ECLI:NL:RBZWB:2021:1456

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 maart 2021
Publicatiedatum
26 maart 2021
Zaaknummer
02/821234-16
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplichting door financieel adviseur met valse voorwendselen en misbruik van vertrouwen

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 maart 2021 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting. De verdachte, een financieel adviseur, heeft gedurende meerdere jaren gelden van zijn cliënten aangetrokken onder valse voorwendselen. Hij heeft hen voorgespiegeld dat hun inleg zou worden belegd met een hoog rendement, terwijl hij in werkelijkheid de gelden gebruikte als werkkapitaal voor zijn eigen bedrijf. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, door gebruik te maken van zijn positie als financieel adviseur en het vertrouwen van zijn cliënten, hen heeft bewogen tot het overmaken van aanzienlijke geldbedragen. De slachtoffers, die vaak jarenlang hadden gespaard, zijn hierdoor financieel ernstig gedupeerd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van één jaar, met aftrek van het voorarrest, en heeft tevens schadevergoedingsmaatregelen opgelegd aan de benadeelde partijen. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de leeftijd en gezondheid van de verdachte, en het tijdsverloop in de zaak. De verdachte heeft erkend dat hij de feiten heeft gepleegd, maar heeft betoogd dat hij geen opzet had om zijn cliënten te benadelen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er sprake is van oplichting in de zin van artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht, en dat de verdachte zich wederrechtelijk heeft bevoordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/821234-16
vonnis van de meervoudige kamer van 26 maart 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1946 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres 1] ,
raadsman mr. H. Goedegebure, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 12 maart 2021, waarbij de officier van justitie mr. R.C.P. Rammeloo en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1. zich jegens [naam 1] schuldig heeft gemaakt aan oplichting dan wel verduistering;
2. zich jegens [naam 2] en [naam 6] schuldig heeft gemaakt aan oplichting dan wel verduistering;
3. zich jegens [naam 3] schuldig heeft gemaakt aan oplichting dan wel verduistering;
4. zich jegens [naam 4] schuldig heeft gemaakt aan oplichting dan wel verduistering;
5. zich jegens [naam 5] schuldig heeft gemaakt aan oplichting dan wel verduistering.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de aan hem ten laste gelegde feiten (in de primaire variant) heeft begaan.
De ad informandum toegevoegde feiten kunnen worden meegenomen met uitzondering van het feit met betrekking tot [naam 5] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de aan verdachte primair ten laste gelegde feiten en verzoekt verdachte hiervan vrij te spreken. Er was bij verdachte geen oogmerk om zichzelf of een ander wederrechtelijk te bevoordelen. Ook is zijn handelen niet te kwalificeren als een van de oplichtingsmiddelen uit artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht. Ten aanzien van de aan verdachte subsidiair ten laste gelegde feiten is de verdediging van mening dat verdachte moet worden vrijgesproken en, in geval verdachte wel een verwijt kan worden gemaakt, er hooguit sprake is van voorwaardelijk opzet. De ad informandum toegevoegde feiten kunnen worden meegenomen, in die zin dat rekening moet worden gehouden met eventuele dubbeltellingen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Ten aanzien van feit 1 tot en met 5
Op basis van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen is naar het oordeel van de rechtbank de feitelijke toedracht zoals ten laste gelegd, komen vast te staan.
Aangevers, die tot de klantenkring van verdachte behoorden en hem vertrouwden, zijn na daartoe door verdachte te zijn geadviseerd overgegaan tot het inleggen van hun geld tegen een bepaald rendement. Hierbij is door verdachte telkens een overeenkomst opgemaakt, waarin het beloofde rendement en de beleggingswijze werden vermeld. Hij heeft de gelden van aangevers aangetrokken zonder te beschikken over een vergunning als bedoeld in artikel 3:5 eerste lid van de Wet op het financieel toezicht.
Doordat het slecht ging met het bedrijf van verdachte, heeft hij de gelden van aangevers in werkelijkheid aangetrokken als werkkapitaal. De gelden heeft hij aangewend voor de bedrijfskosten om zijn bedrijf overeind te houden en financiële gaten te dichten. Dit heeft hij aangevers niet verteld en hij is doorgegaan met het aantrekken van gelden met de wetenschap dat het uitkeren van rendement en terugbetaling van gelden aan aangevers niet mogelijk was. Doordat het steeds slechter ging met zijn bedrijf heeft verdachte niet aan zijn verplichtingen kunnen voldoen en hebben aangevers hun geld noch het beloofde rendement ontvangen.
Is er sprake van oplichting?
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of er sprake is van oplichting in de zin van artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht. Voor een veroordeling wegens oplichting is onder meer vereist dat sprake is van het bezigen van een of meer van de in artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht specifiek aangeduide oplichtingsmiddelen: het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid, het gebruik van listige kunstgrepen of het gebruik van een samenweefsel van verdichtsels. Van het in het in de delictsomschrijving van oplichting vervatte bestanddeel ‘beweegt’ tot uitdrukking gebrachte causaal verband is sprake als voldoende aannemelijk is dat het betreffende slachtoffer mede onder invloed van de door het betreffende oplichtingsmiddel in het leven geroepen onjuiste voorstelling van zaken is overgegaan tot de afgifte van enig goed.
Op grond van het bovenstaande is naar het oordeel van de rechtbank bewezen dat aangevers door verdachte zijn bewogen tot afgifte van geldbedragen. De voorwendselen waaronder dit gebeurde waren vals, in die zin dat de aangetrokken gelden in strijd met de voorstelling van zaken niet werden belegd, maar van meet af aan werden gebruikt voor de bedrijfsvoering. Hierin ligt besloten dat verdachte heeft gehandeld met het oogmerk zich wederrechtelijk te bevoordelen. Verdachte heeft hierbij, in zijn hoedanigheid van hun financieel adviseur, misbruik gemaakt van het jarenlange vertrouwen dat aangevers in hem hadden. Door die vertrouwensband werd bij aangevers de indruk gewekt dat verdachte daadwerkelijk zou doen wat hij met hen had afgesproken. Verder heeft verdachte bij het aantrekken van de gelden verzwegen dat hij, noch zijn bedrijf, in staat waren om de gemaakte afspraken na te komen, terwijl dat op dat moment voor verdachte al duidelijk was. Wanneer aangevers bij verdachte hun zorgen uitten, bleef hij hen voorhouden dat alles goed zou komen. Naar het oordeel van de rechtbank laat het handelen van verdachte zich kwalificeren als oplichting door een samenweefsel van verdichtsels in de zin van artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1. primair
in de periode van 01 december 2015 tot en met 24 december 2015 te Axel, gemeente Terneuzen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels,
[naam 1]heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van 45.000,-- Euro, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk in strijd met de waarheid, zonder vergunning als bedoeld in artikel 3:5 eerste lid van
deWet op het financieel toezicht, aan die [naam 1] verteld dat het verstandig was om zijn spaargeld te besteden aan een crowdfunding project en dat geld te storten op een rekening van [bedrijf] en aan [naam 1] verteld dat hij 5 procent rente per jaar zou ontvangen en een rekening-courant overeenkomst opgesteld en aan die [naam 1] verstrekt, terwijl hij, verdachte, een assurantiekantoor had en die [naam 1] een hypotheek had lopen bij het assurantiekantoor van verdachte en (mede waardoor) die [naam 1] vertrouwen had in verdachte, waardoor
[naam 1]werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
2. primair
in de periode van 01 november 2014 tot en met 02 februari 2015 te Axel, gemeente Terneuzen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels, [naam 2] en [naam 6] heeft bewogen tot de afgifte
van geldbedragen van in totaal 23.000,-- Euro, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk -zakelijk weergegeven - opzettelijk in strijd met de waarheid, zonder vergunning als bedoeld in artikel 3:5 eerste lid van
deWet op het financieel toezicht genoemde
[naam 2]en [naam 6] benaderd teneinde een spaarrekening bij zijn, verdachtes kantoor
( [bedrijf] ) te openen waarop zij geld konden storten en verteld dat zij een goede rente van 3,3 procent konden krijgen, terwijl hij, verdachte een assurantiekantoor had en die [naam 2] en [naam 6] verzekeringen hadden lopen bij het assurantiekantoor van verdachte en (mede waardoor) die [naam 2] en [naam 6] vertrouwen hadden in verdachte, waardoor [naam 2] en [naam 6] werden bewogen tot bovenomschreven afgifte;
3.
primair
in de maand maart 2016 te Axel, gemeente Terneuzen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels, [naam 3]
heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van 117.600,-- Euro, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk -zakelijk weergegeven - opzettelijk in strijd met de waarheid, zonder vergunning als bedoeld in artikel 3:5 eerste lid van
deWet op het
financieel toezicht aan die [naam 3] voorgesteld om haar spaargeld bij zijn, verdachtes kantoor (
[bedrijf]) onder te brengen met een rentepercentage van 4 procent op jaarbasis, zijnde een hoger rentepercentage dan wanneer die [naam 3] haar geld op de bank zou
zetten, terwijl hij, verdachte, een assurantiekantoor had en/ door verdachte de boekhouding werd gedaan van die [naam 3] en (mede waardoor) die [naam 3] vertrouwen had in verdachte
,waardoor [naam 3] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
4. primair
in de periode van 01 december 2012 tot en met 31 maart 2014 te Axel, gemeente Terneuzen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels, [naam 4] heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen van in totaal 95.000,-- Euro, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk
weergegeven - opzettelijk in strijd met de waarheid, zonder vergunning als bedoeld in artikel 3:5 eerste lid van
deWet op het financieel toezicht aan die [naam 4] voorgesteld om haar (spaar)geld over te boeken op een rekening van [bedrijf] . en verteld dat die [naam 4] een rente van 4,8 procent per jaar zou
ontvangen en hij, verdachte, die spaargelden onder zou brengen in een vijftal deposito's
bij verschillende banken, terwijl hij, verdachte, een assurantiekantoor had en die [naam 4] een hypotheek had lopen bij dat assurantiekantoor van verdachte en dat dat assurantiekantoor van verdachte zaken deed met het waterschap waar die [naam 4] had gewerkt en (mede waardoor) die [naam 4] vertrouwen had in verdachte, waardoor [naam 4] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
5. primair
in de periode van 01 oktober 2015 tot en met 12 januari 2016 te Axel, gemeente Terneuzen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels, [naam 5] heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen
van in totaal 50.000,-- Euro, hebbende verdachte telkens met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk in strijd met de waarheid zonder vergunning als bedoeld in artikel 3:5 eerste lid van
deWet op het financieel toezicht aan die [naam 5] verteld dat hij haar geld kon beleggen tegen een rente van 5 procent op jaarbasis en mailcontact met die [naam 5] onderhouden waarin hij refereert aan bijstortingen terwijl hij, verdachte, een assurantiekantoor had en die [naam 5] klant was
geweest van dat assurantiekantoor van verdachte en (mede waardoor) die [naam 5] vertrouwen had in verdachte, waardoor [naam 5] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar met aftrek van het voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de gevorderde gevangenisstraf niet proportioneel is.
Mede gelet op de huidige leeftijd en gezondheid van verdachte, het blanco strafblad, de overschrijding van de redelijke termijn en de gedateerde feiten, kan in geval van een veroordeling worden volstaan met een werkstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafbepaling rekening met de volgende door verdachte bekende en ad informandum op de dagvaarding vermelde strafbare feiten:
- 01 oktober 2010 tot en met 16 juli 2016, Axel, Gem. Terneuzen,
Oplichting/verduistering; slachtoffer [naam 7] ;
- 07 mei 2015 tot 11 juni 2016, Axel, Gem. Terneuzen,
Oplichting/verduistering; slachtoffer [naam 8] ;
- 08 september 2009-15 jun 2016, Axel, Gem. Terneuzen,
Oplichting/verduistering; slachtoffer [naam 9] ;
- 04 december 2015 - 29 juni 2016, Axel, Gem. Terneuzen,
Oplichting/verduistering; slachtoffer [naam 10] ;
- 11 maart 2011 - 01 mei 2015, Axel, Gem. Terneuzen,
Oplichting/verduistering; slachtoffer [naam 11] ;
- 20 december 2013-17 mei 2015, Axel, Gem. Terneuzen,
Oplichting/verduistering; slachtoffer [naam 12] ;
- 11 maart 2011 - 01 mei 2015, Axel, Gem. Terneuzen,
Oplichting/verduistering; slachtoffer [naam 13] ;
- 11 maart 2011-01 mei 2015, Axel, Gem. Terneuzen,
Oplichting/verduistering; slachtoffer [naam 14] ;
- 01 oktober 2010 - 16 juli 2016, Axel, Gem. Terneuzen,
Oplichting/verduistering; slachtoffer [naam 15] ;
- 01 oktober 2010 - 16 juli 2016, Axel, Gem. Terneuzen,
Oplichting/verduistering; slachtoffer [naam 16] ;
- 01 oktober 2010 - 16 juli 2016, Axel, Gem. Terneuzen,
Oplichting/verduistering; slachtoffer [naam 17] ;
- 19 december 2011-20 juli 2016, Axel, Gem. Terneuzen,
Oplichting/verduistering; slachtoffer [naam 18] ;
- 14 september 2016, Axel, Gem. Terneuzen,
Oplichting/verduistering; slachtoffer [naam 19] ;
- 07 september 2015-11 oktober 2016, Axel, Gem. Terneuzen,
Oplichting/verduistering; slachtoffer [naam 20] ;
- 22 augustus 2008-17 juni 2016, Axel, Gem. Terneuzen,
Oplichting/verduistering; slachtoffer [naam 21] ;
- 30 mei 2015-07 juni 2016, Axel, Gem. Terneuzen,
Oplichting/verduistering; slachtoffer [naam 22] ;
- 31 augustus 2015-4 maart 2016, Axel, Gem. Terneuzen,
Oplichting/verduistering; slachtoffer [naam 23] .
Het ad informandum feit met betrekking tot [naam 5] laat de rechtbank buiten beschouwing, nu dit reeds onder het bewezenverklaarde feit 5 valt. Ten aanzien van [naam 23] gaat de rechtbank ervan uit dat er sprake is van een kennelijke verschrijving en wordt bedoeld [naam 23] . Dit heeft verder geen gevolgen voor de strafbepaling.
Verdachte heeft zich gedurende enkele jaren schuldig gemaakt aan meerdere oplichtingen. Hij heeft de slachtoffers voorgehouden dat de inleg van hun geld een hoog rendement zou opleveren. Hiervoor heeft verdachte in de hoedanigheid van financieel adviseur personen uit zijn klantenkring, in dit geval de slachtoffers, benaderd en bewogen tot het overmaken van geldbedragen. Hiertoe zijn de slachtoffers die op financieel vlak het volle vertrouwen in verdachte hadden, overgegaan. Hetgeen aan hen is voorgehouden, is echter nooit gebeurd. Verdachte heeft de gelden namelijk gebruikt om zijn bedrijf overeind te houden en per saldo aangewend voor zijn eigen financiële positie.
Door zijn handelwijze heeft verdachte de slachtoffers financieel ernstig gedupeerd, waarbij zij grote geldbedragen zijn kwijtgeraakt. Een deel van de slachtoffers heeft jarenlang gespaard voor het ingelegde bedrag, wilde het geld gebruiken voor het aflossen van een hypotheek of gebruiken als aanvulling op het pensioen. Dit zijn ernstige feiten en de rechtbank rekent dit alles verdachte zwaar aan.
De rechtbank houdt verder rekening met het blanco strafblad van verdachte en zijn leeftijd.
Bij de strafoplegging betrekt de rechtbank de LOVS-oriëntatiepunten die gelden voor fraude. Deze gaan bij een benadelingsbedrag van € 1.000.000,- en hoger uit van een gevangenisstraf tussen 24 maanden en het maximum dat kan worden opgelegd voor fraude in algemene zin.
Ook houdt de rechtbank rekening met het tijdsverloop in deze zaak. De rechtbank stelt vast dat het recht op een openbare behandeling binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid van het EVRM, in deze zaak is geschonden. Deze termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaruit verdachte heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het openbaar ministerie het ernstig voornemen had een strafvervolging in te stellen. In dit geval moet de termijn worden gerekend vanaf 27 februari 2018, te weten de datum waarop verdachte in verzekering is gesteld. De behandeling van deze zaak is niet afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de hiervoor genoemde termijn, terwijl de rechtbank geen bijzondere omstandigheden aanwezig acht, die deze overschrijding rechtvaardigen. De redelijke termijn is met één jaar en bijna één maand overschreden.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf voldoende recht doet aan de ernst van de feiten en de persoon van verdachte. Gelet op het geheel van feiten en omstandigheden ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding af te wijken van de eis van de officier van justitie en zal daarom aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar, met aftrek van het voorarrest, opleggen.

7.De benadeelde partijen

7.1
De vorderingen
In dit strafproces hebben na te noemen personen zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade die zij als gevolg van de door verdachte gepleegde strafbare feiten hebben geleden.
(feit 1)
- [naam 1] ; € 45.000,00 – materiële schade en € 500,00 – immateriële schade en
€ 5.000,00 – proceskosten;
(feit 3)
- [naam 3] ; € 117.600,00 – materiële schade;
(feit 4)
- [naam 4] ; € 94.885,00 – materiële schade en € 7.991,10 – proceskosten;
(feit 5)
- [naam 5] ; € 50.000,00 – materiële schade;
(ad informandum toegevoegde feiten)
- [naam 7] ; € 9.861,00 – materiële schade;
- [naam 8] ; € 33.689,10 – materiële schade en € 6.979,13 – proceskosten;
- [naam 9] ; € 43.394,00 – materiële schade en € 5.000,00 – immateriële schade;
- [naam 10] .; € 39.400,00 – materiële schade en € 1.500,00 – immateriële schade;
- [naam 11] ; € 74.650,18 – materiële schade;
- [naam 12] ; € 150.000 – materiële schade;
- [naam 13] ; € 126.531,90 – materiële schade;
- [naam 14] ; € 16.809,28 – materiële schade;
- [naam 15] ; € 16.432,50 – materiële schade en € 3.556,06 – proceskosten;
- [naam 16] ; € 12.155,00 – materiële schade;
- [naam 17] ; € 686.225,00 – materiële schade;
- [naam 18] en [naam 24] ; € 127.992,01 – materiële schade;
- [naam 19] ; € 72.208,00 – materiële schade;
- [naam 20] ; € 10.441,00 – materiële schade;
- [naam 21] ; € 16.896,80 – materiële schade;
- [naam 22] ; € 2.000,00 – materiële schade;
- [naam 23] ; € 2.250,00 – materiële schade.
7.2
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert de benadeelde partijen in hun vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren aangezien verdachte failliet is verklaard. Hij vordert, onder verwijzing naar rechtspraak (ECLI:NL:GHARL:2020:5859) wel telkens de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om de benadeelde partijen in hun vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren vanwege het faillissement van verdachte. Inhoudelijk worden de vorderingen niet betwist met uitzondering van de vordering van [naam 17] die tot een bedrag van € 6.800,00 wordt erkend.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is ambtshalve bekend met het feit dat het persoonlijk faillissement van verdachte (kenmerk: 16/284 F) is opgeheven per 29 juni 2020. Dit betekent dat artikel 26 en artikel 110 van de Faillissementswet niet in de weg staan aan de ontvankelijkheid van de vorderingen.
-
De vordering van [naam 17]
De benadeelde partij [naam 17] vordert een schadevergoeding van € 686.225,00 ter zake van materiële schade. Uit de onderbouwing van de vordering volgt dat de benadeelde partij een storting van € 10.000,00 heeft gedaan. De rechtbank is van oordeel dat verdachte aansprakelijk is voor die schade en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 14 juni 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering, nu dat deel van de vordering onvoldoende aannemelijk is gemaakt. Zij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
-
De vordering van [naam 4]
De benadeelde partij [naam 4] vordert onder meer een vergoeding van
€ 7.991,10 ter zake van proceskosten. De rechtbank leest de vordering na optelling van de bedragen echter als zijnde een vordering van € 7.989,10 en gaat ervan uit dat er een foutieve berekening heeft plaatsgevonden.
-
De vordering van [naam 11]
De benadeelde partij [naam 11] vordert een schadevergoeding van € 74.650,18 ter zake van materiële schade. De rechtbank leest de vordering na optelling van de bedragen echter als zijnde een vordering van € 74.650,15 en gaat ervan uit dat er een foutieve berekening heeft plaatsgevonden.
De vordering van [naam 16]
De benadeelde partij [naam 16] vordert een schadevergoeding van € 12.155,00 ter zake van materiële schade. De rechtbank leest de vordering na optelling van de bedragen echter als zijnde een vordering van € 13.060,00 en gaat ervan uit dat er een foutieve berekening heeft plaatsgevonden.
- De vorderingen van [naam 4] , [naam 11] , [naam 16] en de vorderingen van de overige nog niet vermelde benadeelde partijen
Met inachtneming van hetgeen hiervoor over de vorderingen van [naam 4] , [naam 11] en [naam 16] is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat deze en de overige gevorderde schade in de overige onder 7.1 genoemde vorderingen van de benadeelde partijen (die nog niet zijn besproken onder 7.4) een rechtstreeks gevolg zijn van de bewezenverklaarde en ad informandum toegevoegde feiten en zij acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Verdachte heeft de vorderingen niet, dan wel onvoldoende gemotiveerd betwist. Het gevorderde is door de benadeelde partijen voldoende aannemelijk gemaakt en voldoende onderbouwd, zodat de vorderingen zullen worden toegewezen. Ook de gevorderde proceskosten zullen worden toegewezen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente over de toegewezen bedragen toewijzen vanaf het moment van het faillissement van verdachte, te weten 14 juni 2016. Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 57 en 326 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart de onder 1 primair, 2 primair, 3 primair, 4 primair en 5 primair ten laste gelegde feiten bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: oplichting;
feit 2: oplichting;
feit 3: oplichting;
feit 4: oplichting;
feit 5: oplichting;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 1 (één) jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
De benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de hierna te noemen benadeelde partijen ter zake van materiële en immateriële schade tot de achter hun naam vermelde bedragen, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 14 juni 2016 tot aan de dag der afgehele voldoening en
- legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat, ten behoeve van de hierna te noemen slachtoffers de daarbij vermelde bedragen, bij niet betaling te vervangen door het maximaal aantal dagen gijzeling van 365 dagen, en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 14 juni 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
(feit 1)
- [naam 1] ; € 45.500,00;
(feit 3)
- [naam 3] ; € 117.600,00;
(feit 4)
- [naam 4] ; € 94.885,00;
(feit 5)
- [naam 5] ; € 50.000,00;
(ad informandum toegevoegde feiten)
- [naam 7] ; € 9.861,00;
- [naam 8] ; € 33.689,10;
- [naam 9] ; € 48.394,00;
- [naam 10] ; € 40.900,00;
- [naam 11] ; € 74.650,15;
- [naam 12] ; € 150.000,00;
- [naam 13] ; € 126.531,90;
- [naam 14] ; € 16.809,28;
- [naam 15] ; € 16.432,50;
- [naam 16] ; € 13.060,00;
- [naam 17] ; € 10.000,00;
- [naam 18] en [naam 24]; € 127.992,01;
- [naam 19] ; € 72.208,00;
- [naam 20] ; € 10.441,00;
- [naam 21] ; € 16.896,80;
- [naam 22] ; € 2.000,00;
- [naam 23] ; € 2.250,00.
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partijen vervalt en omgekeerd;
- verklaart de benadeelde partij [naam 17] niet-ontvankelijk in het overige deel van haar vordering. Zij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij [naam 1] tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op
€ 5.000,00;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij [naam 4] tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op
€ 7.989,10;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij [naam 8] tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op € 6.979,13;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij [naam 15] tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op € 3.556,06;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de overige benadeelde partijen tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Nomes, voorzitter, mr. H. Skalonjic en
mr. J.P.E. Mullers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. Huwae, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 26 maart 2021.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

10.Bijlage I

De tenlastelegging
1.
hij op een op meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01
december 2015 tot en met 24 december 2015 te Axel, gemeente Terneuzen, met het
oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het
aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een
(of meer) listige kunstgre(e)p(en) en/of door een samenweefsel van
verdichtsels, [naam 1] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag
van 45.000,-- Euro, in elk geval van enig geldbedrag, hebbende verdachte met
vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en/of
listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid,zonder vergunning als bedoeld in artikel 3:5 eerste lid
van Wet op het financieel toezicht, aan die [naam 1]
verteld dat het verstandig was om zijn spaargeld te besteden aan een
crowdfunding project en/of dat geld te storten op een rekening van
[bedrijf] . en/of aan [naam 1] verteld dat hij 5
procent rente per jaar zou ontvangen en/of een rekening-courant
overeenkomst opgestelden aan die [naam 1] verstrekt, terwijl hij, verdachte, een assurantiekantoor had en/of die
[naam 1] een hypotheek had lopen bij het assurantiekantoor van verdachte en/of (mede waardoor) die [naam 1]
vertrouwen had in verdachte, waardoor [naam 1] werd bewogen tot
bovenomschreven afgifte;
[aangifte zie pagina 187-189 met bijlagen pagina 190-191]
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01
december 2015 tot en met 09 juni 2016 te Axel, gemeente Terneuzen, opzettelijk
een geldbedrag van 45.000 Euro, in elk geval enig geldbedrag, geheel of ten
dele toebehoorde aan [naam 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan
aan verdachte,
en welk goed/geldbedrag verdachte uit hoofde van zijn beroep, te weten
financieel adviseur en/of als bestuurder van [bedrijf]
elk geval anders dan door misdrijf onder zich had,
wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
art 321 Wetboek van Strafrecht
art 322 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01
november 2014 tot en met 02 februari 2015 te Axel, gemeente Terneuzen, met het
oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het
aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een
(of meer) listige kunstgre(e)p(en) en/of door een samenweefsel van
verdichtsels, [naam 2] en/of [naam 6] heeft bewogen tot de afgifte
van een of meerdere geldbedragen van in totaal ongeveer 23.000,-- Euro, in elk
geval van enig geldbedrag, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk -
zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of
bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid, zonder vergunning als bedoeld in artikel 3:5 eerste lid van Wet op het
financieel toezicht genoemde [naam 2] en/of [naam 6]
benaderd teneinde een spaarrekening bij zijn, verdachte's kantoor
( [bedrijf] ) te openen waarop zij geld konden storten en/of verteld dat zij
een goede rente van 3,3 procent konden krijgen, terwijl hij, verdachte een assurantiekantoor had en/of die [naam 2]
en/of [naam 6] verzekeringen hadden lopen bij het assurantiekantoor van verdachte en/of (mede waardoor)
die [naam 2] en/of [naam 6] vertrouwen hadden in verdachte, waardoor [naam 2] en/of
[naam 6] werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte;
[zie aangifte pagina 246-248 met bijlagen pagina 249-255]
art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 09
november 2014 tot en met 20 juni 2016 te Axel, gemeente Terneuzen, opzettelijk
een of meerdere geldbedragen van in totaal opgeveer 23.000,-- Euro, in elk
geval enig goed/geldbedrag, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [naam 2]
en/of [naam 6] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte, en welk(e) goed(eren)/geldbedragen verdachte uit hoofde van zijn
beroep van/als financieel adviseur en/of bestuurder van [bedrijf]
., in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had,
wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
art 321 Wetboek van Strafrecht
art 322 Wetboek van Strafrecht
3.
hij in of omstreeks de maand maart 2016 te Axel, gemeente Terneuzen, met het oogmerk
om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen
van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een (of meer)
listige kunstgre(e)p(en) en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [naam 3]
heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van 117.600,-- Euro,
in elk geval van enig geldbedrag
,hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk -
zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of
bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid, zonder vergunning als bedoeld in artikel 3:5 eerste lid van Wet op het
financieel toezicht aan die [naam 3] voorgesteld om
haar spaargeld bij zijn, verdachte's kantoor ( [bedrijf] )
onder te brengen met een rentepercentage van 4 procent op jaarbasis, zijnde
een hoger rentepercentage dan wanneer die [naam 3] haar geld op de bank zou
zetten, terwijl hij, verdachte, een assurantiekantoor had en/of door verdachte en/of zijn assurantiekantoor de
boekhouding werd gedaan van die [naam 3] en/of (mede waardoor) die [naam 3] vertrouwen had in verdachte
,waardoor
[naam 3] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
[zie aangifte pagina 385-387 met bijlage pagina 388]
art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 3 niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 29 maart 2016 tot 15 april 2016, althans tot 14 juni 2016 te
Axel, gemeente Terneuzen,
opzettelijk een geldbedrag van 117.600,-- Euro, in elk geval enig geldbedrag,
geheel of ten dele toebehoorde aan [naam 3] , in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte,
en welk goed/geldbedrag verdachte uit hoofde van zijn beroep, te weten als
financieel adviseur en/of bestuurder van [bedrijf] , in elk
geval anders dan door misdrijf onder zich had,
wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
art 321 Wetboek van Strafrecht
art 322 Wetboek van Strafrecht
4.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01
december 2012 tot en met 31 maart 2014 te Axel, gemeente Terneuzen, met het
oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het
aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een
(of meer) listige kunstgre(e)p(en) en/of door een samenweefsel van
verdichtsels, [naam 4] heeft bewogen tot de afgifte van
een of meerdere geldbedragen van in totaal ongeveer 95.000,-- Euro, althans 85.000 Euro, in elk
geval van enig geldbedrag, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk
weergegeven - opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of
in strijd met de waarheid, zonder vergunning als bedoeld in artikel 3:5 eerste lid van Wet op het financieel toezicht aan die [naam 4] voorgesteld om haar (spaar)geld
over te boeken op een rekening van [bedrijf]
en/of verteld dat die [naam 4] een rente van 4,8 procent per jaar zou
ontvangen en/of
hij, verdachte, die spaargelden onder zou brengen in een vijftal deposito's
bij verschillende banken, terwijl hij, verdachte, een assurantiekantoor had en/of die [naam 4] een hypotheek
had lopen bij dat assurantiekantoor van verdachte en/of dat dat assurantiekantoor van verdachte zaken deed met
het waterschap waar die [naam 4] had gewerkt en/of (mede waardoor) die [naam 4] vertrouwen had in
verdachte,
waardoor [naam 4] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
[aangifte zie pagina 414-417 met bijlagen pagina 418-485]
art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 4 niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 20
december 2012 tot en met 11 november 2016 te Axel, gemeente Terneuzen,
opzettelijk een of meerdere geldbedragen van in totaal ongeveer 95.000,--
Euro, althans 85.000,-- Euro, in elk geval enig geldbedrag dat/die geheel of
ten dele toebehoorde(n) aan [naam 4] , in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte, en welk(e) goed(eren) verdachte uit hoofde van
zijn beroep van/als financieel adviseur en/of bestuurder van [bedrijf]
, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich
had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
art 321 Wetboek van Strafrecht
art 322 Wetboek van Strafrecht
5.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 oktober
2015 tot en met 12 januari 2016 te Axel, gemeente Terneuzen, met het oogmerk
om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen
van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een (of meer)
listige kunstgre(e)p(en) en/of door een samenweefsel van verdichtsels, M.S.
[naam 5] heeft bewogen tot de afgifte van een of meerdere geldbedragen
van in totaal ongeveer 50.000,-- Euro, in elk geval van enig geldbedrag,
hebbende verdachte telkens met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven -
opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met
de waarheid zonder vergunning als bedoeld in artikel 3:5 eerste lid van Wet op het financieel toezicht aan die
[naam 5] verteld dat hij haar geld kon beleggen
tegen een rente van 5 procent op jaarbasis en/of mailcontact met die [naam 5] onderhouden waarin hij
refereert aan bijstortingen terwijl hij, verdachte, een assurantiekantoor had en/of die [naam 5] klant was
geweest van dat assurantiekantoor van verdachte en/of (mede waardoor) die [naam 5] vertrouwen had in
verdachte, waardoor [naam 5] werd
bewogen tot bovenomschreven afgifte;
[aangifte zie pagina 506-508 met bijlagen pagina 509-519]
art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 5 niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op en of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 16 oktober
2015 tot en met 14 juni 2016 te Axel, gemeente Terneuzen, opzettelijk
een of meerdere geldbedragen van in totaal ongeveer 50.000,-- Euro, in elk
geval enig goed/geldbedrag,
geheel of ten dele toebehoorde aan [naam 5] , in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte,
en welk goed/geldbedrag verdachte uit hoofde van zijn beroep, te weten van/als
financieel adviseur en/of bestuurder van [bedrijf]
., elk geval anders dan door misdrijf onder zich had,
wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
art 321 Wetboek van Strafrecht
art 322 Wetboek van Strafrecht
Mededeling ad informandum gevoegde strafbare feiten
Ter terechtzitting zal/zullen onderstaand(e) door u bekend(e) strafba(a)r(e)
feit(en) ter kennis van de rechter worden gebracht. De rechter kan aldus bij
het bepalen van de straf ook met dat/die feit(en) rekening houden.
Doet de rechter dit dan kunt u dat/die feit(en) als strafrechtelijk afgedaan
beschouwen.
Parketnr. Feitgegevens (pleegperiode, -lokatie, -plaats, -gemeente, omschr. feit)
821234-16 01 oktober 2010 tot en met 16 juli 2016, , Axel, Gem. Terneuzen,
Oplichting;/verduistering; slachtoffer
[naam 7] ; 18-00316/15
821234-16 07 mei 2015 tot 11 juni 2016, , Axel, Gem. Terneuzen,
Oplichting/verduistering; slachtoffer
[naam 8] ; 18-00316/02
821234-16 08 september 2009-15 jun 2016, , Axel, Gem. Terneuzen,
Oplichting/verduistering; slachtoffer
[naam 9] ; 18-00316/03
821234-16 04 december 2015 - 29 juni 2016, , Axel, Gem. Terneuzen,
Oplichting/verduistering; slachtoffer
[naam 10] ; 18-00316/07
821234-16 11 maart 2011 - 01 mei 2015, , Axel, Gem. Terneuzen,
Oplichting/verduistering; slachtoffer
[naam 11] ; 18-00316/09
821234-16 20 december 2013-17 mei 2015, , Axel, Gem. Terneuzen,
Oplichting/verduistering;slachtoffer
[naam 12] ; 18-00316/08
821234-16 11 maart 2011 - 01 mei 2015, , Axel, Gem. Terneuzen,
Oplichting/verduistering; slachtoffer
[naam 13] ; 18-00316/10
821234-16 11 maart 2011-01 mei 2015, , Axel, Gem. Terneuzen,
Oplichting/verduistering; slachtoffer
[naam 14] ; 18-00316/11
821234-16 01 oktober 2010 - 16 juli 2016, , Axel, Gem. Terneuzen,
Oplichting/verduistering; slachtoffer
[naam 15] ; 18-00316/12
821234-16 01 oktober 2010 - 16 juli 2016, , Axel, Gem. Terneuzen,
Oplichting/verduistering; slachtoffer
[naam 16] ; 18-00316/13
821234-16 01 oktober 2010 - 16 juli 2016, , Axel, Gem. Terneuzen,
Oplichting/verduistering; slachtoffer
[naam 17] ; 18-00316/14
821234-16 19 december 2011-20 juli 2016, , Axel, Gem. Terneuzen,
Oplichting/verduistering; slachtoffer
[naam 18] ; 18-00316/17
821234-16 14 september 2016, , Axel, Gem. Terneuzen,
Oplichting/verduistering; slachtoffer
[naam 19] ; 18-00316/18
821234-16 07 september 2015-11 oktober 2016, , Axel, Gem. Terneuzen,
Oplichting/verduistering; slachtoffer
[naam 20] ; 18-00316/19
821234-16 22 augustus 2008-17 juni 2016, , Axel, Gem. Terneuzen,
Oplichting/verduistering; slachtoffer
[naam 21] ; 18-00316/21
821234-16 30 mei 2015-07 juni 2016, , Axel, Gem. Terneuzen,
Oplichting/verduistering; slachtoffer
[naam 22] ; 18-00316/24
821234-16 16 oktober 2015-12 januari 2016, , Axel, Gem. Terneuzen,
Oplichting/verduistering; slachtoffer
[naam 5] ; 18-00316/25
821234-16 31 augustus 2015-4 maart 2016, , Axel, Gem. Terneuzen,
Oplichting/verduistering; slachtoffer
[naam 23] ; 18-00316/26

11.Bijlage II

De bewijsmiddelen
Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt -tenzij anders vermeld- bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met proces-verbaalnummer PL2000-2016263697 van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, districtsrecherche Zeeland, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van pagina 1 tot en met 641.
Ten aanzien van feit 1
Het proces-verbaal aangifte [naam 1] van 9 juni 2016, pagina 187 en 188, bijgevoegde kopie van de rekening-courant overeenkomst, pagina 190, en bijgevoegde kopie van een bankafschrift, pagina 191 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Ik heb een hypotheek van mijn woning lopen bij [bedrijf] Door een erfenis van mijn moeder, samen met ons eigen spaargeld kwamen we op een bedrag van 45.000 euro, wat ik wilde steken in mijn woning. Om hierover financieel advies te krijgen, ben ik naar het [bedrijf] gegaan. Dit ook omdat wij hier onze hypotheek hebben lopen. Ik wilde met dit bedrag mijn eigen hypotheek deels aflossen.
Op 1 december 2015 had ik een afspraak met de heer [verdachte] van het assurantiekantoor.
Ik legde mijn situatie voor en vertelde dat ik het geld op een nuttige manier wilde besteden. Hij kwam op het punt dat het niet interessant was om mijn hypotheek deels af te lossen in verband met een boete clausule en de belastingaangifte die daarmee in het nadeel zou komen. Direct kwam hij met een ander voorstel om het geld nuttig te besteden, namelijk een soort crowdfundings project. Dan stort je het geld op een rekening van de B.V. waarna hij daarmee kort lopende leningen en overbrugging hypotheken met anderen kon financieren. Hiervoor zou ik dan vijf procent rente per jaar ontvangen. Ook ontloop ik hierdoor de boete clausule van de hypotheek en het nadeel van de belastingaangifte. [verdachte] stelde een contract op, die ik eerst thuis kon bespreken voordat ik het zou ondertekenen.
Ik nam het contract dat nog niet was ondertekend mee naar huis. Thuis bespraken wij het contract. Na enige tijd, omstreeks 20 december 2015, besloten wij het contract te ondertekenen en bij [verdachte] in te leveren.
Op 24 december 2015 maakte ik, volgens de afspraak in het contract, 45.000 euro over op rekening: [rekeningnummer 1] op naam van [bedrijf] .
Het contract welke in ging op 1 december 2015, betreft een Rekening-courant overeenkomst, tussen mij en [bedrijf] , gevestigd te [adres 2] te Axel.
Zij kwamen het volgende overeen:
1. Partij 1 mag willekeurige bedragen storten op bankrekeningnummer
[rekeningnummer 1] op naam van [bedrijf] .
2. Na de 1e storting is de rekening-courant geopend.
3. Op deze rekening-courant is de rentevergoeding 5 procent per jaar.
4. De rentebijschrijving vindt plaats op de jaarlijkse rentevervaldatum.
5. De rentevervaldatum is 1 december.
6. Partij 1 kan bedragen terug opnemen met een opvraagtermijn van 30 dagen.
7. Partij 2 maakt jaarlijks in de maand januari een fiscaal overzicht.
8. De rente kan maximaal 1 keer per kalenderjaar door partij 2 worden aangepast. Bij rentewijziging heeft partij 1 het recht de overeenkomst schriftelijk op te zeggen.
9. Beide partijen hebben het recht de rekening-courant overeenkomst op te zeggen met een opzegtermijn van 60 dagen.
In januari 2016 zou ik een fiscaal overzicht hebben moeten ontvangen van [verdachte] . Echter deze heb ik nooit ontvangen. Ik heb hierover meerdere malen met [verdachte] gebeld. Iedere keer sprak ik hem persoonlijk. Hij vertelde mij steeds dat hij ermee bezig was, ik zal het je morgen sturen. Iedere keer kwam het weer niet. Dan ging ik na twee weken weer langs het kantoor om hem erop te wijzen dat ik het nog steeds niet had ontvangen.
Ten aanzien van feit 2
Het proces-verbaal aangifte [naam 2] , mede namens [naam 6] van
20 juni 2016, pagina 246 en 247, en het proces-verbaal van bevindingen van
21 juni 2017 met bijgevoegde brieven, pagina 249 tot en met 253 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Wij zijn al een jaar of 27 verzekerd bij [bedrijf] .
Een groot deel van onze verzekeringen lopen via dit kantoor.
Het [bedrijf] is gevestigd te Axel.
[verdachte] is eigenaar van dit Assurantiekantoor.
Veel van onze zaken hebben wij in eerste instantie altijd met Henk gedaan, de afwikkeling was vaak voor de dames die hij in dienst had.
Wij hadden het grootste vertrouwen in dit kantoor.
Ergens in november 2014, zijn wij benadert door [verdachte] .
Wij hadden in het verleden bij hem ook een spaarrekening gehad, toen hij nog een bank had. Omdat wij dit in het verleden bij hem hadden gehad benaderde hij ons opnieuw op een spaarrekening bij hem te openen. Dit omdat hij hier weer mee ging beginnen. Wij konden een goede rente krijgen bij hem namelijk 3.3%. Wij zijn toen bij hem op het kantoor geweest. En hebben specifiek aan hem gevraagd of alles in orde was, dit omdat er op dat moment bijna bij geen een spaarrekening rente gegeven werd. [verdachte] vertelde ons dat het allemaal in orde was. En dat het een eerlijke zaak was. Dit hebben wij geloofd.
Op 24 december hebben wij toen een bevestiging gekregen dat er een bankrekening geopend was waar wij ons geld konden op storten.
Dit was bankrekening [rekeningnummer 2] tnv [bedrijf] .
Op 09-01-2015, heb ik het geld overgestort.
In eerste instantie heb ik een geld bedrag:
- 4000,- euro op 14-01-2015.
- 10.000,- euro . Op 14-01-2015.
- 2000,- euro. op 02-02-2015.
- 7000,- euro op 02-02-2015.
Na verloop van tijd hebben wij eens gebeld. Omdat wij nog steeds geen papieren hadden ontvangen.
Ook hier stelde hij ons gerust en op 22 juli 2015, hebben wij de eerste afschriften gekregen.
Het laatste afschrift hebben wij gekregen op 23-02-2016.
Omdat wij niets van dit bedrag nodig hadden, en ook niet van de rente hebben wij dus ook niets van dit bedrag opgenomen.
Ik ben hoe het er nu naar uit zie al mijn geld kwijt. Dit is een bedrag van in totaal: 23.000,- euro. Dit is het bedrag zonder de rente die wij zouden krijgen.
Ten aanzien van feit 3
Het proces-verbaal aangifte [naam 3] van 5 november 2016, pagina 385 en 386, en bijgevoegd bericht, pagina 388 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Ik ben al vanaf mijn jeugd aan het sparen en had ca. 117.600 euro bij elkaar gespaard. Dit geld stond op de bank bij de [bank] .
Sinds ander half jaar werd onze boekhouding gedaan door [verdachte] van [bedrijf] .
Wij waren erg tevreden over de manier waarop hij onze boekhouding deed.
In het eerste jaar deed hij meerdere voorstellen om mijn spaargeld weg te zetten tegen 4% rente op jaarbasis. In maart 2016 hadden wij een afspraak met [verdachte] voor onze boekhouding. Hij deed weer het voorstel om mijn spaargeld bij hem onder te brengen omdat ik dan meer rente zou krijgen dan dat ik het op de bank zou zetten. Wij zouden een rente van 4% op jaarbasis krijgen.
Hij vertelde ons nog: "Wees niet ongerust, er staat je niets in de weg. Ik werk met miljoenen".
Ik heb er vervolgens samen met mijn man over gepraat en hebben toen besloten om op zijn voorstel in te gaan.
Op 29 maart 2016 hebben wij 117.600 euro overgemaakt naar [verdachte] rekeningnummer [rekeningnummer 3] met boekingscode 549.
Op maandag 4 april 2016 hebben wij via email een bericht ontvangen dat het geld, de 117.600 euro, was ontvangen door [verdachte] . Er stond tevens in dat we een uitgebreide schriftelijke bevestiging tegemoet konden zien.
Aangezien we de schriftelijke bevestiging maar niet kregen heb ik meerdere keren gebeld naar [verdachte] . Hij was niet te bereiken. We zijn ook meerdere malen langs gegaan. Meestal was hij er niet maar we troffen hem een keer aan op kantoor.
Hij vertelde ons toen dat hij de schriftelijke bevestiging op zou sturen.
Op 6 juli 2016 om 10.00 uur zouden we met hem een afspraak hebben maar hij belde van tevoren dat hij niet thuis zou zijn.
Vervolgens hoorden we niets meer van hem. We hebben getracht hem meerdere malen te contacten via telefoon maar opeens was zijn nummer niet meer bereikbaar.
Ten aanzien van feit 4
Het proces-verbaal aangifte [naam 4] van 23 november 2016, pagina 414 tot en met 416 van voornoemd eindproces-verbaal, en bijgevoegde bijlagen, pagina 418, 424, 436, 449, 452, 454, 457 tot en met 460 inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Ik ben in het verleden voor mijn pensionering werkzaam geweest bij [organisatie] .
Ook [bedrijf] deed zaken met [organisatie] .
In 2012 zou ik met pensioen gaan en verliep ook mijn beleggingshypotheek.
Ik ben hierop naar de [bedrijf] gegaan te Axel. Omdat ik sinds 1998 mijn hypotheek daar had. Ik had hier vertrouwen in omdat [organisatie] al veel zaken met hem deed.
Ik heb aan hem het een en ander uitgelegd over mijn hypotheek en over mijn spaarfondsen en beleggingen. Ik vond het moeilijk om zelf mijn spaarfondsen en beleggingen te gaan behartigen, ik heb hier niet zo veel verstand van. Dit heb ik toen besproken met [verdachte] .
Ik zag dat [verdachte] een kladje papier en dat hij hier iets opschreef.
Ik zag dat hij schreef:
kode 6880
Rente 4.8% per jaar.
Aanbod geldig tot 31 december 2012.
legde aan mij uit dat hij een rente van 4.8% kon geven omdat hij het geld wat ik aan hem zou geven op verschillende banken zou zetten.
Ik heb hier eigenlijk niet over na hoeven denken. [verdachte] zou mijn geld dan onderbrengen in een 5 tal deposito's.
Ik ben er gelijk op in gegaan en heb op 20 december 2012 een bedrag van 30.00 euro overgemaakt op rekening [rekeningnummer 2] . Hierbij heb ik ook de code 6880 geschreven.
Op 11 maart 2013, heb ik een bedrag overgemaakt van 10.000,- euro. En op 01 augustus heb ik een bedrag overgemaakt van 20.000,- euro, op 24 januari 2014, heb ik een bedrag overgemaakt van 10.00,- euro, op 31 maart 2014 heb ik het laatste bedrag van 25.000,- euro overgemaakt.
In totaal heb ik een bedrag van 95.000,- euro overgemaakt. Ik heb alles overgemaakt naar de rekening van [bedrijf]
Ik heb veel contact gehad met [verdachte] , vaak moest ik ook vragen naar de afschriften van het geen wat ik had overgemaakt, het duurde dan weer een tijdje voordat ik hiervan een afschrift kreeg.
Echter al die tijd heb ik geen argwaan gehad.
In januari 2015, had ik een geldbedrag nodig en ik vroeg aan [verdachte] een bedrag van 10.000 euro. Dit was allemaal geen probleem en ik zou het krijgen, echter in maart 2015 had ik nog niets ontvangen en reageerde [verdachte] wat laks op mijn mailtjes en telefoontjes. Ook op mijn bezoekjes reageerde hij altijd gelaten, het zou allemaal in orde komen.
Ik ben hem blijven bestoken.
Eind april 2015, heeft [verdachte] mij 10.000 euro overgemaakt. Ook de rente is toen aan mij overgemaakt dit was een bedrag van 480,- euro.
Daarna heb ik nog een geld bedrag teruggevraagd. Ik wilde 21.882,- euro terug hebben van een bedrag wat zou vrijkomen. Ik heb dit begin augustus 2015 terug gevraagd maar ik kreeg geen reactie. Zelfs niet op langs gaan. Hij was er toen wel en stond mij soms ook te woord en ook toen zou alles weer goedkomen en hij zou zorgen dat het geld op mijn rekening zou komen.
Als ik langs ging op het Assurantiekantoor was [verdachte] vriendelijk en zou hij zorgen dat ik mijn geld snel zou krijgen. Maar ik kreeg het niet. Het was zelfs zou dat hij mijn telefoontjes niet meer opnam.
Daarnaast was mij ook ter ore gekomen dat [verdachte] deposito's had afgesloten zonder dat hij over de verplichte vergunningen beschikte van de [naam 25]. [verdachte] heeft mijn vertrouwen misbruikt en heeft ingespeeld op mijn onzekerheid over mijn beleggingsfondsen. Hierdoor ben ik op zijn aanbod ingegaan, het klok ook heel erg aannemelijk, hij zou mijn geld over verschillende banken verspreiden in deposito's. En hierdoor zou ik een hogere rente krijgen. Ik heb nooit aan zijn verhaal getwijfeld tot dat hij moeilijk begon te doen over het terugbetalen van mijn geld.
[verdachte] heeft mij willens en wetens opgelicht door te zeggen dat hij mijn geld in deposito's zou zetten waar hij de benodigde vergunning voor had.
Dit geld was bestemd voor een extraatje te hebben na mijn pensioen en mijn kinderen wat te geven. Dit kan dus niet meer.
Ten aanzien van feit 5
Het proces-verbaal aangifte [naam 5] van 3 juni 2017, pagina 506 en 507, en bijgevoegde bijlagen, pagina 509 en 511 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Ik ben vroeger klant geweest bij Assurantiekantoor [bedrijf] in Axel. Ik ken [verdachte] al zeker 30 jaar.
Ik had behoorlijk wat spaargeld maar dit leverde niet zoveel op bij de bank. Ik ben opzoek gegaan naar alternatieven. Omdat ik [verdachte] nog kende van vroeger en mijn zoon inmiddels ook klant was bij hem heb ik hem benaderd voor advies.
vertelde mij dat hij mijn geld kon beleggen tegen een rente van 5% op jaarbasis.
We zijn overeen gekomen dat ik 50.000 euro zou inleggen tegen een rentepercentage van 5%. Omdat mijn geld pas in januari 2016 vrij zou komen heb ik op 16 oktober 2015 een alvast inleg gedaan van 2500 euro.
Op 7 januari 2016 ontvang ik een email van [verdachte] waarin hij vraagt of de bijstorting al onderweg is.
Ik antwoord daarop dat ik het resterende bedrag, 47.500 euro zal overmaken. Dit heb ik gedaan op 12 januari 2016.
Ik heb [verdachte] inmiddels al meerdere keren gevraagd om een officieel bewijs van mijn inleg. Iedere keer beloofde hij dit toe te sturen maar ik kreeg maar niets.
Ik vertrouwde [verdachte] niet meer en vroeg hem de 50.000 euro terug te storten. Ik heb hem gezegd dat ik het vertrouwen kwijt was. [verdachte] gaf aan dat dit niet kon, ik was het geld voor een jaar kwijt. Daarna zou ik het kunnen opvragen.
Ik heb [verdachte] daarna meerdere keren gebeld en een e-mail gestuurd maar hij reageerde niet meer.
Ik heb nooit rente ontvangen over 50.000 euro.
Ten aanzien van feit 1 tot en met 5
Het proces-verbaal van bevindingen van 7 juni 2017, pagina 546 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende -zakelijk weergegeven-:
[bedrijf] bezat geen vergunning om gelden aan te mogen trekken en/of uit te lenen.
De verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 12 maart 2021:
De feitelijke toedracht zoals omschreven in de tenlastelegging is juist. Het ging slecht met mijn bedrijf en ik ben op dat moment een constructie aangegaan door gelden van aangevers aan te trekken als werkkapitaal en heb deze aangewend als bedrijfskosten om mijn bedrijf overeind te houden en gaten te dichten. Ik heb dit niet aan de aangevers verteld en ben doorgegaan met het aantrekken van gelden met de wetenschap dat het uitkeren van rendement en terugbetaling niet zouden lukken. Uiteindelijk is er niets terecht gekomen van het uitkeren van een hoger rendement en hetgeen ik met aangevers ben overeengekomen.
Doordat het slecht ging met mijn bedrijf heb ik niet aan mijn verplichtingen kunnen voldoen en de aangevers hebben hun geld niet terug gekregen.