ECLI:NL:RBZWB:2021:1776

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 april 2021
Publicatiedatum
13 april 2021
Zaaknummer
AWB- 20_7022
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van terugvordering gezinsbijslag door de Sociale Verzekeringsbank

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Sociale Verzekeringsbank (SVB) over de herziening van een terugvordering van gezinsbijslag. Eiser had eerder gezinsbijslag ontvangen, maar de SVB had besloten tot terugvordering van een te hoog uitbetaald bedrag. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij stelde dat er nieuwe feiten en omstandigheden waren die een herziening van de terugvordering rechtvaardigden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de SVB het verzoek om herziening op basis van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) had afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten waren aangedragen. Eiser voerde aan dat zijn voormalige echtgenote en hun kind in Marokko woonden en dat dit niet was meegenomen in de beoordeling. De rechtbank oordeelde dat de SVB onvoldoende gemotiveerd had gereageerd op de omstandigheden die eiser had aangevoerd. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit, maar stelde vast dat de rechtsgevolgen van de terugvordering in stand bleven. De SVB werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiser. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/7022 AKW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 april 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. F. Ergec,
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank Breda (de SVB), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 10 januari 2020 (primair besluit) heeft de SVB het verzoek van eiser om herziening van het besluit van 12 juli 2019 afgewezen.
In het besluit van 19 mei 2020 (bestreden besluit) heeft de SVB het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De SVB heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 26 februari 2021.
Hierbij waren aanwezig eiser, zijn plaatsvervangend gemachtigde mr. P.R. Klaver, en mr. A. Marijnissen namens de SVB.

Overwegingen

Feiten
1. Eiser had recht op en ontving gezinsbijslag bestaande uit kinderbijslag en kindgebonden budget.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft vastgesteld dat aan eiser een te hoog bedrag aan kindgebonden budget was toegekend (namelijk ten onrechte inclusief alleenstaande ouderkop) en heeft de SVB bericht dat over de periode van maart tot en met december 2018 een te hoog bedrag aan gezinsbijslag is uitbetaald. De SVB heeft vervolgens van eiser € 1.808,90 teruggevorderd aan te veel ontvangen gezinsbijslag.
Bij brief van 25 november 2019 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de terugvordering en tevens een verzoek om herziening en/of een verzoek tot heroverweging gedaan.
Bij beslissing op bezwaar van 9 januari 2020 heeft de SVB het bezwaar van eiser tegen de terugvordering niet-ontvankelijk verklaard vanwege overschrijding van de bezwaartermijn. Bij uitspraak van 3 september 2020 heeft de rechtbank het beroep van eiser tegen de beslissing op bezwaar van 9 januari 2020 (BRE 20/1067) ongegrond verklaard. [1]
Bij besluit van 10 januari 2020 heeft de SVB eisers verzoek om herziening afgewezen.
Op welk besluit ziet het verzoek om herziening?
2. De SVB heeft bij besluit van 11 maart 2019 de gezinsbijslag voor het eerste kwartaal 2019 opnieuw berekend en bij besluit van 26 juni 2019 de gezinsbijslag voor het tweede tot en met het vierde kwartaal 2018. In dit laatste besluit is tevens besloten tot terugvordering van het ten onrechte uitbetaalde bedrag aan gezinsbijslag. Bij besluit van 12 juli 2019 is een betalingsregeling voor de terugvordering vastgesteld. In het primaire besluit en het bestreden besluit is vermeld dat verzocht is om herziening van het besluit van 12 juli 2019.
Ter zitting is vastgesteld dat het verzoek van eiser om herziening ziet op de terugvordering en niet op de betalingsregeling. Beide partijen hebben dit verzoek ook als zodanig aangemerkt en in het primaire besluit en het bestreden besluit is dit ook zo benoemd. De rechtbank ziet geen aanleiding hier anders over te oordelen en gaat daarom voorbij aan de (onjuist gebleken) vermelding van het besluit van 12 juli 2019. Hierna wordt daarom uitgegaan van een verzoek om herziening van de terugvordering.
Geschil
3. In geschil is of de SVB het verzoek van eiser om herziening van de terugvordering terecht heeft afgewezen, omdat geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden.
Standpunt eiser
4. Eiser voert aan dat wel sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. Hij stelt dat sprake is van een complex aan omstandigheden die nopen tot een hernieuwde beoordeling van het verzoek om herziening en het voor eiser met terugwerkende kracht niet gehouden zijn aan terugbetaling. De SVB heeft er namelijk geen rekening mee gehouden dat de voormalige echtgenote van eiser en hun kind in Marokko woonden en dat zij de gezinsbijslag heeft ontvangen. Zijn voormalige echtgenote was ook samen met hem akkoord gegaan met een betalingsregeling betreffende de terugvordering. Er zijn echter langdurige problemen in de relatie, waardoor eiser veel stress ervaart, en sinds september 2019 is een echtscheidingsprocedure gestart. Daarnaast loopt bij de Belastingdienst/Toeslagen een discussie over het recht op toeslag. De SVB is in het bestreden besluit niet gemotiveerd ingegaan op deze omstandigheden. Het bestreden besluit is daarom in strijd met het motiverings- en het zorgvuldigheidsbeginsel genomen, zo stelt eiser.
Standpunt SVB
5. De SVB stelt zich op het standpunt dat het herzieningsverzoek terecht is afgewezen, omdat geen sprake is van nieuwe feiten en/of gewijzigde omstandigheden en de beslissing niet onmiskenbaar onjuist is gebleken.
Wettelijk kader
6. In artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden is nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag kan afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
Artikel 4:6 van de Awb geldt ook in geval van een herzieningsverzoek.
Beoordeling rechtbank
7. Het herzieningsverzoek van eiser heeft tot doel dat de SVB terugkomt van het terugvorderingsbesluit van 26 juni 2019. De SVB heeft op dit verzoek beslist met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb.
Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd. Feiten of omstandigheden waarvan zonder meer duidelijk is dat ze geen rol kunnen spelen bij het eerdere besluit worden niet als nieuwe feiten of veranderde omstandigheden beschouwd.
8. De rechtbank stelt vast dat het recht op gezinsbijslag was toegekend aan eiser, omdat zijn toenmalige echtgenote en hun kind toen in Marokko verbleven. De gezinsbijslag is uitbetaald aan de voormalige echtgenote. De SVB was hiertoe verplicht, omdat hun kind bij haar verbleef.
De SVB heeft de te veel uitbetaalde gezinsbijslag teruggevorderd van eiser, omdat aan hem het recht op gezinsbijslag was toegekend. Met eiser is voor deze terugvordering een betalingsregeling getroffen, in die zin dat vanaf het derde kwartaal 2019 de volledige kinderbijslag zou worden ingehouden tot het volledige bedrag van de terugvordering is verrekend.
De voormalige echtgenote van eiser woonde inmiddels met hun kind in Nederland. Zij heeft, na het verbreken van de relatie met eiser in september 2019, eind 2019 kinderbijslag aangevraagd en toegekend gekregen, omdat het kind bij haar woont. Het recht op kinderbijslag van eiser is daarom beëindigd.
9. In het bestreden besluit heeft de SVB zich op het standpunt gesteld dat van nieuwe feiten en omstandigheden geen sprake is omdat eiser de gestelde feiten ook al bekend had kunnen maken toen de beslissing van 12 juli 2019 (in deze procedure te lezen als 26 juni 2019) werd genomen.
De rechtbank overweegt dat het door eiser gestelde feit dat de voormalige echtgenote van eiser en hun kind in Marokko woonden en dat zij in 2018 de gezinsbijslag heeft ontvangen, terecht niet als nieuw feit is aangemerkt, aangezien dit feit al aan de SVB bekend was ten tijde van het besluit van 26 juni 2019. De gezinsbijslag is in 2018 immers uitbetaald aan de voormalige echtgenote, omdat zij met hun kind in Marokko verbleef.
De overige gestelde nieuwe feiten (het beëindigen van de relatie in september 2019, de getroffen betalingsregeling, het eind 2019 toekennen van kinderbijslag aan de voormalig echtgenote van eiser en de procedure bij de Belastingdienst over toeslagen) zijn echter feiten die dateren van na het besluit van 26 juni 2019. Deze feiten kon eiser daarom toen nog niet bekend maken. In zoverre is het bestreden besluit onvoldoende deugdelijk gemotiveerd.
10. Mede aan de hand van hetgeen ter zitting is besproken, zal de rechtbank beoordelen of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven.
Het, na het beëindigen van de relatie in september 2019, toekennen van recht op kinderbijslag vanaf eind 2019 aan de voormalige echtgenote is een feit waarvan zonder meer duidelijk is dat dit geen rol kan spelen bij de eerdere terugvordering en is daarom geen nieuw feit in de zin van artikel 4:6 van de Awb. Dit feit wijzigt namelijk niets aan de terugvordering bij eiser. Deze terugvordering ziet namelijk op het aan eiser te hoog toegekende recht over de voorliggende periode (maart tot en met december 2018). De beëindiging van het recht op kinderbijslag voor eiser had wel tot gevolg dat de betalingsregeling die eiser met de SVB getroffen had, namelijk verrekening met het toekomstige recht op kinderbijslag, geen doorgang meer kon vinden en is gestopt.
Eisers stelling dat de terugvordering nu verrekend moet worden met de aan de voormalige echtgenote van eiser toegekende kinderbijslag, kan niet worden gevolgd. Dat eiser en zijn voormalige echtgenote samen telefonisch hebben verklaard akkoord te zijn met een betalingsregeling, zoals eiser stelt, maakt niet dat de SVB gehouden is de terugvordering bij de voormalige echtgenote te verhalen. Onderlinge afspraken tussen (voormalige) partners kunnen namelijk niet bij de SVB worden neergelegd. Het recht was toegekend aan eiser. Dan dient de SVB het te veel betaalde ook bij eiser terug te vorderen. Indien eiser meent dat zijn voormalige echtgenote vanwege de gezamenlijke afspraak (deels) dient bij te dragen aan terugbetaling van de terugvordering, dan is het aan hem om dit bedrag bij haar te verhalen. Ook dit gestelde feit zegt dus niets over de inhoud en juistheid van de terugvordering.
Datzelfde geldt voor de gestelde procedure bij de Belastingdienst over toeslagen, nu ter zitting is toegelicht dat deze procedure niet het hier beoordeelde onderwerp van geschil betreft.
Conclusie
11. Vanwege het motiveringsgebrek in het bestreden besluit is het beroep gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met het motiveringsbeginsel.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt echter dat eiser geen nieuwe feiten en omstandigheden zoals bedoeld in artikel 4:6 van de Awb heeft aangedragen die moeten leiden tot herziening van de terugvordering. Ook is het besluit tot terugvordering niet evident onredelijk. Vast staat immers dat het recht op gezinsbijslag aan eiser is toegekend en deze gezinsbijslag over de periode van maart tot en met december 2018 tot een te hoog bedrag is uitbetaald. Dit brengt mee dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit (de afwijzing van het verzoek van eiser om herziening van de terugvordering) in stand blijven.
Proceskosten
12. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed.
De rechtbank zal de SVB veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,‑ en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • draagt de SVB op het betaalde griffierecht van € 48,00 aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt de SVB in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 9 april 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.