ECLI:NL:RBZWB:2021:1780

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 april 2021
Publicatiedatum
13 april 2021
Zaaknummer
AWB- 19_4575
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijke ontheffing van arbeidsverplichtingen en re-integratieverplichtingen in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland. Eiseres had een bijstandsuitkering en verzocht om ontheffing van de arbeidsverplichtingen, maar het college verleende enkel ontheffing van de arbeidsverplichtingen voor een bepaalde periode, zonder de re-integratieverplichtingen en de verplichting tot het verrichten van onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden op te heffen. Eiseres ging in beroep tegen dit besluit, waarbij zij aanvoerde dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was en recht had op een permanente ontheffing.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, waaronder de medische situatie van eiseres en het advies van een extern adviesbureau. De rechtbank concludeerde dat het college onvoldoende had onderbouwd dat eiseres niet duurzaam arbeidsongeschikt was. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende gegevens waren om te stellen dat eiseres niet in aanmerking kwam voor een permanente ontheffing van de arbeidsverplichtingen. Daarom werd het bestreden besluit vernietigd en werd het college opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak.

De rechtbank heeft ook bepaald dat het griffierecht aan eiseres moet worden vergoed en dat het college in de proceskosten van eiseres moet worden veroordeeld. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/4575 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 april 2021 in de zaak tussen

[eiseres], te [plaatsnaam], eiseres

gemachtigde: mr. I. Car,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland(het college), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 15 maart 2019 (primaire besluit) heeft het college aan eiseres ontheffing verleend van de arbeidsverplichtingen, maar niet van de re-integratieverplichtingen en de verplichting tot het verrichten van onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden.
In het besluit van 17 juli 2019 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en daarbij aangegeven niet in staat te zijn het griffierecht te betalen. De rechtbank heeft dit beroep op betalingsonmacht op
8 november 2019 afgewezen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 1 maart 2021
,tegelijkertijd met het beroep van eiseres met zaaknummer 20/5992. Hierbij waren aanwezig de gemachtigde van eiseres en [aanwezige college] namens het college.

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
Eiseres ontvangt sinds 1 juni 2017 een bijstandsuitkering van het college.
Bij besluit van 3 april 2018 heeft het college aan eiseres vanwege sociaal-medische omstandigheden tot 11 september 2018 ontheffing verleend van de arbeidsverplichtingen.
Na afloop daarvan heeft het college onderzoek gedaan naar de arbeidsmogelijkheden van eiseres. In dat kader heeft het college [adviesbureau] om advies gevraagd. Arts [arts] van [adviesbureau] heeft op 19 december 2018 advies uitgebracht.
Met het primaire besluit heeft het college aan eiseres over de periode 1 maart tot en met
31 augustus 2019 een ontheffing van de arbeidsverplichtingen verleend. Eiseres wordt niet ontheven van de re-integratieverplichtingen en de verplichting tot het verrichten van onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden.
Eiseres heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
2.
Bestreden besluit
Het college heeft het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Het college heeft daarbij verwezen naar het advies van [adviesbureau], waarin is geadviseerd om eiseres een periode niet te belasten met werk, maar in deze periode wel na te denken over (vrijwilligers)werkzaamheden waarmee zij in de loop van het komende jaar zou kunnen beginnen. [adviesbureau] adviseert daarom een herbeoordeling na zes maanden. De stelling van eiseres dat voor haar de arbeidsverplichtingen niet gelden omdat zij arbeidsongeschikt is, volgt het college niet. De wet biedt ook geen ruimte voor een permanente ontheffing van deze verplichtingen. Daarom is er een periodieke herbeoordeling nodig om vast te kunnen stellen of en in hoeverre er aanleiding is om de tijdelijke ontheffing voort te zetten. De duur van de ontheffing van zes maanden is conform het advies van [adviesbureau]. Eiseres kan in deze periode nadenken over welke vrijwilligersactiviteiten zij later zou kunnen oppakken. Eiseres heeft geen stukken overgelegd die aanleiding geven voor een langere ontheffing, een ontheffing van de tegenprestatie of om te twijfelen aan het advies van [adviesbureau]. Evenmin heeft zij onderbouwd dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Het college handhaaft daarom de tijdelijke ontheffing van de arbeidsverplichtingen en handhaaft de verplichting van de tegenprestatie.
3.
Beroepsgronden
Eiseres heeft in beroep samengevat aangevoerd dat het college ten onrechte voorbij gaat aan artikel 9, vijfde lid, van de Participatiewet op grond waarvan een permanente vrijstelling kan worden verleend in het geval van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. Eiseres stelt dat het college op basis van dit artikel een permanente vrijstelling had moeten verlenen.
4.
Wettelijk kader
Artikel 9 van de Participatiewet bepaalt:
1. De belanghebbende van 18 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd is, vanaf de dag van melding als bedoeld in artikel 44, tweede lid, verplicht:
naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, te verkrijgen, deze te aanvaarden en te behouden, waaronder begrepen registratie als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, indien hem daartoe het recht toekomt op grond van artikel 30b, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;
(arbeidsverplichting)
gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling en, indien van toepassing, mee te werken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a;
(re-integratieverplichting)
naar vermogen door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten die worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.
(verplichting tot tegenprestatie)
2. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan het college in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van een verplichting als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en c. Zorgtaken kunnen als dringende redenen worden aangemerkt, voorzover hiermee geen rekening kan worden gehouden door middel van een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a.
(…)
5. De verplichtingen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b en c, zijn niet van toepassing op de belanghebbende die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 4 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
(…)
Artikel 4 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) bepaalt:
1. Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
2. In het eerste lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
3. Onder duurzaam wordt mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
Artikel 9 van de Beleidsregels ontheffing van de verplichting tot arbeidsinschakeling en tegenprestatie Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Schouwen-Duiveland (de Beleidsregels) bepaalt:
1. Het college verleent, conform artikel 9, tweede lid van de wet, tijdelijk ontheffing van de arbeidsplicht en de verplichting tot het verrichten van onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden aan een uitkeringsgerechtigde met ernstige medische of sociale belemmeringen die als gevolg hiervan niet of nauwelijks in staat moet worden geacht om de arbeidsplicht na te komen. De ontheffing staat in relatie tot de arbeidsmogelijkheden.
2. De medische of sociale belemmeringen, alsmede de arbeidsmogelijkheden kunnen door een onafhankelijke extern deskundige beoordeeld worden.
3. Het college verleent een ontheffing voor de duur van maximaal één jaar. Indien er na dit jaar nog steeds sprake is van belemmeringen zoals genoemd in het eerste lid kan ontheffing worden verleend voor de duur van drie jaar.
4. De re-integratieplicht blijft van kracht.
Artikel 10 van de Beleidsregels bepaalt:
1. Het college verleent, conform artikel 9, vijfde lid van de wet, volledige en permanente ontheffing van de arbeidsplicht, de re-integratieplicht en de verplichting tot het verrichten van onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden aan een uitkeringsgerechtigde die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 4 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
2. De toetsing aan artikel 4 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen wordt gebaseerd op een geneeskundig- en arbeidskundig onderzoek, uitgevoerd door een onafhankelijke extern deskundige.
3. Het geneeskundig- en arbeidskundig onderzoek gaat in alle gevallen uit van algemeen geaccepteerde arbeid.
5.
Oordeel van de rechtbank
Ter beoordeling ligt aan de rechtbank voor of het college op goede gronden aan eiseres tijdelijk ontheffing heeft verleend van de arbeidsverplichtingen over de periode 1 maart tot en met 31 augustus 2019 en heeft geweigerd ontheffing van de re-integratieverplichtingen en de verplichting tot tegenprestatie te verlenen.
Procesbelang
Vastgesteld dient te worden dat het hier gaat om een afgesloten periode in het verleden. In beginsel geldt dat geen procesbelang kan zijn gelegen in de beoordeling van een reeds verstreken periode, tenzij sprake is van een onderbouwd verzoek om schadevergoeding dan wel een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Behalve dat eiseres mogelijk een belang heeft bij vergoeding van de proceskosten in bezwaar, heeft zij in ieder geval een toekomstig belang bij een beoordeling. Zij beoogt namelijk een permanente vrijstelling van de arbeidsverplichting, re-integratieverplichting en verplichting tot tegenprestatie. Het is niet uitgesloten dat zij dat met deze procedure kan bereiken. De rechtbank zal de zaak daarom inhoudelijk beoordelen.
Inhoudelijke beoordeling
Op grond van artikel 9, vijfde lid, van de Participatiewet zijn de arbeidsverplichting, de re-integratieverplichting en de verplichting tot tegenprestatie
niet van toepassingop de belanghebbende die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 4 van de Wet WIA.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dient de (verzekerings) arts, bij een oordeel over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van
artikel 4 van de Wet WIA, een inschatting te maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de verzekerde. Indien die inschatting berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde. [1]
Het college heeft gesteld dat eiseres wel volledig arbeidsongeschikt is, maar stelt dat niet is gebleken dat dat duurzaam is. Hij heeft daarbij verwezen naar het advies van [adviesbureau]. Volgens het college blijkt hieruit dat behandeling van eiseres – en daarmee verbetering – nog mogelijk is en dat daarom duurzame arbeidsongeschiktheid niet kan worden aangenomen. Daarbij wijst het college erop dat eiseres nog steeds aangeeft behandeld te willen worden. Ook daaruit leidt het college af dat er herstel/verbeterkansen zijn.
De arts van [adviesbureau] heeft gerapporteerd dat bij eiseres sprake is van chronisch psychische problematiek. Zij heeft sinds enkele maanden contact met een psychotherapeut van de GGZ, maar het behandelaanbod heeft nog niet veel structuur en er wordt nog gewerkt aan een behandelplan. Naar verwachting zal in de loop het van het jaar meer duidelijkheid en structuur komen in behandeling en behandeldoelen. De arts concludeert dat nu nog geen uitzicht is op volledig herstel maar dat wel geleidelijke verbetering te verwachten is.
De rechtbank overweegt dat de inschatting door het college van de herstelkansen van eiseres berust op medische behandeling. De rechtbank leidt uit het advies van [adviesbureau] af dat er is (nog) geen gestructureerd behandelaanbod is noch een behandelplan. De arts heeft ook geen informatie ingewonnen bij de behandelaar of voormalig behandelaar van eiseres. Dat er effectieve behandeling van eiseres mogelijk is, welke behandeling dat dan betreft en dat daarmee verbetering van haar belastbaarheid verwacht kan worden, is derhalve niet duidelijk. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college dan ook onvoldoende onderzocht en gemotiveerd dat er van duurzame arbeidsongeschiktheid geen sprake is. Er is daarom onvoldoende grondslag voor het besluit dat eiseres niet in de zin van artikel 9, vijfde lid, van de Participatiewet permanent kan worden vrijgesteld van de arbeidsverplichting, re-integratieverplichting en de verplichting tot tegenprestatie. Het bestreden besluit houdt daarom geen stand.
6.
Conclusie
Het beroep zal gegrond worden verklaard en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat zij daarvoor onvoldoende gegevens voorhanden acht. Het college zal nog nader onderzoek naar de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid van eiseres moeten doen. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat onzeker is wanneer dat onderzoek kan worden afgerond. Het college zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed.
De rechtbank zal het college veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het college op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
€ 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.D. Sebel, griffier, op 12 april 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 9 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3100.