 recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
In het besluit van 6 januari 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
De werknemer heeft geen toestemming verleend voor inzage in de medische stukken door eiseres. De rechtbank heeft echter geconstateerd dat de dossierstukken geen medische gegevens van de werknemer bevatten. Die stukken zijn daarom doorgestuurd aan eiseres zonder dat de kennisneming is beperkt.
Het beroep is behandeld op de zitting van de rechtbank op 18 maart 2021. Hierbij waren aanwezig gemachtigde van eiseres en mr. J.F.C.A.M. Weterings en E.M.H. Geubbels namens het UWV.

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
De werknemer was met ingang van 1 september 2010 in dienst van eiseres, een eigenrisicodrager. De werknemer heeft zich op 15 mei 2018 ziekgemeld. Op
29 augustus 2018 is er door de bedrijfsarts een huisbezoek bij de werknemer afgelegd. Op
19 september 2018 heeft de werknemer zich hersteld gemeld.
Eiseres en de werknemer hebben op 28 september 2018 een vaststellingsovereenkomst getekend tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 januari 2019.
Bij besluit van 31 december 2018 heeft het UWV aan de werknemer met ingang van
1 januari 2019 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend.
Op 2 januari 2019 heeft de werknemer zich bij het UWV ziek gemeld met ingang van
1 januari 2019.
Bij besluit van 23 januari 2019 heeft het UWV aan de werknemer meegedeeld dat het besluit van 31 december 2018 komt te vervallen. Hij kan met ingang van 1 januari 2019 geen WW-uitkering krijgen omdat hij ziek is.
Op 13 maart 2019 heeft eiseres bij het UWV het formulier ‘Beoordeling recht Ziektewet-uitkering’ ingediend.
Bij besluit van 10 april 2019 heeft het UWV aan eiseres meegedeeld dat hij op haar verzoek een beoordeling heeft gedaan op het recht op ZW-uitkering van de werknemer. Aan de hand van de door eiseres verstrekte informatie heeft het UWV beoordeeld dat er recht op ZW-uitkering bestaat met ingang van 2 januari 2019 op grond van artikel 29, tweede lid, sub b van de ZW (nawerking).
Op 23 mei 2019 heeft eiseres bij het UWV het formulier ‘Verzoek om een beschikking over de Ziektewet-uitkering’ ingediend.
In reactie hierop heeft het UWV in de brief van 27 mei 2019 aangegeven dat hij niet kan voldoen aan dat verzoek omdat op 10 april 2019 al een besluit is afgegeven.
Op 29 mei 2019 heeft eiseres bij het UWV het formulier ‘Verzoek om een beslissing over de Ziektewet-uitkering’ ingediend.
In het e-mailbericht van 14 juni 2019 heeft eiseres gereageerd op de brief van het UWV van
27 mei 2019. Eiseres stelt dat er geen besluit is afgegeven door het UWV. Tegen de brief van 10 april 2019 was ook geen bezwaar mogelijk. Eiseres verzoekt het UWV alsnog om afgifte van een besluit.
Met het primaire besluit heeft het UWV vastgesteld dat de werknemer met ingang van
2 januari 2019 (op basis van nawerking) recht heeft op een ZW-uitkering.
Eiseres heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
2.
Bestreden besluit
Met het bestreden besluit heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Het UWV stelt dat de werknemer met ingang van 2 januari 2019 arbeidsongeschikt is en recht heeft op een ZW-uitkering. Op grond van de zogenaamde nawerkingsbepaling blijft eiseres, als eigenrisicodrager, 4 weken nadat het dienstverband eindigt verantwoordelijk voor het in behandeling nemen van een melding van arbeidsongeschiktheid van een (ex)werknemer. De werknemer heeft recht op een ZW-uitkering als hij binnen 4 weken na afloop van zijn verzekering voor de ZW ziek wordt, mits hij niet opnieuw verzekerd is geraakt door het aanvaarden van nieuwe arbeid of het verkrijgen van een recht op WW. Het UWV volgt het standpunt van eiseres dat de werknemer over één dag, namelijk 1 januari 2019, recht heeft gehad op een WW-uitkering en dat dus hij verantwoordelijk is voor de ziekmelding en niet eiseres, niet. Met de beslissing van 23 januari 2019 is de WW-uitkering met terugwerkende kracht ingetrokken per 1 januari 2019 zodat deze feitelijk niet is ontstaan. Dit besluit staat inmiddels in rechte vast. Het UWV stelt dat niet is onderbouwd noch is gebleken dat de eerste ziektedag op een andere datum zou moeten liggen, dat feitelijk sprake was van doorlopende arbeidsongeschiktheid of dat de werknemer zich hersteld meldde om een WW-uitkering veilig te stellen. Het had juist op de weg van eiseres gelegen, vanuit haar verantwoordelijkheid als eigenrisicodrager, om gedegen medisch onderzoek te doen naar de eerste ziektedag als die volgens haar niet juist is en die stelling te onderbouwen. Het UWV ziet geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de melding van de werknemer.
3.
Beroepsgronden
Eiseres stelt primair dat de werknemer geen recht heeft op een ZW-uitkering omdat hij een benadelingshandeling heeft verricht. Subsidiair stelt eiseres dat de ZW-uitkering van de werknemer niet aan haar kan worden toegerekend, onder meer omdat over één dag, namelijk 1 januari 2019, een WW-uitkering aan de werknemer toegekend had moeten worden.
Eiseres stelt dat voldoende is onderbouwd dat de hersteldverklaring van de werknemer op
19 september 2018 uitsluitend voor de vorm is geweest en dat er feitelijk sprake is geweest van doorlopende arbeidsongeschiktheid. Eiseres verwijst naar de rapportage van het huisbezoek van de bedrijfsarts van 29 augustus 2018, waaruit blijkt van doorlopende arbeidsongeschiktheid, en het e-mailbericht van de werknemer waarin hij zich op
19 september 2018 hersteld meldt. Deze hersteldmelding is niet medisch onderbouwd en er zijn geen stukken in de tussenliggende korte periode waaruit volgt dat de werknemer niet meer arbeidsongeschikt was. Ten tijde van de vaststellingsovereenkomst op 28 september 2018 was er dus sprake van ziekte van de werknemer. Eiseres stelt dat, ongeacht haar hoedanigheid, het UWV had dienen te beoordelen of sprake is van een benadelingshandeling en dat hij niet terug kan verwijzen naar de rol van de eigenrisicodrager. Eiseres was genoodzaakt om bij het UWV om een besluit te verzoeken tot toekenning van een ZW-uitkering met ingang van 2 januari 2019 - alhoewel die datum niet juist is - omdat dat de enige manier was om van het UWV een besluit te krijgen. Eiseres stelt dat het UWV volstaat met de arbitraire vaststelling van de eerste ziektedag, een dag na het einde van de arbeidsovereenkomst, zonder aanknopingspunten of medische onderbouwing. Dit is onzorgvuldig. Eiseres heeft het UWV juist verzocht om onderzoek te doen naar de vraag of er recht bestaat op een ZW-uitkering en daarvoor betaald. Het UWV kan voor dat onderzoek dan ook niet naar eiseres terugverwijzen. Het UWV had dienen te beoordelen of er mogelijk sprake is geweest van benadeling voor de ZW én welke datum als eerste ziektedag moet worden vastgesteld. Deze beoordeling staat los van de vraag of er sprake is van eigenrisicodragerschap.
Verder stelt eiseres dat aan de werknemer over één dag, 1 januari 2019, een WW-uitkering had moeten worden toegekend en dat dat in de weg staat aan de toerekening van de ZW aan haar. De ZW-uitkering gaat namelijk pas op 2 januari 2019 in. Onduidelijk is op welke grond
2 januari 2019 is bepaald als eerste ziektedag.
Tot slot wijst eiseres op uitspraken van de rechtbank Oost-Brabant van 24 mei 2016 (ECLI:NL:RBOBR:2016:2624) en van de rechtbank Amsterdam van 15 juni 2016 (ECLI:NL:RBAMS:2016:4363).
4.
Verweer
In beroep heeft het UWV in reactie op de beroepsgronden gesteld dat de omvang van het geding beperkt is tot de vraag of er al dan niet per 2 januari 2019 recht bestaat op een ZW-uitkering. Of sprake is van een benadelingshandeling, zoals eiseres stelt, valt buiten de omvang van het geding. Eiseres had hierover een besluit bij het UWV aan kunnen vragen; de beoordeling of sprake is van een maatregel wordt niet ambtshalve gedaan. Daarnaast kan een behandelingshandeling slechts worden aangenomen als de arbeidsongeschiktheid vaststaat; een benadelingshandeling impliceert derhalve arbeidsongeschiktheid. Het UWV stelt verder dat eiseres, als eigenrisicodrager, verantwoordelijk is voor de voorbereiding van een besluit. Dit betekent dat de arbeidsongeschiktheid door de bedrijfsarts dient te worden onderzocht voordat een besluit over het recht op ZW-uitkering wordt aangevraagd. Eigenrisicodragers kunnen een wetstechnische beoordeling over het recht op ZW-uitkering bij het UWV aanvragen maar dienen zelf zorg te dragen voor een juiste voorbereiding van het besluit dat wordt aangevraagd. Het had dus op de weg van eiseres gelegen om (middels de bedrijfsarts) het intreden van de arbeidsongeschiktheid van de werknemer te onderzoeken.
5.
Wettelijk kader
Het wettelijk kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
6.
Oordeel van de rechtbank
In het primaire besluit heeft het UWV zich op het standpunt gesteld dat de werknemer met ingang van 2 januari 2019 recht heeft op een ZW-uitkering. Met het bestreden besluit heeft het UWV dit besluit gehandhaafd. In die besluiten is geen besluit genomen over een benadelingshandeling of een maatregel (inhoudende algehele weigering van de ZW-uitkering), ook niet impliciet, zo heeft het UWV ter zitting bevestigd. Dat is anders in de door eiseres genoemde uitspraken van de rechtbanken Amsterdam en Oost-Brabant, waarin de werkgever aan het UWV heeft verzocht om aan de werknemer een maatregel vanwege een benadelingshandeling op te leggen en het UWV daarop ook expliciet heeft besloten geen benadelingshandeling aan te nemen en geen maatregel op te leggen. Nu in onderhavige besluitvorming zulke besluiten missen, kan de rechtbank niet beoordelen of de werknemer een benadelingshandeling heeft gepleegd en of het UWV op basis daarvan een maatregel aan de werknemer had moeten opleggen.
Ter beoordeling ligt aan de rechtbank daarom uitsluitend voor of het UWV op goede gronden aan de werknemer met ingang van 2 januari 2019 een ZW-uitkering heeft toegekend.
Vaststaat dat de werknemer tot 1 januari 2019 bij eiseres in dienst is geweest. Verder acht de rechtbank voldoende vaststaan dat hij zich op 2 januari 2019 bij het UWV ziek heeft gemeld met ingang van 1 januari 2019, de eerste werkloosheidsdag. Om die reden heeft het UWV aan de werknemer per die datum (uiteindelijk) geen WW-uitkering toegekend. Het besluit van 31 december 2018 waarbij het UWV aan de werknemer met ingang van
1 januari 2019 een WW-uitkering had toegekend, heeft hij, in verband met de ziekmelding van de werknemer, bij besluit van 23 januari 2019 ingetrokken. Dit besluit staat in rechte vast.
De stelling van eiseres dat aan de werknemer over één dag, namelijk 1 januari 2019, een WW-uitkering had moeten worden toegekend en dat dat in de weg staat aan de toerekening van de ZW-uitkering aan eiseres, volgt de rechtbank dan ook niet. Met het rechtens onaantastbare besluit van 23 januari 2019 is namelijk geen recht op een WW-uitkering met ingang van 1 januari 2019 ontstaan. Als gevolg daarvan is de nawerking niet doorbroken en is eiseres verantwoordelijk voor de ZW-uitkering van de werknemer met ingang van
2 januari 2019.
Met betrekking tot de stelling van eiseres dat de eerste ziektedag ten onrechte op 1 januari 2019 is vastgesteld, omdat er sprake is van doorlopende arbeidsongeschiktheid, en dat het UWV daarnaar nader onderzoek had moeten doen, overweegt de rechtbank als volgt. Een eigen risicodrager is verantwoordelijk voor de beoordeling van een ziekmelding van een werknemer. Die verantwoordelijkheid kan niet worden afgewenteld op het UWV. Dat geldt ook in dit geval. Eiseres is verantwoordelijk voor de ziekmelding die de werknemer op
2 januari 2019 met ingang van 1 januari 2019 heeft gedaan. Indien zij meende dat die ziekmelding ten onrechte was, omdat de werknemer doorlopend arbeidsongeschikt was, dan had zij daarnaar nader onderzoek moeten (laten) doen (door de bedrijfsarts). Dat zij dat heeft nagelaten dient voor haar rekening en risico te blijven. Uit de door eiseres overlegde stukken volgt naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval niet dan wel onvoldoende dat sprake is geweest van doorlopende arbeidsongeschiktheid dan wel een andere eerste ziektedag dan
1 januari 2019.
De rechtbank komt dan ook tot de slotsom dat het besluit van het UWV, waarbij is vastgesteld dat de werknemer met ingang van 2 januari 2019 recht heeft op een ZW-uitkering, standhoudt.
7.
Conclusie
Het beroep is ongegrond. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. H.D. Sebel, griffier, op 15 april 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage: Wettelijk kader

De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.

ZIEKTEWET

Artikel 29

1. Behoudens het tweede lid, onderdeel e, en de artikelen 29a, 29b en 29d wordt geen ziekengeld uitgekeerd, indien de verzekerde uit hoofde van de dienstbetrekking op grond waarvan hij de arbeid behoort te verrichten:
a. recht heeft op loon als bedoeld in artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, dan wel indien het recht op loon door toepassing van het derde, vijfde, zesde of negende lid van dat artikel geheel of gedeeltelijk ontbreekt;
b. recht heeft op bezoldiging als bedoeld in artikel 76a, eerste lid, dan wel indien het recht op die bezoldiging op grond van artikel 76a, derde of zevende lid, of artikel 76b, eerste, tweede of derde lid, geheel of gedeeltelijk ontbreekt.
De eerste zin is niet van toepassing op de werknemer waarvan de werkgever het loon niet voldoet omdat hij verkeert in een toestand als bedoeld in artikel 61 van de Werkloosheidswet gedurende de periode dat de voor de werknemer rechtens geldende opzegtermijn langer duurt dan de opzegtermijn, bedoeld in artikel 64, eerste lid, onderdeel b, van de Werkloosheidswet.
2. Het ziekengeld wordt uitgekeerd over iedere dag van ongeschiktheid tot werken, doch over maximaal vijf dagen per kalenderweek en niet over zaterdagen en zondagen. In de eerste kalenderweek wordt in afwijking van het bepaalde in de eerste zin het ziekengeld uitgekeerd over zaterdag en zondag, doch over maximaal vijf dagen per kalenderweek, indien de zaterdag of zondag aantoonbaar een werkdag zou zijn geweest, met dien verstande dat:
1°. als de zaterdag aantoonbaar een werkdag zou zijn geweest, uitkering van
ziekengeld plaatsvindt over de zaterdag;
2°. als de zaterdag en zondag aantoonbaar werkdagen zouden zijn geweest,
uitkering van ziekengeld plaatsvindt over de zaterdag en zondag;
3°. als de zondag aantoonbaar een werkdag zou zijn geweest, uitkering van
ziekengeld plaatsvindt over de zondag.
Het ziekengeld wordt uitgekeerd aan:
a. de verzekerde van wie de arbeidsverhouding op grond van artikel 4 of 5 als dienstbetrekking wordt beschouwd, vanaf de derde dag van de ongeschiktheid tot werken;
b. degene wiens aanspraak berust op artikel 46, vanaf de derde dag van de ongeschiktheid tot werken;
c. de verzekerde van wie de dienstbetrekking, bedoeld in artikel 3, binnen het op grond van het vijfde lid van toepassing zijnde tijdvak eindigt, vanaf de eerste dag van ongeschiktheid tot werken nadat de dienstbetrekking is geëindigd, doch niet eerder dan vanaf de derde dag van de ongeschiktheid tot werken;
d. de verzekerde die:
1°. op grond van artikel 7, onderdeel a, als werknemer wordt beschouwd, vanaf de e
eerste dag van de veertiende week van de ongeschiktheid tot werken of zo veel eerder als de uitkering, bedoeld in dat onderdeel, eindigt op grond van artikel 20, eerste lid, onderdeel a of b, van de Werkloosheidswet;
2°. op grond van artikel 7, onderdeel b, als werknemer wordt beschouwd, vanaf de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken;
e. de verzekerde die wegens orgaandonatie ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, vanaf de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken;
f. de vrouwelijke verzekerde, overeenkomstig artikel 29a;
g. de werknemer, bedoeld in de artikelen 29b en 29d.
3. Als eerste dag van de ongeschiktheid tot werken geldt de eerste werkdag waarop wegens ziekte niet is gewerkt of het werken tijdens de werktijd is gestaakt. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld en kunnen dagen waarop niet zou worden gewerkt als werkdag worden aangemerkt.

Artikel 46

1. Degene die binnen vier weken na het einde van zijn verzekering ongeschikt tot werken wordt, heeft tegenover het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aanspraak op ziekengeld alsof hij verzekerd was gebleven. Indien de verzekering berust op een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 3 ontstaat de in de eerste zin bedoelde aanspraak op ziekengeld eerst na het eindigen van die dienstbetrekking.

Artikel 63a

1. De eigenrisicodrager verricht met betrekking tot de personen, bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdelen a, b en c, die laatstelijk tot hem in dienstbetrekking stonden, de werkzaamheden ter zake van de voorbereiding van besluiten op grond van deze wet inzake uitkeringen, met uitzondering van besluiten op grond van artikel 45a en besluiten op grond van bezwaar of beroep. De eigenrisicodrager begeleidt de personen, bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdelen a, b en c, die laatstelijk tot hem in dienstbetrekking stonden, bij gebleken ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte als zou hij in een privaatrechtelijke dienstbetrekking tot de eigenrisicodrager staan, met toepassing van artikel 26, tweede lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen dan wel artikel 71b, derde lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.
2. Bij de uitvoering van het eerste lid treedt de eigenrisicodrager voor de toepassing van de artikelen 28, eerste lid, 29g, tweede lid, 30, derde lid, 37, eerste lid, en 39, eerste en tweede lid, in de plaats van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eerste zin blijft buiten toepassing voorzover noodzakelijk voor het verrichten van werkzaamheden op grond van het vierde of vijfde lid door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
3. De eigenrisicodrager betaalt het door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen toegekende ziekengeld namens het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de personen, bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdelen a, b en c, die laatstelijk tot hem in dienstbetrekking stonden. Indien de eigenrisicodrager het ziekengeld niet betaalt, wordt dit betaald door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verhaalt het ziekengeld, alsmede de op grond van enige wet over deze uitkering verschuldigde premies die niet op deze uitkering in mindering kunnen worden gebracht en de inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel 42 van de Zorgverzekeringswet, op de eigenrisicodrager.
4. Op verzoek van een eigenrisicodrager verricht het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de werkzaamheden als bedoeld in de eerste zin van het eerste lid, of onderdelen hiervan. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen brengt de kosten daarvan, alsmede de kosten die voortvloeien uit het derde lid, in rekening bij de eigenrisicodrager.
5. Indien de eigenrisicodrager werkzaamheden als bedoeld in het eerste lid naar het oordeel van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen niet, niet voldoende of niet juist verricht, verricht het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen die werkzaamheden. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen brengt de kosten daarvan, alsmede de kosten die voortvloeien uit het derde lid, in rekening bij de eigenrisicodrager.
6. In afwijking van het eerste en vierde lid verricht het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de werkzaamheden in verband met de uitvoering van de artikelen 19aa en 19ab.