ECLI:NL:RBZWB:2020:4183

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 september 2020
Publicatiedatum
4 september 2020
Zaaknummer
AWB- 20_1067
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijkverklaring bezwaar kinderbijslag

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 september 2020 uitspraak gedaan in een beroep tegen de niet-ontvankelijkverklaring van een bezwaar door de Sociale Verzekeringsbank (SVB) inzake de terugbetaling van te veel ontvangen kinderbijslag. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. F. Ergec, had op 10 februari 2020 beroep ingesteld tegen het besluit van de SVB van 9 januari 2020, waarin het bezwaar van eiser tegen een eerdere beslissing over de kinderbijslag niet-ontvankelijk was verklaard. Eiser had in de periode van zijn scheiding veel stress ervaren en stelde dat hij door deze omstandigheden niet in staat was om tijdig bezwaar te maken. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder de datum van ontvangst van het primaire besluit en de termijn voor het indienen van bezwaar. De rechtbank oordeelde dat de SVB het bezwaar terecht niet-ontvankelijk had verklaard, omdat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. De rechtbank benadrukte dat het op de weg van eiser ligt om tijdig maatregelen te treffen ter behartiging van zijn belangen, ook in moeilijke tijden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/1067 AKW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 september 2020 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [naam woonplaats] , eiser

gemachtigde: mr. F. Ergec,
en
de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank Breda(SVB; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

De gemachtigde van eiser heeft bij brief van 10 februari 2020 beroep ingesteld tegen het besluit van 9 januari 2020 (bestreden besluit) van de SVB inzake de niet-ontvankelijkverklaring van eisers bezwaar tegen de beslissing van 12 juli 2019 over de terugbetaling van te veel ontvangen kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 30 juli 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De SVB heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Marijnissen.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser ontvangt gezinsbijslag die bestaat uit kinderbijslag en kindgebonden budget.
Bij besluit van 12 juli 2019 (primair besluit) heeft de SVB besloten dat eiser € 1.808,90 te veel ontvangen kinderbijslag moet terugbetalen.
Bij brief van 16 oktober 2019 heeft de SVB eiser gevraagd te laten weten bij wie zijn kind woont en wie het verzorgt en onderhoudt.
Bij brief van 25 november 2019, ontvangen bij de SVB op dezelfde dag, heeft de gemachtigde van eiser bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit en tegen de brief van 16 oktober 2019. De gemachtigde van eiser heeft daarbij eveneens een verzoek om herziening en/of een verzoek tot heroverweging gedaan.
Bij bestreden besluit van 9 januari 2020 heeft de SVB het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard vanwege een onverschoonbare termijnoverschrijding van de bezwaartermijn. Tevens is eiser medegedeeld dat tegen de brief van 16 oktober geen bezwaar gemaakt kon worden, omdat het geen besluit in de zin van de Awb betreft.
2. De gemachtigde van eiser heeft in beroep aangevoerd dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Eiser heeft in de periode van de scheiding veel stress ervaren en hij was ten einde raad. Ter zitting heeft eiser medegedeeld dat het klopt dat hij op 29 juli 2019 telefonisch contact heeft gehad met de SVB en dat hem in dat gesprek is meegedeeld dat hij schriftelijk bezwaar moest maken. Kort daarna – op 3 augustus 2019 – heeft zijn vrouw hem echter verlaten en heeft zij hun kind en bezittingen meegenomen. Eiser meent dat er daarom niet van hem verwacht kon worden dat hij nog tijdig bezwaar zou maken en meent dat er sprake is van verschoonbare omstandigheden.
3. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt deze termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 6:9, eerste lid van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft, ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift, niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4. Ter beoordeling ligt de vraag voor of de SVB het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Niet in geschil is dat het primaire besluit is gedagtekend 12 juli 2019. Eiser heeft niet betwist dat hij dit besluit heeft ontvangen. Daarmee is gegeven dat de bezwaartermijn is aangevangen op 13 juli 2019 en is geëindigd op 23 augustus 2019. Verder is tussen partijen niet in geschil dat het op 23 augustus 2019 door de SVB ontvangen bezwaarschrift niet tijdig is ingediend. Dat betekent dat de rechtbank dient te beoordelen of de SVB de termijnoverschrijding terecht niet verschoonbaar heeft geacht.
Termijnen van bezwaar en beroep zijn van openbare orde, dat wil zeggen dat het fatale termijnen zijn waarvan niet afgeweken kan worden, tenzij de termijnoverschrijding verschoonbaar is in verband met zeer bijzondere omstandigheden.
De rechtbank ziet in de door eiser aangevoerde redenen geen aanleiding om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank begrijpt dat eiser een zeer vervelende periode heeft moeten doormaken en dat zijn hoofd na het vertrek van zijn vrouw en kind niet meer stond naar het maken van bezwaar. Het ligt echter op de weg van eiser om bij veel stress en spanning zo nodig maatregelen te treffen ter behartiging van zijn belangen. De eigen verantwoordelijkheid staat daarbij voorop. De rechtbank is van oordeel dat het nalaten hiervan voor rekening en risico van eiser komt. De rechtbank is niet gebleken dat eiser gedurende de gehele bezwaartermijn niet in staat is geweest om tijdig een, eventueel voorlopig, bezwaarschrift in te dienen dan wel een derde in te schakelen om dit namens hem te doen. Dat eiser tijdens de bezwaarfase al wel telefonisch aan de SVB heeft laten weten het niet eens te zijn met het primaire besluit, maakt dit niet anders. Er is dan ook geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb die in de weg zou staan aan niet-ontvankelijkverklaring.
5. De rechtbank is van oordeel dat de SVB het bezwaar van eiser terecht niet‑ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep van eiser dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 3 september 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.