Op 8 april 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. A.C.M. Martens, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV van 24 februari 2020, waarin haar Ziektewet-uitkering (ZW) per 19 december 2019 werd beëindigd. Eiseres was sinds 1 november 2018 in het bezit van een ZW-uitkering na uitval door fibromyalgie en artrose. De rechtbank heeft het procesverloop en de medische beoordelingen van het UWV onderzocht, waarbij eiseres haar beperkingen en klachten aanvoerde, maar de rechtbank oordeelde dat het UWV zorgvuldig had gehandeld. De verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) hadden de medische situatie van eiseres voldoende onderzocht en de rechtbank concludeerde dat de door eiseres geclaimde extra beperkingen niet geobjectiveerd konden worden. De rechtbank oordeelde dat de functies die het UWV had geselecteerd voor de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid passend waren, en dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Daarom werd het beroep ongegrond verklaard en de beëindiging van de ZW-uitkering per 19 december 2019 bevestigd. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.