ECLI:NL:RBZWB:2021:1576

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 maart 2021
Publicatiedatum
31 maart 2021
Zaaknummer
AWB- 20_93
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag voor een assistentiehond in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Middelburg. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een assistentiehond, die haar zou helpen bij haar zelfredzaamheid en participatie, maar deze aanvraag was door het college afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de ondersteuningsbehoefte van eiseres en de toegevoegde waarde van de assistentiehond. Eiseres, die bekend is met autisme en andere klachten, had eerder al een maatwerkvoorziening voor individuele begeleiding gekregen, maar het college stelde dat de assistentiehond geen substantiële bijdrage zou leveren ten opzichte van de reeds toegekende begeleiding. De rechtbank oordeelde dat het college het stappenplan van de Centrale Raad van Beroep niet had gevolgd en dat er onvoldoende inzicht was in de totale ondersteuningsbehoefte van eiseres. Daarom werd het bestreden besluit vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen na een gedegen onderzoek. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en veroordeelde het college tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/93 WMO15

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 maart 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: mr. L. Veenman,
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Middelburg,verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 29 maart 2019 heeft het college eiseres de maatwerkvoorziening begeleiding individueel (4 uur per week) toegekend op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb).
In het besluit van 6 mei 2019 (primaire besluit) heeft het college de aanvraag van eiseres voor een financiële vergoeding voor een assistentiehond afgewezen.
In het besluit van 27 november 2019 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit met een gewijzigde motivering ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 8 januari 2021.
Hierbij waren aanwezig de gemachtigde van eiseres, [naam moeder] (moeder) en [naam vertegenwoordiger] van [naam bedrijf 1] . Namens het college was mr. A.M.A. de Meer aanwezig.

Overwegingen

1.
Feiten.
Eiseres, geboren op 22 juli 1988, is bekend met autisme, diverse lichamelijke en psychische klachten en vermoeidheid. Eiseres heeft op 23 februari 2019 via het ondersteuningsplan een aanvraag ingediend voor individuele begeleiding alsmede voor een financiële tegemoetkoming voor een assistentiehond. Het college heeft eiseres een indicatie toegekend voor individuele begeleiding gedurende 4 uur per week in de vorm van een pgb die zij sinds april 2019 invult via ambulant begeleider [naam begeleider] van [naam bedrijf 2] . Eiseres heeft bij haar aanvraag voor een assistentiehond aangegeven dat deze haar kan helpen bij het ontwikkelen van zelfstandigheid, eigenwaarde, zelfvertrouwen en bij ADL-taken zodat zij (weer) zelfstandig kan gaan wonen. Eiseres stelt dat een assistentiehond haar kwaliteit van leven kan verbeteren, angst en stress kan verminderen en kan zorgen voor minder sociale isolatie. Verder heeft een assistentiehond een grote meerwaarde omdat wisselende hulpverleners eiseres te veel stress en prikkels geven.
Het college heeft de aanvraag van eiseres voor een assistentiehond in het primaire besluit afgewezen op de grond dat het inzetten van een assistentiehond een therapeutisch of medisch doel heeft en dat deze daarom kan worden toegekend vanuit de Zorgverzekeringswet.
In het bestreden besluit heeft het college de grondslag van het besluit gewijzigd. Het college stelt zich op het standpunt dat niet is aangetoond dat de assistentiehond een toegevoegde waarde heeft ten opzichte van de reeds toegekende individuele begeleiding.
2.
Het geschil.
In geschil is of het college op goede gronden heeft besloten eiseres te weigeren in aanmerking te brengen voor de door haar gevraagde maatwerkvoorziening, namelijk vergoeding van de kosten van de opleiding van een assistentiehond.
3.
Beroepsgronden.
Eiseres wijst allereerst op al hetgeen in de bezwaarprocedure naar voren is gebracht. Eiseres voert ter aanvulling aan dat het college ten onrechte niet heeft onderzocht, conform het stappenplan van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) als opgenomen in de uitspraak van
21 maart 2018, ECLI:NL:CRVB: 2018:819, of de assistentiehond een substantiële bijdrage levert aan haar zelfredzaamheid en participatie. De conclusie van het college dat voor het te bereiken doel al begeleiding is verstrekt, is niet gebaseerd op zorgvuldig onderzoek. Daarnaast is de al eerder toegekende indicatie voor begeleiding volgens eiseres onvoldoende. Eiseres stelt dat haar geen passende oplossing is geboden waarmee zij in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid en participatie. Eiseres stelt dat het college ten onrechte de totaalbehoefte aan ondersteuning niet in kaart heeft gebracht. Eiseres wijst erop dat
assistentiehonden heel specifieke vaardigheden leren die een gewone hond niet beheerst. Daar komt bij dat de meerwaarde ook gelegen is in het feit dat opleidingsinstituut [naam bedrijf 1] geaccrediteerd is, als gevolg waarvan de assistentiehond — anders dan gewone huisdieren — erkend wordt en mag worden meegenomen in publieke ruimtes (waaronder winkels en overheidsinstellingen). Een begeleider van [naam bedrijf 1] die
gespecialiseerd is in de problematiek van eiseres start een coachingstraject waarbij de hond specifieke vaardigheden geleerd krijgt die passen bij de individuele problematiek. De cursist (eiseres) wordt nauw bij dit traject betrokken, waardoor de zelfredzaamheid en participatie al vanaf het begin wordt bevorderd. Eigenlijk wordt het gevraagde budget dus besteed aan een
professionele begeleider, waarbij geldt dat zodra de hond is opgeleid tot een geaccrediteerde assistentiehond eiseres daarvan nog jaren gebruik kan maken. Ter onderbouwing hiervan heeft eiseres gewezen op het wetenschappelijke artikel van M.E. O’Haire “Review of current evidence and future directions in animal assisted interventions for children with autism”.
4.
Wettelijk kader
Artikel 1.1.1 van de Wmo definieert maatschappelijke ondersteuning, voor zover hier van belang, als het ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving.
Op grond van artikel 1.2.1, onder a, en artikel 2.3.5, derde lid, van Wmo komt een ingezetene van Nederland in aanmerking voor een maatwerkvoorziening, bestaande uit door het college te verstrekken ondersteuning van zijn zelfredzaamheid en participatie, voor zover hij in verband met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk voldoende zelfredzaam is of in staat is tot participatie.
Op grond van artikel 2.3.2, vierde lid, van de Wmo onderzoekt het college
a. de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt;
b. de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te verbeteren of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
c. de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
d. de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;
e. de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, onderscheidenlijk de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
f. de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid, zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;
g. welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2.1.4 en 2.1.4a, verschuldigd zal zijn.
Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Verordening Wmo en Jeugdhulp gemeente [plaatsnaam] 2017 (Verordening) beslist het college tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen of voorliggende voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 van de Wmo bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigenleefomgeving kan blijven.
Op grond van het tweede lid neemt het college het ondersteuningsplan als uitgangspunt voor de beoordeling van een aanvraag om een maatwerkvoorziening.
Op grond van het derde lid verstrekt het college, als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, de best passende adequate voorziening. Als er meer voorzieningen zijn waarmee een passende bijdrage geleverd kan worden, gaat de goedkoopste voor.
5.
Beoordeling van de rechtbank
5.1.
De CRvB heeft op 12 september 2018 [1] uitspraak gedaan in een kwestie over een hulphond en daarin onder meer geoordeeld: ‘
Het in hoger beroep gepreciseerde standpunt van het college dat de toegevoegde waarde van een PTSS-hulphond – voor zover die zou zijn gelegen in het wegnemen van beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie – onvoldoende is gebleken, vormt een toereikende grondslag voor het niet toekennen van de gevraagde maatwerkvoorziening. Dat, zoals ter zitting is besproken, onvoldoende medisch wetenschappelijk onderzoek is gedaan naar de werking en de effectiviteit van een PTSS-hulphond, heeft appellante niet betwist. (…) Wat er nu gebeurt, is dat gemeenten luisteren naar ervaringsverhalen van mensen die zelf al jaren met assistentiehonden werken en concluderen dat het een maatwerkvoorziening is die goed bij hun burger past. De Raad is van oordeel dat gelet op de hiervoor genoemde stand van zaken in het onderzoek naar de effectiviteit van de PTSS-hulphond het college een andere afweging heeft kunnen maken dan, zoals van de kant van appellante is aangevoerd, in andere gemeenten heeft plaatsgevonden. Dat laat onverlet dat een ander college wel tot verstrekking van een (opleiding tot) PTSS-hulphond kan overgaan als dat in een individuele situatie als het meest passend wordt ervaren, zoals (…) in diverse gemeenten ook daadwerkelijk is gebeurd.
Deze uitspraak biedt naar het oordeel van de rechtbank ruimte om, ook al is de effectiviteit van een hulphond nog niet wetenschappelijk bewezen, op grond van de Wmo 2015 zo’n hond toe te wijzen als deze toegevoegde waarde voor de vergroting van de maatschappelijke participatie en zelfredzaamheid van betrokkene blijkt te hebben (en als meest passend wordt gezien). Ook het hebben van een (deels) therapeutisch doel sluit niet uit dat een hulphond een toegevoegde waarde kan hebben en een passende voorziening op grond van de Wmo 2015 kan zijn.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het college onderzoek had moeten doen naar de vraag of een hulphond voor eiseres toegevoegde waarde kan hebben voor haar participatie en zelfredzaamheid. Dat onderzoek dien te voldoen aan het ‘stappenplan’ van de CRvB van 21 maart 2018 [2] , zoals eiseres ook heeft gesteld.
De CRvB heeft in die uitspraak over de door het college te volgen stappen in het kader van een te nemen besluit over maatschappelijke ondersteuning overwogen dat het college allereerst moet vaststellen wat de hulpvraag is en dat vervolgens moet worden vastgesteld welke problemen worden ondervonden bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving. Eerst wanneer die problemen voldoende concreet in kaart zijn gebracht, kan worden bepaald welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid of participatie van de ondersteuningsvrager, onderscheidenlijk het zich kunnen handhaven in de samenleving. Het onderzoek moet er vervolgens op gericht zijn of en in hoeverre de eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere personen uit het sociale netwerk en voorliggende (algemene) voorzieningen de nodige hulp en ondersteuning kunnen bieden. Slechts voor zover die mogelijkheden ontoereikend zijn dient het college een maatwerkvoorziening te verlenen. Voor zover het onderzoek naar de nodige ondersteuning specifieke deskundigheid vereist zal volgens de CRvB een specifiek deskundig oordeel en advies niet kunnen ontbreken.
5.2.
Het college heeft het bestreden besluit gebaseerd op het ondersteuningsplan van 23 februari 2019, het advies van GZ-psycholoog [naam GGZ-psycholoog] van 6 maart 2019 en (hangende de bezwaarprocedure) een onderzoek door [naam betrokkene] dat is neergelegd in het verslag van 18 september 2019. Tevens is op de website van [naam bedrijf 1] informatie over de inzet van assistentiehonden opgezocht.
De rechtbank constateert dat de aanvraag voor de hulphond is toegevoegd aan het voor eiseres opgestelde ondersteuningsplan ten behoeve van aangevraagde ambulante ondersteuning in het kader van een pgb. Uit het dossier leidt de rechtbank af dat het pgb voor ambulante ondersteuning wel is toegekend.
Uit voornoemde rapporten en de besluitvorming van het college kan de rechtbank echter niet afleiden dat het college het stappenplan heeft gevolgd. Alhoewel de aandoeningen en beperkingen/problemen van eiseres zijn benoemd, is niet dan wel onvoldoende gebleken van een compleet en gedegen onderzoek naar de ondersteuning die eiseres naar aard en omvang nodig heeft bij haar zelfredzaamheid en participatie dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving. Er mist daardoor een totaalbeeld van haar ondersteuningsbehoefte. Als gevolg daarvan is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende inzichtelijk of een hulphond een toegevoegde waarde in vergroting van de zelfredzaamheid en participatiemogelijkheden van eiseres heeft en wellicht de meest passende voorziening is. Daarnaast acht de rechtbank, vanwege het ontbreken van inzicht in de totale ondersteuningsbehoefte, onvoldoende onderbouwd dat de wel toegekende pgb voor ambulante begeleiding voor eiseres een passende en adequate voorziening is.
In dit geval is hangende de bezwaarprocedure geconstateerd dat het onderzoek voorafgaande aan het primaire besluit onvoldoende was en is nader onderzoek gedaan door [naam betrokkene] . De rechtbank is van oordeel dat het raadplegen van websites op internet door [naam betrokkene] niet kan worden aangemerkt als deskundig onderzoek omdat daarmee slechts algemene informatie kan worden verkregen, terwijl het onderzoek nu juist specifiek op eiseres gericht moet zijn. Daarnaast ontbreekt, zoals hiervoor overwogen, een onderzoek naar het totaalbeeld van haar ondersteuningsbehoefte.
De beroepsgrond van eiseres dat het onderzoek door het college niet voldoet aan de eisen die de CRvB hieraan stelt, slaagt.
5.3.
Op grond hiervan is het beroep gegrond en moet het bestreden besluit worden vernietigd. De rechtbank draagt het college op een nieuw besluit op bezwaar te nemen na een gedegen en concreet onderzoek dat gericht is op de specifieke situatie van eiseres. Verder moet de vraag worden beantwoord of een hulphond toegevoegde waarde heeft voor vergroting van de zelfredzaamheid en participatie van eiseres en wellicht voor haar het meest passend is. Daarbij zal het college ook moeten betrekken de toelichting die [naam vertegenwoordiger] ter zitting heeft gegeven op de vraag wat de toegevoegde waarde van een assistentiehond voor eiseres zou kunnen zijn.
6. Het beroep zal gegrond worden verklaard en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat zij daarvoor onvoldoende gegevens voorhanden acht. Het college zal, zoals reeds overwogen, nog nader onderzoek moeten doen. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat onzeker is wanneer dat onderzoek kan worden afgerond. Het college zal daarom een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
8. De rechtbank veroordeelt het college in de door eiseres gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het college wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.068,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 534,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het college op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 48,00 aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
  • € 1.068,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier, op 31 maart 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.