ECLI:NL:RBZWB:2021:1695

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 april 2021
Publicatiedatum
8 april 2021
Zaaknummer
AWB- 20_5764
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering en geschiktheid voor arbeid na medische beoordeling

Op 8 april 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. A.C.M. Martens, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV van 24 februari 2020, waarin haar Ziektewet-uitkering (ZW) per 19 december 2019 werd beëindigd. Eiseres was sinds 1 november 2018 in het bezit van een ZW-uitkering na uitval door fibromyalgie en artrose. De rechtbank heeft het procesverloop en de medische beoordelingen van het UWV onderzocht, waarbij eiseres haar beperkingen en klachten aanvoerde, maar de rechtbank oordeelde dat het UWV zorgvuldig had gehandeld. De verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) hadden de medische situatie van eiseres voldoende onderzocht en de rechtbank concludeerde dat de door eiseres geclaimde extra beperkingen niet geobjectiveerd konden worden. De rechtbank oordeelde dat de functies die het UWV had geselecteerd voor de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid passend waren, en dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Daarom werd het beroep ongegrond verklaard en de beëindiging van de ZW-uitkering per 19 december 2019 bevestigd. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/5764 ZW

uitspraak van 8 april 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: mr. A.C.M. Martens,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 24 februari 2020 (bestreden besluit) van het UWV over haar aanspraak op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 25 februari 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het UWV heeft zich laten
vertegenwoordigen door mr. M.B.A. van Grinsven.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiseres is werkzaam geweest als officemanager voor 16,57 uur per week. Voor dat werk is zij op 18 september 2018 uitgevallen door klachten als gevolg van fibromyalgie en artrose. Eiseres was toen werkloos en ontving een WW-uitkering. Aan eiseres is met ingang van 1 november 2018 een ZW-uitkering toegekend.
Bij besluit van 18 november 2019 (primair besluit) heeft het UWV, na een zogeheten eerstejaarsbeoordeling, de ZW-uitkering beëindigd met ingang van 19 december 2019. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. In het bestreden besluit is het bezwaarschrift van eiseres ongegrond verklaard en heeft het UWV de intrekking van de ZW-uitkering per 19 december 2019 gehandhaafd.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de ZW-uitkering van eiseres heeft beëindigd per 19 december 2019.
3.
Wettelijk kader
De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Als een verzekerde geen werkgever (meer) heeft en 52 weken arbeidsongeschikt is geweest, heeft deze recht op ziekengeld als hij:
- ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 én
- slechts in staat is ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur met algemeen geaccepteerde arbeid waartoe hij met zijn krachten en bekwaamheden in staat is (artikel 19aa, eerste lid, en artikel 19ab, derde lid, van de ZW).
De mate van arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek (artikel 19ab, eerste lid, van de ZW).
4.
Toetsingskader
Niet in geschil is dat eiseres 52 weken arbeidsongeschikt is geweest. Dit betekent dat het UWV terecht ook heeft beoordeeld of eiseres in staat is met algemeen geaccepteerde arbeid meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen. Bij een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% bestaat er geen recht meer op een ZW-uitkering.
5.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
5.1
De verzekeringsarts heeft eiseres onderzocht op het spreekuur van 10 oktober 2019. De verzekeringsarts heeft vooraf het dossier doorgenomen en heeft ook kennis genomen van de door eiseres ingebrachte informatie. Tijdens het onderzoek heeft zowel een lichamelijk als een psychisch onderzoek plaatsgevonden. De verzekeringsarts kon de geclaimde klachten aan handen, rug en rechterheup niet objectiveren, hetgeen ook gold voor de vermoeidheid en de concentratieklachten, die volgens de verzekeringsarts ook niet blijken niet uit het dagverhaal. Bij het psychisch onderzoek is er sprake van een normaal bewustzijn, de aandacht was goed gericht en werd ook behouden. Er is geen sprake van een vermoeide indruk of een verstoord geheugen. De waarneming en het denken is niet gestoord, maar enigszins verweven met ervaren klachten. De stemming is enigszins gedrukt tot emotioneel. Er zijn geen aanwijzingen voor persoonlijkheidsproblematiek of ernstige psychopathologie, maar wel voor verwerkingsproblematiek. Als diagnoses zijn fibromyalgie, aanpassingsklachten en migraine gesteld. Volgens de verzekeringsarts is eiseres niet geschikt voor het eigen werk en is zij door de fibromyalgie aangewezen op fysiek niet al te zwaar belastende werkzaamheden (zoals frequent met grote kracht uitvoeren van de schroefbeweging, zwaar tillen/dragen, frequent buigen, langdurig staan/lopen en langdurig gebogen actief zijn) en werk dat niet al te stressvol is (zoals werk zonder deadlines/productiepieken, zonder veelvuldige conflicten of werk met grote eindverantwoordelijkheid).
In bezwaar heeft de verzekeringsarts b&b het dossier bestudeerd en informatie opgevraagd bij de reumatoloog. Na ontvangst van de reactie van de reumatoloog heeft de verzekeringsarts b&b een rapportage opgemaakt. De verzekeringsarts b&b wijkt niet af van het oordeel van de primaire verzekeringsarts, omdat de verzekeringsarts het onderzoek voldoende zorgvuldig en uitgebreid heeft uitgevoerd. Hierbij zijn de aanwezige klachten en ervaren beperkingen aan de orde gesteld en er heeft een voldoende uitgebreid en op de klachten gericht medisch onderzoek plaatsgevonden. De verzekeringsarts b&b is van mening dat er bij eiseres geen sprake is van geen benutbare mogelijkheden ten aanzien van arbeid en dat er ook geen medische redenen zijn om een urenbeperking aan te nemen bij eiseres. Volgens de verzekeringsarts b&b volgt uit de informatie van de reumatoloog dat deze uitgaat van de diagnose fibromyalgie. De reumatoloog heeft adviezen gegeven en de gestelde beperkingen in de FML passen bij deze adviezen, aldus de verzekeringsarts b&b.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiseres zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 22 oktober 2019.
5.2
Eiseres heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat het UWV haar beperkingen en klachten heeft onderschat, omdat er geen rekening is gehouden met de aangevoerde polyartrose. Eiseres overlegt medische informatie van onder meer de neuroloog, OCA en de orthopeed. Uit de overgelegde informatie volgt dat zij lijdt aan meerdere ziektes, waaronder fibromyalgie, artrose, een slijmbeursontsteking aan de rechterheup en colitis. Zij claimt extra beperkingen ten aanzien van vasthouden van aandacht, handelingstempo, persoonlijk risico, hand- en vingergebruik, gebruik van een toetsenbord, frequent buigen en hurken, lopen (tijdens het werk), klimmen, zitten (tijdens het werk) en staan (tijdens het werk). Ook dient er rekening te worden gehouden met de bij eiseres vastgestelde colitis ulcerosa en is een functie met een niet te onderbreken productieproces niet passend voor eiseres. Verder stelt eiseres dat de beoordeling berust op een onjuiste feitelijke grondslag en dat deze onzorgvuldig is, nu de verzekeringsarts b&b in bezwaar enkel informatie bij de reumatoloog heeft opgevraagd. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar standpunt in beroep nog een advies van medisch adviseur [naam medisch adviseur] ingebracht. Eiseres verzoekt de rechtbank om een onafhankelijke verzekeringsarts als deskundige te benoemen teneinde haar beperkingen vast te stellen.
De verzekeringsarts b&b heeft op 22 oktober 2020 gerapporteerd op basis van dossierstudie (inclusief de door eiseres in beroep ingediende medische informatie) en de bestreden verzekeringsgeneeskundige beoordeling gehandhaafd. De verzekeringsarts b&b haalt – ten aanzien van de gronden met betrekking tot het hand- en vingergebruik – aan dat de reumatoloog als leefregel het belang van het vermijden van onder- en overbelasting en dus een normale belasting van het bewegingsapparaat, inclusief de handen, onderschrijft. Ter zake de pas in beroep aangevoerde klachten van colitis overweegt de verzekeringsarts b&b dat uit het dossier niet blijkt van een imperatieve ontlastingsdrang, ongelukjes of dergelijke, zodat een normale toiletvoorziening passend wordt geacht en er geen reden is voor het aannemen van extra beperkingen.
Op 2 februari 2021 en 21 februari 2021 heeft de verzekeringsarts b&b aanvullend gerapporteerd als reactie op het medisch advies van medisch adviseur [naam medisch adviseur] , in het bijzonder over de geclaimde handklachten. Hierbij heeft de verzekeringsarts b&b erop gewezen dat uit het dossier volgt dat eiseres voldoende in staat is om de algemene dagelijkse levensverrichtingen zelf uit te voeren en dat uit de informatie van de reumatoloog nauwelijks afwijkingen aan het handskelet volgen. Verder volgt uit de informatie van de reumatoloog dat deze adviseert dat eiseres zoveel mogelijk beperkt belast bezig moet zijn, wat de standaard behandeling is. Er is geen reden om meer beperkingen aan te nemen, aldus de verzekeringsarts b&b.
5.3
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiseres gestelde klachten als fibromyalgie en artrose. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden. De informatie die eiseres in beroep heeft overgelegd, geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat de informatie van de reumatoloog over de fibromyalgie inhoudelijk niet afwijkt van de informatie waarmee de verzekeringsarts b&b reeds in bezwaar rekening heeft gehouden. De door eiseres geclaimde extra beperkingen kunnen niet worden geobjectiveerd, waarbij de rechtbank ook overweegt dat een groot deel van de geclaimde extra beperkingen zien op beperkingen die door de verzekeringsarts (b&b) al zijn aangenomen. De rechtbank ziet geen aanleiding om op dit punt terug te komen op de beoordeling door de verzekeringsarts. De rechtbank meent dat het onderzoek tevens betrekking heeft gehad op de thans door eiseres aangevoerde extra beperkingen, inclusief het beroep op slijtage, met dien verstande dat een en ander niet geobjectiveerd kon worden.
Dit geldt te meer nu de reumatoloog heeft onderstreept dat eiseres als leefregel over- en onderbelasting dient te voorkomen en dat uit de informatie van de orthopeed ook geen nadere klachten volgen. De rechtbank stelt met het UWV vast dat de reumatoloog in de aan het UWV in bezwaar verstrekte informatie niet is ingegaan op de gestelde polyartrose, met dien verstande dat de hieruit gestelde voortvloeiende klachten en beperkingen reeds in het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zijn verdisconteerd. De rechtbank kan zich verder vinden in de uitleg door de verzekeringsarts b&b dat een normaal bewegingspatroon ook ziet op het gebruik van de handen. Derhalve is er dus geen aanleiding om meer beperkingen ten aanzien van het gebruik van de handen op te nemen.
De grond dat de beoordeling berust op een onjuiste feitelijke grondslag en dat de beoordeling onzorgvuldig is (omdat in bezwaar alleen informatie is opgevraagd bij de neuroloog), passeert de rechtbank onder verwijzing naar de jurisprudentie van de Centrale raad van Beroep [1] . Uit deze jurisprudentie volgt – zoals het UWV ook terecht aanvoert – dat de verzekeringsarts een eigen afweging maakt bij het opvragen van informatie. Het opvragen van informatie is slechts aangewezen in de gevallen waarin al een behandeling in gang is gezet waarvan een beduidend effect op de belastbaarheid wordt verwacht dan wel als eiseres zou stellen dat de behandelend sector beredeneerd afwijkt van het oordeel van de verzekeringsarts. De rechtbank overweegt dat eiseres in beroep zelf de informatie van de orthopeed heeft ingebracht, zodat zij in beroep niet in haar belangen is geschaad en uit de informatie volgt ook niet dat er sprake is van een ingezette behandeling of een beredeneerd afwijkend oordeel.
De in beroep verzochte benoeming van een door de rechtbank te benoemen onafhankelijke verzekeringsarts wijst de rechtbank af. De rechtbank overweegt – onder verwijzing naar het zogenoemde Korosec-arrest [2] en de toepassing hiervan door de Centrale Raad van Beroep – dat er in casu een zorgvuldig onderzoek door de verzekeringsarts (b&b) heeft plaatsgevonden, waaronder studie van het dossier, het opvragen van informatie en gericht onderzoek. Voorts geldt dat eiseres via haar rechtsbijstandsverzekering verzekerd is voor rechtsbijstand. De verzekeraar draagt de kosten van de in beroep ingediende informatie van de behandelend sector. Eiseres heeft volgens de rechtbank geen belemmeringen ondervonden bij de onderbouwing van haar standpunt dat het UWV haar beperkingen heeft onderschat. Eiseres heeft in beroep zelf nog een medisch advies ingebracht. Van strijd met equality of arms is in ieder geval geen sprake. Verder ziet de rechtbank inhoudelijk geen aanknopingspunten voor de stelling van eiseres dat het UWV haar klachten en beperkingen onderschat heeft.
Niet gebleken is dat in de FML van 22 oktober 2019 de beperkingen van eiseres zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
6.
Geschiktheid voor de functies
6.1
Een arbeidsdeskundige van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML, de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: Productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (Sbc-code 111180), Wikkelaar (nieuw en revisie) (Sbc-code 267053) en Monteur printplaten (Sbc-code 267051).
6.2
Eiseres heeft aangevoerd dat deze functies ten onrechte geschikt worden geacht.
Eiseres stelt als algemene arbeidskundige grond dat in bezwaar ten onrechte geen arbeidsdeskundig onderzoek heeft plaatsgevonden, terwijl in de FML is aangegeven dat er functies geduid dienen te worden zonder veelvuldige deadlines/productiepieken en dat de geduide functies die belasting nu juist wel kennen.
Functie specifiek voert eiseres aan dat in de functies Productiemedewerker industrie, Wikkelaar, Monteur printplaten het werk een te grote belasting van de handen vraagt ten aanzien van fijn motorische en repetitieve handelingen, dat in de functies het handelingstempo te hoog ligt en er sprake is van overschrijding van deadlines en productiepieken.
6.3
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiseres geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar het rapport van de arbeidsdeskundige van 13 november 2019. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiseres de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Haar standpunt dat zij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit haar opvatting dat haar medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 5.3 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist.
De grond dat in bezwaar ten onrechte geen arbeidsdeskundig onderzoek heeft plaatsgevonden, passeert de rechtbank. UWV heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de FML een weergave is van de verzekeringsgeneeskundige weging van de objectiveerbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek en dat geen van de geduide functies veelvuldige deadlines of productiepieken kent. Daarmee staat voor de rechtbank vast dat er op dit punt dus ook geen overschrijding van de belastbaarheid is, zodat ook verder niet meer op deze grond ingegaan hoeft te worden.
De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
7.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiseres met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Omdat eiseres tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Omdat pas recht bestaat op een ZW-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de ZW-uitkering terecht beëindigd per 19 december 2019.
Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
8.
Proceskosten en griffierecht
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, is er geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 8 april 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

2.ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212.