ECLI:NL:RBZWB:2021:145

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 januari 2021
Publicatiedatum
13 januari 2021
Zaaknummer
C/02/368530 / FA RK 20-559
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Stiefouderadoptie met internationale aspecten en erkenning van Thaise gezagsbeslissing

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 januari 2021 uitspraak gedaan over een verzoek tot stiefouderadoptie van een minderjarige, geboren in Thailand. De verzoekers, de moeder en de stiefvader, hebben de Thaise nationaliteit en zijn sinds 2016 gehuwd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige bij de moeder en stiefvader verblijft en dat de vader, die de Amerikaanse nationaliteit heeft, geen verweer heeft gevoerd tegen het verzoek. De rechtbank heeft de bevoegdheid om te oordelen over het verzoek, omdat de verzoekers hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben.

De rechtbank heeft de voorwaarden voor stiefouderadoptie beoordeeld, zoals vastgelegd in de artikelen 1:227 en 1:228 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder alleen het gezag over de minderjarige heeft, en dat de vader sinds de echtscheiding in 2016 geen contact heeft gehad met de minderjarige. De rechtbank heeft ook de erkenning van de Thaise beslissing over het gezag beoordeeld en geconcludeerd dat deze beslissing in Nederland erkend kan worden, omdat aan de voorwaarden voor erkenning is voldaan.

De rechtbank heeft het verzoek tot stiefouderadoptie toegewezen, met behoud van de geslachtsnaam van de minderjarige, en gelast dat de geboorteakte van de minderjarige wordt ingeschreven in het register van geboorten van de gemeente 's-Gravenhage. De rechtbank heeft de adoptie uitgesproken en de ambtenaar van de burgerlijke stand opgedragen om de akte van geboorte in te schrijven. De beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/368530 / FA RK 20-559
datum uitspraak: 7 januari 2021
beschikking betreffende adoptie c.q. gezamenlijk gezag
in de zaak van
[verzoekster],
hierna te noemen: de moeder,
en
[verzoeker] ,hierna te noemen: de stiefvader,
samen wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. N. Wouters te Middelburg,
betreffende de minderjarige
-
[minderjarige](hierna te noemen: [minderjarige] ), geboren te [geboorteplaats] , Thailand, op [geboortedag] 2010.
Als belanghebbende in onderhavige zaak wordt aangemerkt:
[belanghebbende] ,hierna te noemen: de vader,
zonder bekende woon- en of verblijfplaats.
en t.a.v. het verzoek tot erkenning van de buitenlandse adoptie en inschrijving van de geboorteakte:
de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente ‘s-Gravenhage,
zetelend te ‘s-Gravenhage, hierna te noemen de ambtenaar.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het op 5 februari 2020 ontvangen verzoek tot adoptie, subsidiair gezamenlijk gezag,
met bijlagen;
- het door mr. Wouters op 22 mei 2020 ingediende F9-formulier met bijlagen;
- de brief van de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage
d.d. 3 augustus 2020, ingekomen bij de griffie op 4 augustus 2020;
- de oproeping van de griffier van deze rechtbank van de vader in de Staatscourant d.d.
28 augustus 2020;
- de brief van de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage
d.d. 9 september 2020, ingekomen bij de griffie op 10 september 2020;
- het door mr. Wouters op 22 december 2020 ingediende F9-formulier.
1.2
Het verzoek is mondeling behandeld op 1 december 2020. Bij die gelegenheid zijn verschenen de moeder en stiefvader, bijgestaan door hun advocaat. Tevens was aanwezig een medewerkster namens de Raad.
Alhoewel correct opgeroepen zijn de vader en de ambtenaar niet verschenen.

2.De feiten

2.1
De moeder en de vader zijn gehuwd te Thailand op 18 februari 2010. Op 13 juni 2016 is de echtscheiding van de moeder en de vader geregistreerd bij de
registration office Don Mueang District, Bangkok Metropolis, zulks met aanhechting van een tussen de moeder en vader overeengekomen addendum.
2.2
Uit het huwelijk van de moeder en vader is het navolgende minderjarige kind geboren:
- [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ), geboren te [geboorteplaats] , Thailand, op [geboortedag] 2010.
2.3
De minderjarige verblijft bij de moeder en de stiefvader.
2.4
De moeder en de stiefvader zijn op 8 september 2016 te Thailand met elkaar gehuwd. Zij wonen sedert 2016 samen en sinds 23 juli 2019 staan zij ingeschreven op hetzelfde adres in Nederland.
2.5
De moeder en de minderjarige [minderjarige] hebben de Thaise nationaliteit, de stiefvader de Nederlandse en de vader de Amerikaanse.

3.Het verzoek

3.1
De moeder en de stiefvader verzoeken, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
PrimairDe adoptie uit te spreken van [minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2010 te [geboorteplaats] (Thailand) (als dochter van [moeder] en [vader] ) door [stiefvader] (waarbij [moeder] ouder blijft van de minderjarige);
SubsidiairTe bepalen dat het gezag over de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2010 te [geboorteplaats] , voortaan wordt uitgeoefend door [moeder] en de [stiefvader] , althans een beslissing te nemen die de rechtbank in goede justitie juist acht.
3.2
De vader voert geen verweer tegen het verzoek.
3.3
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van de verzoeken, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Bevoegdheid en toepasselijk recht
4.1.1
Nu er geen internationale regelgeving is die het bevoegdheidsvraagstuk regelt in de onderhavige casus, valt de rechtbank terug op het commune recht. De Nederlandse rechter heeft op grond van artikel 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering rechtsmacht te oordelen over het onderhavige verzoek, nu verzoekers hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben.
4.1.2
Ingevolge artikel 10:105, eerste lid, BW is op een in Nederland uit te spreken adoptie, het Nederlandse recht van toepassing, met dien verstande dat ingevolge het tweede lid van artikel 10:105 BW op de toestemming dan wel de raadpleging of de voorlichting van de ouders van het kind of van andere personen of instellingen, het recht van de staat waarvan het kind de nationaliteit bezit toepasselijk is. Nu de minderjarige de Thaise nationaliteit bezit, is op de toestemming, raadplegen of voorlichting van de ouders, het kind of van andere personen of instellingen, het Thaise recht van toepassing.
4.2
Adoptie
4.2.1
Volgens Nederlands recht dient de rechtbank te beoordelen of is voldaan aan de gronden en voorwaarden als bepaald in de artikel 1:227 en 1:228 BW, voor zover deze betrekking hebben op een stiefouderadoptie. Stiefouderadoptie is op grond van artikel 1:227, tweede en derde lid BW mogelijk als:
a. a) verzoeker en de moeder onafgebroken drie jaar onmiddellijk voorafgaand aan de indiening van het verzoek hebben samengeleefd;
b) de adoptie in het kennelijk belang van de minderjarige is, op het tijdstip van het verzoek tot adoptie vaststaat en voor de toekomst redelijkerwijs te voorzien is dat de minderjarige niets meer van de vader in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft, en aan de voorwaarden, genoemd in artikel 228, wordt voldaan.
De voorwaarden voor stiefouderadoptie genoemd in artikel 1:228 BW zijn:
dat de minderjarige op de dag van het eerste verzoek minderjarig is;
dat de minderjarige geen kleinkind is van verzoeker;
dat verzoeker ten minste achttien jaar ouder is dan de minderjarige;
at geen der ouders het verzoek tegenspreekt;
dat verzoeker en de moeder de minderjarige gedurende tenminste een jaar gezamenlijk hebben verzorgd en opgevoed;
dat de moeder alleen of samen met verzoeker het gezag over de minderjarige heeft.
4.2.2
De rechtbank zal allereerst beoordelen of er wordt voldaan aan het vereiste onder sub f van artikel 1:228 BW, te weten of de moeder alleen of samen met de stiefvader het gezag over de minderjarige heeft. In dat kader overweegt de rechtbank als volgt.
4.2.3
De moeder en de vader hebben in het kader van de echtscheidingsprocedure in Thailand op 13 juni 2016 afspraken gemaakt, die zijn opgenomen in een addendum, zoals gehecht aan de echtscheidingsregistratie en bijgevoegd als productie 8 bij het verzoekschrift. In dit addendum is (vertaald naar het Engels) als volgt overeengekomen:
“They have one child, namely [minderjarige] , born on [geboortedag] 2010, who will be under parental power of the mother.”
De moeder en de vader zijn zodoende overeengekomen dat de moeder met het eenhoofdig gezag over de minderjarige [minderjarige] zal zijn belast.
4.2.4
De rechtbank moet vervolgens beoordelen of deze Thaise beslissing voor erkenning vatbaar is in Nederland.
De rechtbank overweegt daartoe dat Thailand niet valt onder de werkingssfeer van de Verordening Brussel II bis. Ook is Thailand niet aangesloten bij het Haags Kinderbeschermingsverdrag (hierna: HKBV) 1961 of het HKBV 1996. Wanneer de te erkennen beslissing afkomstig is uit een staat buiten de EU die geen partij is bij de hierboven genoemde verdragen, bepaalt het commune Nederlandse recht ten aanzien van internationaal privaatrecht of de beslissing voor erkenning vatbaar is en in Nederland ten uitvoer kan worden gelegd. Hiervoor wordt aansluiting gezocht bij artikel 431 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna Rv). Op grond van vaste rechtspraak van de Hoge Raad (vlg. HR 26 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2838, NJ 2015/478 (Gazprombank)) dient in een geding op de voet van artikel 431 lid 2 Rv bij de beantwoording van de vraag of een buitenlandse beslissing voor erkenning vatbaar is, tot uitgangspunt te worden genomen dat de beslissing in Nederland in beginsel van rechtswege wordt erkend indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:
de bevoegdheid van de rechter die de beslissing heeft gegeven, berust op een bevoegdheidsgrond die naar internationale maatstaven algemeen aanvaardbaar is,
de buitenlandse beslissing is tot stand gekomen in een gerechtelijke procedure die voldoet aan de eisen van behoorlijke en met voldoende waarborgen omklede rechtspleging,
de erkenning van de buitenlandse beslissing is niet in strijd met de Nederlandse openbare orde,
de buitenlandse beslissing is niet onverenigbaar met een tussen dezelfde partijen gegeven beslissing van de Nederlandse rechter, dan wel met een eerdere beslissing van een buitenlandse rechter die tussen dezelfde partijen is gegeven in een geschil dat hetzelfde onderwerp betreft en op dezelfde oorzaak berust, mits die eerdere beslissing voor erkenning in Nederland vatbaar is.
Uit de overgelegde stukken en het verklaarde tijdens de mondelinge behandeling is de rechtbank in de onderhavige zaak niet gebleken van omstandigheden die – gelet op de hiervoor genoemde criteria – erkenning van de Thaise beslissing over de ouderlijke verantwoordelijkheid in de weg staan. De rechtbank is derhalve van oordeel dat deze beslissing in Nederland moet worden erkend en dan ook van kracht is. De rechtbank concludeert dan ook dat aan het vereiste zoals genoemd in artikel 1:228 sub f BW is voldaan.
4.2.5
Gelet op de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht komt de rechtbank voorts tot het oordeel dat ook aan de overige vereisten van artikel 1:228 BW is voldaan. Ten aanzien van de resterende vereisten van artikel 1:227, tweede en derde lid BW komt de rechtbank tot eenzelfde oordeel. Voor wat betreft het bepaalde in lid 3 van artikel 1:227 BW overweegt de rechtbank als volgt. De moeder en de vader zijn sinds 2016 gescheiden. Sedertdien heeft er geen contact meer plaatsgevonden tussen hen, alsook niet tussen de vader en [minderjarige] . In 2017 is de vrouw nog een procedure gestart tegen de vader in Thailand in het kader van alimentatie, maar in deze procedure is de vader niet verschenen. Niet gebleken is dat de vader sinds het uiteengaan van partijen heeft getracht contact op te nemen of op enige wijze betrokkenheid te tonen in het leven van [minderjarige] . Voor de moeder is voorts onbekend waar de vader verblijft. Deze houding van de vader brengt met zich mee dat naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk is gemaakt dat voor de toekomst redelijkerwijs te voorzien is dat [minderjarige] niets meer van de vader in zijn hoedanigheid als ouder te verwachten heeft. Sinds 2016 wonen de moeder en [minderjarige] in gezinsverband met de stiefvader. Per 2019 wonen zij samen in Nederland. Zij maakt zodoende al geruime tijd deel uit van dit gezin. Los van de gevoelsmatige aspecten van het formaliseren van deze gezinssituatie volgt de rechtbank de moeder en stiefvader in het standpunt dat [minderjarige] ook om de volgende reden belang heeft bij de adoptie door de stiefvader. Door adoptie komt [minderjarige] in familierechtelijke betrekking tot de stiefvader te staan, waardoor zij de Nederlandse nationaliteit zal verkrijgen. [minderjarige] heeft thans een verblijfsvergunning die is afgeleid van de verblijfsvergunning van de moeder. Indien er iets voor zou vallen met de moeder is de verblijfsplaats van [minderjarige] bij de stiefvader in Nederland derhalve niet zonder meer gewaarborgd. Met het verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit is dat wel het geval.
4.2.6
Met de moeder en de stiefvader is tijdens de mondelinge behandeling besproken dat de gevolgen van de adoptie met zich meebrengen dat de familierechtelijke banden tussen [minderjarige] en de vader doorgehaald worden. In het lichaam van het verzoekschrift is opgenomen dat [minderjarige] de geslachtsnaam van de vader wenst te behouden. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de moeder en de stiefvader het behoud van de geslachtsnaam wensen vanuit de gedachte dat [minderjarige] op die wijze zelf, op het moment dat zij ouder is, kan bepalen of zij haar geslachtsnaam wenst te wijzigen of niet. Zij zien dit niet als vereiste voor de adoptie door de stiefvader, maar willen de keuze ten aanzien van de geslachtsnaam aan [minderjarige] laten. De moeder en de stiefvader vinden het belangrijk dat [minderjarige] op de hoogte is van haar afstamming en zij zullen zich hiervoor in blijven zetten. Hiermee geven zij blijk van het handelen in het belang van de (identiteitsontwikkeling van) [minderjarige] . De rechtbank overweegt in dit kader dat ten aanzien van het naamrecht het Nederlandse recht zal worden toegepast door de ambtenaar van de burgerlijke stand (ingevolge art. 10:19 eerste lid BW jo. 10:20 BW jo. 10:22 BW). Hoewel eerder met de moeder en stiefvader tijdens de mondelinge behandeling is besproken dat de stiefouderadoptie tot gevolg heeft dat alle familierechtelijke banden met de vader verbroken worden, biedt artikel 1:5, derde lid, BW een uitzondering hierop ten aanzien van het naamrecht. In het geval verzoekers geen verklaring als bedoeld in artikel 1:5, derde lid, BW hebben afgelegd, zal de minderjarige de geslachtsnaam, die zij had voor de adoptie, behouden. Nu van een dergelijke verklaring geen sprake is en de moeder en stiefvader juist op 22 december 2020 nogmaals (schriftelijk) hebben verklaard dat zij wensen dat de geslachtsnaam van [minderjarige] ongewijzigd zal blijven, zal de minderjarige de geslachtsnaam “ [geslachtsnaam] ” behouden.
4.2.7
Nu aan de vereisten voor adoptie naar Nederlands recht wordt voldaan, dient het toestemmingsvereiste nog te worden beoordeeld. Zoals opgenomen in r.o. 4.1.2 dient hiervoor te worden aangesloten bij het Thaise recht. Ingevolge het van toepassing zijnde Thaise recht (
§ 1598/21 Burgerlijk en Handelswetboek)dienen de biologische ouders van de minderjarige in te stemmen met de adoptie. In het geval dat beide ouders zijn overleden, niet aanwezig zijn, niet in staat zijn om toestemming te geven of de toestemming zonder gegronde redenen weigeren te geven en de gezondheid, de ontwikkeling of het welzijn van het kind daardoor zwaar wordt beïnvloed, dan kan de (vervangende) toestemming door de rechtbank worden gegeven. Gelet op de omstandigheid dat de vader al geruime tijd niet aanwezig en/of bereikbaar is, stelt de rechtbank vast dat er sprake is van een situatie waarin de rechtbank in plaats van de vader de toestemming voor de adoptie kan geven. De rechtbank zal die vervangende toestemming geven nu zij dit in het belang van [minderjarige] acht en van bezwaren niet is gebleken.
4.2.8
Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat aan de vereisten voor de stiefouderadoptie wordt voldaan en dat dit zodoende in het kennelijk belang van [minderjarige] is, waarbij de rechtbank de benodigde toestemming van de vader zal vervangen door de toestemming van de rechtbank. Het verzoek van de moeder en stiefvader zal dan ook worden toegewezen.
4.2.9
De rechtbank overweegt dat de adoptie ingevolge artikel 1:230 lid 1 BW haar gevolgen heeft van de dag waarop de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan, zodat deze beslissing, anders dan verzocht, niet uitvoerbaar bij voorraad zal worden verklaard.
4.3
Geboorteakte
4.3.1
Bij de stukken bevindt zich een op overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door de daartoe bevoegde instantie opgemaakte “Birth Certificate” van de minderjarige (Identification number 1-1039-00291-15-0), waaruit blijkt dat de minderjarige is geboren op 17 [geboortedag] te [geboorteplaats] , Thailand, als kind van [moeder] en [vader] .
4.3.2
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:25, vijfde lid, BW zal de rechtbank gelasten dat deze akte wordt ingeschreven in het register van geboorten van de gemeente ‘s-Gravenhage. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de ambtenaar heeft aangegeven dat hij geen bezwaar heeft tegen een last tot inschrijving van de geboorteakte van de minderjarige, gelet op de inhoud van de geboorteakte en legalisatievereisten.

5.De beslissing

De rechtbank
verleent in plaats van de vader toestemming voor de adoptie van de minderjarige door de stiefvader
en
spreekt uit de adoptie van de minderjarige [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ), geboren te [geboorteplaats] , Thailand, op [geboortedag] 2010, door [stiefvader] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ;
gelast de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage de akte van geboorte van de hiervoor genoemde minderjarige [minderjarige] in te schrijven in het register van geboorten van de gemeente ’s-Gravenhage;
draagt de griffier - op grond van artikel 1:20e lid 1 BW - op niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking - en indien daartegen geen hoger beroep is ingesteld - een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.H.J. Slot, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 7 januari 2021 in tegenwoordigheid van mr. K.M.P. van Ginneke, griffier.
(KG)
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.