ECLI:NL:RBZWB:2021:1573

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 maart 2021
Publicatiedatum
31 maart 2021
Zaaknummer
AWB- 20_6417
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid

Op 31 maart 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het UWV over de toekenning van een WIA-uitkering. Eiser, die als vrachtwagenchauffeur heeft gewerkt, heeft in 2017 een WIA-uitkering aangevraagd na uitval door fysieke klachten. Het UWV heeft zijn uitkering in 2019 beëindigd, waarna eiser bezwaar heeft gemaakt. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat het medisch onderzoek door het UWV onvoldoende zorgvuldig was en heeft het UWV opgedragen om het besluit te herzien. In de huidige procedure heeft eiser opnieuw bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid, die door het UWV op 44,53% is vastgesteld per 17 juni 2020. Eiser stelt dat hij meer arbeidsongeschikt is dan het UWV heeft aangenomen en dat er geen passende functies voor hem zijn geduid. De rechtbank heeft geoordeeld dat het UWV voldoende medische en arbeidskundige onderbouwing heeft gegeven voor de vastgestelde arbeidsongeschiktheid en dat de geduide functies passend zijn. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/6417 WIA

uitspraak van 31 maart 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , wonende te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. J. Heek, jurist bij ARAG,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 16 april 2020 (bestreden besluit) van het UWV inzake de toekenning van een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 4 maart 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger] .

Overwegingen

1.
Feiten
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is werkzaam geweest als vrachtwagenchauffeur voor 40 uur per week. Voor dat werk is hij op 17 april 2015 uitgevallen vanwege fysieke klachten na een ongeval. Per 14 april 2017 is hij werkzaam bij [naam bedrijf] als chauffeur busvervoer. Op 23 januari 2017 heeft eiser een WIA-uitkering aangevraagd. Bij besluit van 17 maart 2017 is aan eiser een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend tot en met 13 april 2019. Eiser is voor 68,08% arbeidsongeschikt geacht.
Eiser heeft op 25 januari 2018 een wijziging in zijn gezondheid doorgegeven. Hierop heeft het UWV bij besluit van 8 juni 2018 gesteld dat de uitkering van eiser niet wijzigt, omdat geen sprake is van duurzame en volledige arbeidsongeschiktheid. Eiser is vanaf
24 april 2018 voor 65,95% arbeidsongeschikt geacht.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Bij beslissing op bezwaar van 29 oktober 2018 heeft het UWV eisers bezwaren tegen het besluit van 8 juni 2018 ongegrond verklaard. Daarop heeft eiser beroep ingesteld bij deze rechtbank.
Bij tussenuitspraak van 13 mei 2019 (ECLI:NL:RBZWB:2019:2219) heeft deze rechtbank geoordeeld dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig is geweest en dat de verzekeringsarts b&b de belastbaarheid van eiser ten aanzien van zijn allergieën niet juist heeft vastgesteld. De rechtbank heeft het UWV middels een bestuurlijke lus in de gelegenheid gesteld om het gebrek in het besluit van 29 oktober 2018 te herstellen.
Bij einduitspraak van 17 december 2019 (ECLI:NL:RBZWB:2019:5749) heeft deze rechtbank geoordeeld dat het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek niet is hersteld. Het beroep is gegrond verklaard en de rechtbank heeft het besluit van 28 oktober 2019 vernietigd en het UWV opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Het UWV is van deze uitspraak in hoger beroep gegaan bij de Centrale Raad van Beroep.
Eiser heeft op 11 maart 2019 een wijziging in zijn gezondheid doorgegeven per 21 februari 2019. Hierop heeft het UWV bij primair besluit van 13 augustus 2019 de
WIA-uitkering van eiser beëindigd met ingang van 14 oktober 2019, omdat hij vanaf 1 juli 2019 29,28% arbeidsongeschikt wordt geacht.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij brief van 9 april 2020 heeft het UWV eiser geïnformeerd over het voornemen tot wijziging van het primaire besluit, in die zin dat eiser vanaf 14 oktober 2019 een
WGA-vervolguitkering behoudt naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35-45%.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Het UWV heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser per 14 oktober 2019 ongewijzigd 65-80% arbeidsongeschikt is. Op grond van de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van 37,60% wordt de WGA-vervolguitkering per toekomende datum, vanaf 17 juni 2020, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 35-45%.
2. 2.
Omvang geschil
De ongewijzigde voortzetting van de uitkering naar arbeidsongeschiktheidspercentage 65-80% per 14 oktober 2019 is niet in geschil, zo hebben partijen desgevraagd ter zitting bevestigd.
In geschil is of het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 17 juni 2020 heeft vastgesteld op 44,53% (arbeidsongeschiktheidsklasse 35-45%)
.Eiser meent dat hij per 17 juni 2020 80-100% arbeidsongeschikt is op arbeidskundige gronden, omdat hij meer beperkt is dan het UWV heeft aangenomen en er geen functies kunnen worden geduid.
3.
Wettelijk kader
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 1] heeft eiser gezien op het spreekuur op 10 april 2019, heeft daarbij lichamelijk en psychisch onderzoek verricht, en heeft het dossier bestudeerd. Tevens heeft de verzekeringsarts de rapportage van KNO-arts [naam KNO-arts] van 17 februari 2016, de rapportage van longarts [naam longarts] van 30 september 2016, de rapportage van internist [naam internist] van 5 februari 2019, de rapportage van anesthesist [naam anesthesist] van 21 februari 2019, de rapportage van allergoloog [naam allergoloog] van 6 maart 2019 en de tussentijdse rapportage van ergotherapeut [naam ergotherapeut] van 6 maart 2019 meegenomen. De verzekeringsarts rapporteert op 14 juni 2019 het volgende.
Eiser heeft een herbeoordeling aangevraagd wegens toegenomen klachten per 21 februari 2019. Eiser voldoet niet aan de criteria voor volledige arbeidsongeschiktheid. Bij eigen onderzoek zijn er aanwijzingen voor beperkingen in het fysieke en persoonlijk sociaal functioneren wegens medische problematiek. Ten opzichte van de vorige beoordeling in 2018 zullen de beperkingen frequent buigen tijdens het werk en gebogen/ getordeerd actief zijn worden toegevoegd per 21 februari 2019. De overige beperkingen blijven gehandhaafd. De verwachting is dat de functionele mogelijkheden niet evident zullen veranderen. Eiser heeft benutbare mogelijkheden. De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 14 juni 2019.
Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts 2] heeft eiser gesproken tijdens een telefonische hoorzitting op 24 maart 2020 en heeft het dossier bestudeerd. Tevens heeft de verzekeringsarts b&b aanvullend de rapportage van longarts [naam longarts] van 2 januari 2017, de rapportage van KNO-arts [naam KNO-arts] van 18 januari 2017 en de informatie van revalidatie instituut Revant van 18 november 2019 geraadpleegd. De verzekeringsarts b&b rapporteert op 25 maart 2020 het volgende.
De allergoloog heeft in de rapportage van 6 maart 2019 geen verklaring gegeven voor de vraagstelling waarom eiser ziek wordt van gebouwen met airconditioning. De anamnestische bevinding dat eiser binnen een minuut last krijgt bij gebouwen met een airco is nooit getoetst op inhoudelijke waarde. Bij spreken met eiser en observatie van eiser door de verzekeringsartsen hebben zij nooit klachten waargenomen. Ook de allergoloog en revalidatieartsen spreken hier niet over, terwijl zij naar alle waarschijnlijkheid ook in een gebouw met klimaatbeheersing werken. De verzekeringsarts b&b verwijst naar de rapportage van verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts 2] van 3 juli 2019 en de rapportage van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) [naam arbeidsdeskundige 1] van 7 augustus 2019 en concludeert dat de beperkingen van eiser correct zijn weergegeven in de FML van 14 juni 2019. Er was voldoende informatie voorhanden om tot een beslissing te kunnen komen en er is adequaat geoordeeld. Dat de belastbaarheid onvoldoende gemotiveerd is, kan de verzekeringsarts b&b niet volgen. De arbeidsdeskundige b&b heeft over de klimatologische aspecten uitputtend gerapporteerd en een nieuw onderzoek voegt niets toe. De visie van Revant dat sprake is van aspecifieke rugklachten en posttraumatische artrose van de rechter enkel en serieus psychosomatische problematiek met somatische verschijnselen en hyperventilatie-aanvallen wordt door het UWV integraal gedeeld als werkdiagnose en als ondergrond voor de belastbaarheid. Er zijn forse somatisatie kenmerken en een discrepantie tussen het algehele klachtenpatroon en het aantoonbare substraat. Met adequate behandeling kan nog een aanzienlijke vermindering van het klachtenpatroon ontstaan. Eiser is naar GGZ Breburg verwezen. In bezwaar zijn geen evident nieuwe medische feiten naar voren gebracht die aanleiding geven tot wijziging van het medisch verzekeringsgeneeskundig oordeel per datum in geding.
4.2
Eiser heeft in het kader van het medisch oordeel van het UWV zijn bezwaargronden herhaald en aangevoerd dat hij ernstiger beperkt is dan is aangenomen per 17 juni 2020. Er is in de FML van 14 juni 2019 onvoldoende rekening gehouden met zijn lichamelijke en psychische klachten, waaronder de klachten aan zijn voet, been/enkels, heupen en rug, maar ook de allergieklachten en de uit zijn pijnklachten volgende energetische beperking en psychische problemen. Eiser kan niet 40 uur per week werken door energetische beperkingen, waardoor een urenbeperking dient te worden aangenomen. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft eiser in beroep nadere medische informatie overgelegd.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder lichamelijke en psychische klachten, maar ook dat zij de medische informatie van behandelaars hebben meegenomen en aanvullend eigen onderzoek te hebben verricht voorafgaand aan hun rapportages. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden. De informatie die eiser in beroep heeft overgelegd geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Daarbij is het volgende in aanmerking genomen. Uit de rapportage van de verzekeringsarts b&b van 25 maart 2020, in beroep aangevuld met de rapportages van de verzekeringsarts b&b van 21 februari 2021 en de brief van allergoloog [naam allergoloog] van 15 september 2020 volgt naar het oordeel van de rechtbank afdoende dat met eisers allergie voor alternaria alternata (schimmelallergie) geen bezwaar bestaat tegen het werken in gebouwen, mits het luchtbehandelingssysteem van de gebouwen goed wordt onderhouden. Hiermee is eisers aanvullende grond uit de brief van 11 februari 2021, dat hij door zijn allergieklachten niet in een kantoorgebouw kan werken, voldoende weerlegd. De grief van eiser op dit punt faalt.
Met betrekking tot eisers beroepsgrond dat hij in zijn persoonlijk en sociaal functioneren meer beperkt moet worden geacht, overweegt de rechtbank als volgt. Uit het dossier volgt dat eiser vanwege psychosociale problematiek voor verdere behandeling is doorverwezen naar GGZ Breburg. De rechtbank volgt op dit punt het standpunt van het UWV, mede verwoord door de verzekeringsarts b&b in zijn rapportage van 21 februari 2021. De informatie in de brief van huisarts [naam huisarts] van 13 augustus 2020 ziet niet op de datum in geding. Uit de FML blijkt dat het UWV eiser beperkt heeft geacht in de rubriek sociaal functioneren, op aspect 2.12. Dat eiser fors gestrest is, was bij de verzekeringsartsen bekend. Verdergaande beperkingen wegens psychische klachten kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet kunnen worden geobjectiveerd ten tijde in geding, bij gebrek aan een diagnose of behandeling. De rechtbank volgt ten slotte het standpunt van het UWV dat de in beroep overgelegde informatie van orthopedisch chirurg [naam orthopedisch chirurg] geen aanleiding geeft tot de conclusie dat de voet- en enkelklachten van eiser zijn onderschat door de verzekeringsartsen, gezien de bevindingen van de verzekeringsarts b&b. In de FML van 14 juni 2019 zijn voldoende beperkingen opgenomen wegens de voet- en enkelklachten van eiser.
Niet gebleken is dat in de FML van 14 juni 2019 de beperkingen van eiser zijn onderschat. Evenmin dat er aanleiding bestaat voor een urenbeperking, anders dan ten aanzien van werken in de nacht. Van toegenomen beperkingen sedertdien is de rechtbank in hetgeen eiser heeft aangevoerd, niet gebleken. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
5.
Geschiktheid voor de functies
5.1
Arbeidsdeskundige b&b [naam arbeidsdeskundige 2] van het UWV heeft op 8 april 2020, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: baliemedewerker (service en info)
(Sbc-code 315150), secretarieel medewerker (Sbc-code 315030) en administratief ondersteunend medewerker (Sbc-code 315100).
5.2.1
Eiser heeft aangevoerd dat deze functies ten onrechte geschikt worden geacht. Eiser stelt dat de geduide functies zijn medische belastbaarheid overschrijden. Verder heeft eiser aangevoerd dat de functies met Sbc-code 315030 en Sbc-code 315100 onvoldoende actueel waren op 17 juni 2020, omdat de actualisatiedatum meer dan 24 maanden voor die datum lag. Pas na de datum in geding, op 23 juni 2020, heeft een tijdelijke wijziging van artikel 9, aanhef en onderdeel a, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten plaatsgevonden van 24 maanden naar 36 maanden. De stelling van de arbeidsdeskundige b&b dat de functie met Sbc-code 315030 wel voldoende actueel is omdat deze op 10 juli 2019 nog is geactualiseerd, is niet onderbouwd en daarmee onvoldoende toetsbaar en verifieerbaar voor eiser. De functie met Sbc-code 315100 was onvoldoende actueel op
17 juni 2020, omdat de actualisatiedatum 26 april 2018 was blijkens de AML van 8 april 2020. Hierdoor heeft het UWV onvoldoende passende functies geduid.
Verder kan de functie met functienummer 9071.0049.005 uit Sbc-code 315100 niet voor de schatting per 17 juni 2020 worden gebruikt, nu deze functie in de SBC-code 315100 pas in beroep is geduid. Eiser komt tot de slotsom dat zijn mate van arbeidsongeschiktheid 80-100% bedroeg op 17 juni 2020, omdat er geen functies per deze datum kunnen worden geduid.
5.2.2
De arbeidsdeskundige b&b heeft in de rapportage van 16 november 2020 gereageerd op eisers beroepsgronden. Het eerder geduide functienummer 9071.0049.003 met Sbc-code 315100 was onvoldoende actueel op 17 juni 2020, waardoor in beroep eenzelfde functie uit Sbc-code 315100 met functienummer 9071.0049.005 is opgenomen in de eindselectie. Deze functie heeft enkel een andere urenomvang per week. Eiser is daarom per 17 juni 2020 voor 44,53% arbeidsongeschikt in plaats van 37,60%.
De arbeidsongeschiktheidsklasse wijzigt hierdoor niet. In de bijlage bij de brief van 25 februari 2021 heeft de arbeidsdeskundige b&b aanvullende gegevens over de actualisatie van de geduide functies overgelegd, zodat deze actualisatie toetsbaar en verifieerbaar is. Dit betreft CBBS-statusgegevens van de geduide functies, geraadpleegd op 17 februari 2021.
Het UWV stelt zich op grond hiervan op het standpunt dat er voldoende functies zijn geduid en dat deze functies passend en voldoende actueel waren op de datum in geding.
5.3
De rechtbank overweegt dat uit overweging 4 reeds volgt dat met de in beroep overgelegde medische informatie is komen vast te staan dat de medische belastbaarheid van eiser in de geduide functies niet wordt overschreden. Tevens is het volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) toegestaan om een geduide functie te vervangen door een andere functie met dezelfde Sbc-code (zie de uitspraak van de CRvB van 26 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1351). Verder stelt de rechtbank vast dat het UWV pas in beroep de actualisatie van de geduide functies en eisers geschiktheid voor de geduide functies voldoende heeft toegelicht met de nadere rapportage van de arbeidsdeskundige b&b van 16 november 2020 en de in de bijlage bij de brief van 25 februari 2021 overgelegde CBBS-statusgegevens van de geduide functies. Gelet op de rapportages van de arbeidsdeskundige b&b is de rechtbank van oordeel dat de geduide functies passend en actueel zijn ten tijde in geding.
6.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 65-80% per 14 oktober 2019 en van 44,53% per 17 juni 2020.
Nu de mate van ongeschiktheid per 14 oktober 2019 niet in geschil is, gaat de rechtbank daarvan uit. Voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid per
17 juni 2020 volgt uit overwegingen 4 en 5 dat het UWV terecht het arbeidsongeschiktheidspercentage per 17 juni 2020 heeft vastgesteld op 44,53% en de hoogte van de WGA-vervolguitkering heeft gebaseerd op de arbeidsongeschiktheidsklasse 35-45%
.
7.
Conclusie
Omdat pas in hoger beroep een voldoende medische en arbeidskundige onderbouwing is gegeven voor het bestreden besluit, is de conclusie dat dit besluit niet deugdelijk is gemotiveerd. Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Omdat de actualisatie van de geduide functies in beroep alsnog is toegelicht, de mate van arbeidsongeschiktheid niet is gewijzigd en het bestreden besluit voor het overige de rechterlijke toetsing kan doorstaan, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand.
8. Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed.
De rechtbank zal het UWV veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,‑ en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. Pasmans, griffier, op 31 maart 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.