ECLI:NL:CRVB:2020:3100

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 december 2020
Publicatiedatum
9 december 2020
Zaaknummer
17/6934 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid in het kader van WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de WIA-uitkering van appellante, die volledig arbeidsongeschikt werd geacht vanwege psychische klachten. Appellante, die eerder als persoonlijk begeleidster werkte, is na een herseninfarct en een tweede infarct in aangepaste werkzaamheden hervat. Het Uwv had haar een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar appellante betwistte de duurzaamheid van haar arbeidsongeschiktheid en stelde recht te hebben op een IVA-uitkering. De Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen voldoende gemotiveerd hadden dat van de lopende behandeling door de psychiater verbetering te verwachten was. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad onderschreef dit oordeel. De Raad concludeerde dat de arbeidsongeschiktheid van appellante op de datum in geding niet duurzaam was, en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.6934 WIA

Datum uitspraak: 9 december 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
7 september 2017, 17/648 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S.J.W.C. Lipman hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2020. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Lipman. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten, die door middel van videobellen heeft deelgenomen aan de zitting.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is op 15 juli 2010 door een herseninfarct/CVA uitgevallen voor haar werkzaamheden als persoonlijk begeleidster van meervoudig gehandicapten, die zij voor 32 uur per week verrichtte. Kort na het eerste herseninfarct heeft zij een tweede infarct gehad. Appellante is bij haar werkgever hervat in aangepaste werkzaamheden als coach van persoonlijke begeleiders. Het Uwv heeft appellante bij besluit van 12 juli 2013 met ingang van 10 juli 2013 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend gebaseerd op een arbeidsongeschiktheid van 44%. De loongerelateerde WGA-uitkering is vanaf 10 oktober 2014 omgezet in een WGA‑loonaanvullingsuitkering die in verband met inkomsten steeds op voorschotbasis is uitbetaald.
1.2.
Appellante is op 22 juni 2015 uitgevallen voor haar aangepaste werkzaamheden.
Naar aanleiding hiervan heeft een arts van het Uwv appellante op 28 juli 2016 onderzocht op het spreekuur. Deze arts heeft in een rapport van 11 augustus 2016 vermeld dat in het voorjaar van 2015 bekend is geworden dat appellante het syndroom van Moyamoya heeft en dat zij hierdoor ernstige psychische klachten heeft ontwikkeld, waarvoor zij van 1 december 2015 tot en met 4 februari 2016 opgenomen is geweest. In de bij de behandelend psychiater opgevraagde informatie staat dat appellante een gestage progressie in de behandeling boekt, maar dat het evenwicht nog fragiel is en dat het verstandig is om voorlopig uit preventief oogpunt voorrang te geven aan de behandeling en het herstel om terugval te voorkomen. Volgens de arts beschikt appellante daarom niet over benutbare mogelijkheden. De verwachting is dat de medische situatie op lange termijn wezenlijk zal verbeteren en dat de functionele mogelijkheden op lange termijn wezenlijk zullen toenemen. In een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 11 augustus 2016 heeft de arts de beperkingen zoals die eerder zijn vastgesteld, aangevuld met beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren en een verdergaande arbeidsduurbeperking.
1.3.
Bij besluit van 15 augustus 2016 heeft het Uwv de WGA-loonaanvullingsuitkering van appellante met ingang van 1 september 2015 gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, omdat zij met ingang van 22 juni 2015 meer arbeidsongeschikt is.
1.4.
Naar aanleiding van het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep in een op basis van dossierstudie gebaseerd rapport van 10 januari 2017 vermeld dat appellante ten tijde in geding geen benutbare mogelijkheden heeft op basis van de informatie van de psychiater. De behandeling vindt nog plaats en verbetering is opgetreden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep acht de beperkingen niet duurzaam. Het bezwaar van appellante tegen het besluit van 15 augustus 2016 heeft het Uwv, onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, bij besluit van 13 januari 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat uit het rapport van de primaire verzekeringsarts van 11 augustus 2016 blijkt dat de volledige arbeidsongeschiktheid van appellante op de datum in geding niet is gebaseerd op de klachten die verband houden met het syndroom van Moyamoya, maar uitsluitend op de door appellante ontwikkelde (ernstige) psychische klachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de informatie van de behandelend psychiater bij de beoordeling betrokken en uit preventief oogpunt geen benutbare mogelijkheden aangenomen. Verbetering was inmiddels door de behandeling opgetreden en verdere verbetering werd verwacht, waardoor de volledige arbeidsongeschiktheid niet duurzaam is. De rechtbank heeft geen reden gezien om hieraan te twijfelen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij recht heeft op een IVA-uitkering. Haar arbeidsongeschiktheid is ten onrechte niet aangemerkt als duurzaam. Uit door haar ingebrachte brieven van haar behandelend neurologen van 26 oktober 2016 en 14 april 2017 en van haar huisarts van 28 april 2017, blijkt dat het syndroom van Moyamoya een progressieve aandoening is die niet te genezen is. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante rapporten en brieven van verzekeringsarts H.M.Th. Offermans van 2 februari 2018, 14 januari 2020, 8 juni 2020 en 3 september 2020 en een brief van neurochirurg dr. T.P.C. van Doormaal van 23 augustus 2019 ingebracht.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Het Uwv heeft zich, onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 9 mei 2017, op het standpunt gesteld dat appellante op de beoordelingsdatum geen beperkingen heeft ten gevolge van het syndroom van Moyamoya.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellante op de datum in geding volledig arbeidsongeschikt is door psychische klachten. Gelet op de door partijen ingenomen standpunten, moet worden beoordeeld of de arbeidsongeschiktheid van appellante op de datum in geding moet worden geacht volledig en duurzaam te zijn, zodat appellante op grond van artikel 47 van de Wet WIA recht heeft op een IVA-uitkering in plaats van een WGA‑uitkering. Partijen verschillen met name van mening of de arbeidsongeschiktheid die uit het syndroom van Moyamoya voortvloeit op de datum in geding volledig en duurzaam is.
4.2.
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
4.3.
De Raad heeft in zijn uitspraak van 4 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896, geoordeeld dat de verzekeringsarts zich een oordeel dient te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA. Hierbij moet hij een inschatting maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de verzekerde. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar na het ontstaan van het recht op uitkering en in de periode daarna dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de individuele verzekerde aan de orde zijn, voor zover die feiten en omstandigheden betrekking hebben op de medische situatie van de verzekerde op de datum in geding. Indien die inschatting berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
4.4.
De Raad stelt vast dat de verzekeringsartsen van het Uwv bij de toekenning van de WIA‑uitkering ervan zijn uitgegaan dat appellante na de herseninfarcten nog geschikt is voor fysiek lichte arbeid voor maximaal zes uur per dag en 30 uur per week. Dit heeft geleid tot een arbeidsongeschiktheid van 44%, gebaseerd op wat appellante in aangepast werk kon verdienen in vergelijking met haar maatmaninkomen. Uit de medische stukken is genoegzaam gebleken dat de herseninfarcten zijn voortgekomen uit het syndroom van Moyamoya, een aandoening die gepaard gaat met aantasting van hersenbloedvaten. De beperkingen die zijn vastgesteld per einde wachttijd zijn voorts gehandhaafd in de FML van 11 augustus 2016 en aangevuld met beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren en een verdergaande arbeidsduurbeperking. Het standpunt van het Uwv dat de beperkingen niet mede het gevolg zijn van het syndroom van Moyamoya, is in dit licht niet begrijpelijk. De in het dossier aanwezige informatie bevat evenwel geen aanwijzingen van toename van klachten en beperkingen van appellante door het syndroom van Moyamoya op de datum in geding. In dit verband wordt verwezen naar de brief van de behandelend neuroloog van 11 september 2015, waarin staat dat appellante op dat moment een adequaat collateraal systeem heeft en in het voorafgaande half jaar geen aanvallen heeft gehad van uitval of traag spreken en andere verschijnselen. Ook de behandelend psychiater vermeldt in de brief van 5 augustus 2016 dat het Moyamoya syndroom tot februari 2016 stabiel was. Appellante heeft verder tot de datum in geding gewerkt in haar aangepaste functie. De in hoger beroep ingebrachte medische informatie geeft aanwijzingen voor progressie van het syndroom van Moyamoya en toename van klachten ná de beoordelingsdatum en ná de datum van onderzoek door de primaire arts. In het kader van de onderhavige beoordeling moet dit buiten beschouwing blijven.
4.5.
Appellante is vanaf de datum in geding volledig arbeidsongeschikt geacht vanwege psychische klachten. Het oordeel van de rechtbank dat het Uwv appellante op de datum in geding terecht niet duurzaam arbeidsongeschikt heeft geacht en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen, worden onderschreven. Van belang is dat de verzekeringsartsen in de rapporten van 11 augustus 2016, 10 januari 2017 en het in hoger beroep ingebrachte rapport van 27 juli 2020, voldoende hebben gemotiveerd dat van de lopende behandeling door de psychiater verbetering is te verwachten.
4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander als voorzitter, in tegenwoordigheid van G.S.M. van Duinkerken als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 december 2020.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) G.S.M. van Duinkerken