ECLI:NL:GHARL:2020:5859

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 juli 2020
Publicatiedatum
23 juli 2020
Zaaknummer
21-006401-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis met aanpassing vordering benadeelde partij en oplegging schadevergoedingsmaatregel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1961, was eerder veroordeeld voor oplichting en had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 14 november 2018, waarin hij was veroordeeld tot een taakstraf van honderdtachtig uren en een schadevergoeding aan de benadeelde partij, Mediamarkt, van € 3.974,80. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, maar voegde enkele overwegingen toe met betrekking tot de strafoplegging en de vordering van de benadeelde partij.

Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal tot veroordeling van de verdachte tot een werkstraf van honderdtwintig uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van drie jaren overwogen. De benadeelde partij had in hoger beroep opnieuw een vordering tot schadevergoeding ingediend van € 5.996,-. Het hof oordeelde echter dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk was in haar vordering, omdat de verdachte op 28 januari 2020 failliet was verklaard. Het hof legde wel een schadevergoedingsmaatregel op van € 5.600,-, omdat de verdachte aansprakelijk was voor de schade die door zijn strafbare feit was toegebracht.

De beslissing van het hof houdt in dat de benadeelde partij zich in geval van faillissement tot de curator moet wenden voor schadevergoeding. Het hof heeft de wettelijke voorschriften toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezenverklaarde en heeft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat opgelegd, met wettelijke rente vanaf 2 augustus 2017. Het hof bevestigde het vonnis voor het overige, met inachtneming van de eerdergenoemde overwegingen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006401-18
Uitspraak d.d.: 23 juli 2020
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 14 november 2018 met parketnummer 18-118921-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 9 juli 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte tot een werkstraf van honderdtwintig uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van drie jaren. Voorts vordert de advocaat-generaal toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 5.600,-. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. B. Klunder, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 14 november 2018, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van oplichting, meermalen gepleegd, veroordeeld tot een taakstraf van honderdtachtig uren. Voorts heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 3.974,80.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist en zal het vonnis bevestigen, behalve voor zover het betreft de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en met aanvulling van de overwegingen ten aanzien van de strafoplegging.

Oplegging van straf

Het hof is van oordeel dat de politierechter een juiste afweging heeft gemaakt met betrekking tot de strafoplegging. Gelet op de ernst van de feiten en de geraffineerde wijze waarop verdachte te werk ging, acht het hof de door de politierechter opgelegde onvoorwaardelijke werkstraf van honderdtachtig uren passend en geboden. Mede gelet op de uitgebreide justitiële documentatie van verdachte, ziet het hof geen aanleiding om - zoals de advocaat-generaal heeft gevorderd en de raadsvrouw heeft bepleit - aan verdachte een lagere taakstraf en daarbij een deels voorwaardelijke vrijheidsstraf op te leggen.

Vordering van de benadeelde partij Mediamarkt t.a.v. [gemachtigde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.996,-. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 3.974,80. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Naar het oordeel van het hof staat artikel 26 Faillissementswet aan indiening van een civiele vordering als benadeelde partij bij de strafrechter jegens een gefailleerde in de weg: een benadeelde partij dient zich dan tot de curator te wenden. In de onderhavige zaak stelt het hof vast dat verdachte op 28 januari 2020 persoonlijk failliet is verklaard. Uit het verhandelde op het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat dit faillissement niet is opgeheven.
Het hof zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
Schadevergoedingsmaatregel
Een faillissement staat, naar het oordeel van het hof, aan de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel zoals bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht niet in de weg. De schadevergoedingsmaatregel is een zelfstandige strafrechtelijke maatregel die beoogt een door een strafbaar feit benadeelde te versterken in zijn positie tot herstel van de rechtmatige toestand. Hieraan ligt de gedachte ten grondslag de benadeelde de vereiste inspanningen om dat herstel te bereiken zoveel mogelijk uit handen te nemen. Door het opleggen van de maatregel worden de bedoelde inspanningen in handen gelegd van het openbaar ministerie (de Staat), waarbij deze mede gebonden is aan de specifieke regelgeving met betrekking tot een gefailleerde.
Het hof ziet aanleiding de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen op de hierna te noemen wijze, nu verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Het hof legt de maatregel op voor een bedrag van € 5.600,-. Het hof is van oordeel dat er inhoudelijk geen discussie bestaat over de schade en civielrechtelijke aansprakelijkheid van verdachte voor die schade, maar dat op het gevraagde schadebedrag van € 5.996,- de door verdachte bij de kassa feitelijk betaalde bedragen van 4x € 99,- in mindering moet worden gebracht.
Het hof is - met de advocaat-generaal - van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de Mediamarkt door het bewezenverklaarde handelen van verdachte schade heeft geleden, bestaande uit de verkoopprijs van de door verdachte meegenomen drones, zijnde bedragen inclusief btw. Oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor het bedrag inclusief btw leidt ertoe dat verdachte alsnog zijn verplichting tot betaling van de door hem meegenomen producten, zijnde de drones, nakomt.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 36f, 57, 63 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht.

Vordering van de benadeelde partij Mediamarkt t.a.v. [gemachtigde]

Verklaart de benadeelde partij Mediamarkt t.a.v. [gemachtigde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Verwijst de benadeelde partij in de door de verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd Mediamarkt t.a.v. [gemachtigde] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 5.600,- (vijfduizend zeshonderd euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 63 (drieënzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 2 augustus 2017.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. L.J. Bosch, voorzitter,
mr. J. Dolfing en mr. J.A.A.M. van Veen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.R. Sotthewes-de Jonge, griffier,
en op 23 juli 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J.A.A.M. van Veen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.