ECLI:NL:RBZWB:2021:1623

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 juni 2021
Publicatiedatum
5 april 2021
Zaaknummer
C/02/382537/JE RK 21-339
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en aanhouding vervangende toestemming medische behandeling van minderjarige

Op 4 juni 2021 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de hulpverlening voor [minderjarige] niet of niet voldoende van de grond komt, ondanks de zorgen van de Raad voor de Kinderbescherming, de gecertificeerde instelling (GI) Briedis, de school en de moeder. De kinderrechter heeft geconstateerd dat Briedis op 28 mei 2021 een verzoek tot surseance van betaling heeft ingediend en op 1 juni 2021 failliet is verklaard, wat ernstige zorgen oproept over de voortgang van de hulpverlening.

De kinderrechter heeft het resterende deel van het verzoek tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] toegewezen, met ingang van 16 juni 2021 en tot 2 september 2021. Dit besluit is genomen op basis van de ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige], die problematisch gedrag vertoont en waarbij de oorzaak nog steeds onduidelijk is. De kinderrechter heeft ook de zorgen van de leerkrachten van de basisschool van [minderjarige] in overweging genomen, die bevestigen dat er weinig vooruitgang is in het gedrag van [minderjarige].

Daarnaast is het verzoek van de GI om vervangende toestemming voor een medische behandeling, namelijk een persoonlijkheidsonderzoek, aangehouden. De kinderrechter heeft geoordeeld dat het noodzakelijk is dat de opvoedondersteuning en therapie voor [minderjarige] eerst worden opgestart voordat er een beslissing kan worden genomen over het persoonlijkheidsonderzoek. De kinderrechter heeft de ouders aangespoord om na te denken over hun rol in de opvoeding van [minderjarige] en de positieve invloed die zij kunnen uitoefenen. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door de kinderrechter, met de schriftelijke uitwerking vastgesteld op 10 juni 2021.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie: Middelburg
Zaaknummers : C/02/375453 / JE RK 20-1583 (restant ondertoezichtstelling)
: C/02/382537 / JE RK 21-339 (medische behandeling)
Datum uitspraak: 4 juni 2021
(nadere) beschikking ondertoezichtstelling en vervangende toestemming medische behandeling
als verzoekende partij in de zaak met kenmerk JE RK 20-1583:

RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,

hierna te noemen: de Raad,
gevestigd te Middelburg,
als verzoekende partij in de zaak met kenmerk JE RK 21-339:

BRIEDIS JEUGDBESCHERMERS,

hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI),
gevestigd te Zoetermeer.
betreffende

[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt in beide zaken als belanghebbenden aan:

[moeder] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [plaats] ,
advocaat: mr. S. Kuit te Steenbergen,

[vader] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [plaats] ,
advocaat: mr. E.B. van den Ouden te Oude-Tonge.
De kinderrechter merkt in de zaak met kenmerk JE RK 20-1583 tevens als belanghebbende aan:

BRIEDIS JEUGDBESCHERMERS,

hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI),
gevestigd te Zoetermeer.
De kinderrechter merkt in de zaak met kenmerk JE RK 21-339 als informant aan:

RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,

hierna te noemen: de Raad,
gevestigd te Middelburg.

Het (nadere) procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van 19 maart 2021 en de daarin opgenomen en vermelde stukken;
- de beschikking van 26 mei 2021 en de daarin opgenomen en vermelde stukken;
- de briefrapportage met bijlagen van de GI van 4 juni 2021, ingekomen bij de griffie op
4 juni 2021.
Op 4 juni 2021 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- een vertegenwoordiger van de Raad.
De kinderrechter stelt vast dat de vertegenwoordig(st)er van de GI, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling is verschenen.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
[minderjarige] woont bij de moeder.
Bij beschikking van 2 september 2020 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van Briedis Jeugdbeschermers, met ingang van 2 september 2020 en tot 2 januari 2021. Het resterende deel van het verzoek tot ondertoezichtstelling is toen aangehouden.
Bij beschikking van 3 december 2020 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd, met ingang van 2 januari 2021 en tot 2 februari 2021. Het resterende deel van het verzoek tot ondertoezichtstelling is toen aangehouden.
Bij beschikking van 29 januari 2021 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd, met ingang van 2 februari 2021 en tot 2 juni 2021. Het resterende deel van het verzoek tot ondertoezichtstelling is toen aangehouden.
Bij beschikking van 19 maart 2021 is – ter vervanging van de toestemming van de vader – vervangende toestemming verleend voor de medische behandeling van [minderjarige] , inhoudende het inzetten van speltherapie. Daarnaast is bij deze beschikking het verzoek omtrent vervangende toestemming voor het persoonlijkheidsonderzoek pro forma aangehouden.
Bij beschikking van 26 mei 2021 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd, met ingang van 2 juni 2021 en tot 16 juni 2021. Het resterende deel van het verzoek tot ondertoezichtstelling is toen aangehouden. Daarnaast is in deze beschikking tevens de beslissing op het verzoek om vervangende toestemming voor de het persoonlijkheidsonderzoek van [minderjarige] te verlenen aangehouden.

De verzoeken

In de zaak met kenmerk JE RK 20-1583:
Aan de orde is het resterende deel van het verzoek van de Raad tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] , met ingang van 16 juni 2021 en tot 2 september 2021.
In de zaak met kenmerk JE RK 21-339:
De GI verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, primair op grond van artikel 1:265h van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) en subsidiair op grond van artikel 1:262b BW, vervangende toestemming te verlenen voor de noodzakelijke (medische) behandeling van [minderjarige] , namelijk:
  • het uitvoeren van een persoonlijkheidsonderzoek bij [minderjarige] ;
  • het inzetten van speltherapie voor [minderjarige] .
Alleen de vraag of vervangende toestemming moet worden verleend voor het uitvoeren van een persoonlijkheidsonderzoek bij [minderjarige] ligt hier nog voor.

De standpunten

Namens de Raad is tijdens de mondelinge behandeling, voor zover van belang en kort samengevat, naar voren gebracht dat de situatie van de GI – Briedis – zorgelijk is, maar dat desondanks het verzoek wordt gehandhaafd. De Raad heeft tijdens de behandeling toegezegd uiterlijk maandag 7 juni 2021 om 17:00 uur te zullen meedelen of een verzoek tot wijziging van de GI – ter vervanging van Briedis – wordt ingediend. In het kader van de ondertoezichtstelling zijn duidelijke doelen gesteld en deze zijn tot op heden niet behaald. Daarnaast kan de Raad zich vinden in het verrichten van een persoonlijkheidsonderzoek bij [minderjarige] . Om die reden vindt de Raad dat beide voorliggende verzoeken moeten worden toegewezen.
Hoewel de GI niet tijdens de mondelinge behandeling is verschenen, heeft zij het verzoek schriftelijk onderbouwd aan de hand van de ingekomen briefrapportage met bijlagen van 4 juni 2021. In de brief van 27 april 2021, behorende bij voornoemde rapportage, geeft Briedis aan de huidige gezinsmanager sinds maart 2021 in deze situatie betrokken is geraakt. De GI heeft geprobeerd om een werkrelatie met de vader op te bouwen en hem te bewegen mee te denken over de situatie en de zorgen omtrent [minderjarige] . Dat is niet gelukt, er is een verharding van de opstelling van de vader ten opzichte van de gezinsmanager.
De GI maakt zich zorgen over het problematische gedrag van [minderjarige] , waarvan de oorzaak nog steeds niet duidelijk is. Binnen de ondertoezichtstelling is het nog nauwelijks mogelijk geweest effectief aan de doelen te werken en die zijn dan ook niet behaald. De reden hiervoor is de moeizame werkrelatie met de vader, het gegeven dat de IPT voor de moeder nog niet is gestart en de speltherapie voor [minderjarige] zich nog in de opstartfase bevindt. De GI is van mening dat er meer tijd nodig is om aan de door de Raad gestelde doelen te werken. Over praktische aangelegenheden kunnen de ouders wel communiceren, maar niet over de inhoudelijke aspecten over [minderjarige] . De GI heeft op 8 april 2021 contact gehad met de intern begeleider van de school van [minderjarige] . Er zijn zorgen over het gedrag van [minderjarige] en het valt op dat zij de oorzaak van haar gedrag buiten zichzelf legt. De GI is nog steeds van mening dat er een persoonlijkheidsonderzoek moet worden verricht, om meer zicht te krijgen op de problematiek van [minderjarige] . Om die reden verzoekt de GI het resterende deel van het verzoek tot ondertoezichtstelling te verlenen en om vervangende toestemming te verlenen voor het verrichten van een persoonlijkheidsonderzoek van [minderjarige] .
Door en namens de moeder is tijdens de mondelinge behandeling, voor zover van belang en kort samengevat, naar voren gebracht dat het resterende deel van het verzoek tot ondertoezichtstelling moet worden verleend. Daarnaast moet ook vervangende toestemming voor een medische behandeling (persoonlijkheidsonderzoek) worden verleend. De afgelopen periode zijn de doelen, welke door de Raad zijn gesteld, niet behaald. De moeder vindt dat er de afgelopen periode weinig is gebeurd, terwijl [minderjarige] wacht op hulpverlening en die hard nodig heeft. De conceptversie van het plan van aanpak is tot op heden niet definitief gemaakt. Met de Raad en de GI is de moeder is van mening dat een persoonlijkheidsonderzoek nodig is om te constateren wat er met [minderjarige] aan de hand is. De moeder spreekt de hoop uit dat gedurende de ondertoezichtstelling de speltherapie eindelijk kan worden opgestart, zodat die uitkomsten kunnen worden meegenomen in het persoonlijkheidsonderzoek en eventuele nadere hulpverlening. De moeder wil met de IPT beginnen en daarvoor wordt een afspraak ingepland. De moeder vindt dat beide verzoeken moeten worden toegewezen, zodat wellicht in een later stadium de resultaten van de IPT en het persoonlijkheidsonderzoek kunnen worden besproken.
Door en namens de vader is tijdens de mondelinge behandeling, voor zover van belang en kort samengevat, naar voren gebracht dat beide verzoeken moeten worden afgewezen. De GI gaat niet voortvarend te werk, waardoor slechts kan worden vastgesteld dat er niets gebeurt. De man vindt dat in principe niet erg, omdat hij van mening is dat er niets met [minderjarige] aan de hand is. Ten slotte heeft de vader gezegd dat hij zowel bij de Raad als de GI een klachtenprocedure is gestart, maar dat deze niet worden afgehandeld. Zowel de Raad als de GI vinden dat sprake is van een ernstig probleem, maar daar is volgens de vader geen sprake van.

De wettelijke kaders

Ten aanzien van hetverzoek van de Raadgeldt het volgende wettelijk kader:
Op grond van artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Ten aanzien van hetverzoek van de GIgeldt het volgende wettelijk kader:
Op grond van artikel 1:265h lid 1 BW kan de kinderrechter, indien een medische behandeling van een minderjarige jonger dan twaalf jaar noodzakelijk is om ernstig gevaar voor diens gezondheid af te wenden en de ouder die het gezag uitoefent zijn toestemming daarvoor weigert, deze toestemming op verzoek van de gecertificeerde instelling worden vervangen door die van de kinderrechter.

De beoordeling

De kinderrechter overweegt allereerst het volgende over de voortgang van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] . [minderjarige] is vanaf 2 september 2020 onder toezicht gesteld van de huidige GI – Briedis. De afgelopen periode is gebleken dat de hulpverlening voor [minderjarige] niet of niet voldoende van de grond komt, terwijl de Raad, de GI, de school en de moeder hebben aangegeven dat er toch de nodige zorgen omtrent [minderjarige] bestaan. De kinderrechter stelt vast dat er onvoldoende zicht is op verbetering, aangezien Briedis op 28 mei 2021 een verzoek tot surseance van betaling heeft ingediend en op 1 juni 2021 failliet is verklaard. Hoewel Briedis in de zaak met kenmerk JE RK 21-339 als verzoekende partij optreedt, is zij niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen en dat baart de kinderrechter ernstig zorgen. Weliswaar heeft de GI zich bij brief van 4 juni 2021, als bijlage behorende bij de briefrapportage van 4 juni 2021, voor die gelegenheid afgemeld, daar zij geen oproep voor de mondelinge behandeling zou hebben ontvangen. De kinderrechter heeft al vastgesteld dat de GI behoorlijk is opgeroepen, aangezien dat met zoveel woorden in het dictum van de beschikking van 26 mei 2021 is opgenomen. Hij stelt dan ook vast dat de GI, ondanks de problematische situatie waarin zij thans als organisatie verkeert, aan haar verantwoordingsverplichtingen dient te blijven voldoen.
Ondertoezichtstelling (kenmerk JE RK 20-1583)
Op grond van de overlegde stukken en wat tijdens de mondelinge behandeling is besproken, is de kinderrechter van oordeel dat het resterende deel van de ondertoezichtstelling moet worden toegewezen. Bij beschikking van 29 januari 2021 heeft de kinderrechter vastgesteld dat bij [minderjarige] sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Zij laat problematisch gedrag zien waarvan de oorzaak – nog steeds – onduidelijk is. Ook op school maken de leerkrachten zich zorgen om [minderjarige] . Die zorgen worden opnieuw door de leerkrachten bevestigd (bron: e-mail basisschool van 16 april 2021). Volgens de leerkrachten heeft [minderjarige] goede momenten, maar blijft zij zich onder meer enorm verzetten tegen andere leerlingen. De leerkrachten merken weinig vooruitgang in het gedrag van [minderjarige] . Zij vindt het moeilijk om naar haar eigen handelen en kijken en hierover in gesprek te gaan. De kinderrechter vindt dat de zorgen en voornoemde bedreiging onverminderd aanwezig zijn.
De kinderrechter ziet zich daarom genoodzaakt om het restant van de ondertoezichtstelling toe te wijzen.
Dit is geen eenvoudige beslissing, omdat de begeleiding door de GI in de afgelopen periode zich niet heeft gekenmerkt door voortvarendheid en daarbij inmiddels ook sprake is van het faillissement van de GI. Het is niet bekend of door de GI in deze zaak nog werkzaamheden zullen worden verricht. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de Raad toegezegd dat hij uiterlijk op maandag 7 juni 2021 om 17:00 uur kenbaar zal maken of er al dan niet een verzoek tot wijziging van de GI bij de rechtbank wordt ingediend. De kinderrechter is van oordeel dat voortvarend moet worden omgegaan met het realiseren van zowel de opvoedondersteuning (IPT) bij de moeder als de speltherapie van [minderjarige] . Dit moet ertoe leiden dat de GI bij een eventueel in te dienen verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling zal moeten blijken welke voortgang is gemaakt. Gelet op het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat wordt voldaan aan de wettelijke gronden zoals bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW. Om die reden wijst hij het resterende deel van het verzoek tot ondertoezichtstelling geheel toe.
Vervangende toestemming medische behandeling (kenmerk JE RK 21-339)
Op grond van de overlegde stukken en wat tijdens de mondelinge behandeling is besproken, is de kinderrechter van oordeel dat het verzoek tot vervangende toestemming voor een medische behandeling, te weten een persoonlijkheidsonderzoek voor [minderjarige] , in het geheel moet worden aangehouden. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de opvoedondersteuning (IPT) van de moeder nog moet worden opgestart en de speltherapie van [minderjarige] opnieuw moet worden aangevraagd, terwijl de kinderrechter voor die behandeling al vervangende toestemming heeft verleend. Nog daargelaten dat een eventueel persoonlijkheidsonderzoek moet worden verricht onder regie van een daadwerkelijk beschikbare GI, is het allereerst noodzakelijk dat voornoemde ondersteuning en therapie worden opgestart. Aan de hand van de daaruit voortvloeiende resultaten kan, mede afhankelijk van de ontwikkelingen in het kader van de ondertoezichtstelling, in een later stadium worden beoordeeld of het nog noodzakelijk is dat [minderjarige] een persoonlijkheidsonderzoek moet ondergaan. Gelet op het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat het verzoek tot vervangende toestemming geheel moet worden aangehouden tot aan de hierna te noemen pro formadatum.
De kinderrechter overweegt verder als volgt. De afgelopen periode zijn de ouders en hun advocaten regelmatig bij de rechtbank geweest om juridische procedures te voeren omtrent [minderjarige] . Het is de kinderrechter duidelijk dat dit voor een deel is veroorzaakt door de uitblijvende hulpverlening. Hij hoopt echter ook dat de ouders willen blijven nadenken over de beste manier om zelf een positieve invloed te hebben op de opvoedomgeving van [minderjarige] . Zij zijn uiteindelijk degenen die voor [minderjarige] het meest van belang zijn.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

De beslissing

De kinderrechter:
in de zaak met JE RK 20-1583:
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de resterende duur, met ingang van 16 juni 2021 en tot 2 september 2021;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
in de zaak met JE RK 21-339:
houdt het verzoek van de GI, strekkende tot het verkrijgen van vervangende toestemming voor een medische behandeling, te weten een persoonlijkheidsonderzoek voor [minderjarige] , in het geheel aan tot
dinsdag 17 augustus 2021 PRO FORMA;
behoudt zich iedere (nadere) beslissing voor.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2021 door mr. B.J. Duinhof, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. T.F. Hol als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 10 juni 2021.
(TH)
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.