ECLI:NL:RBZWB:2021:1366

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 maart 2021
Publicatiedatum
22 maart 2021
Zaaknummer
AWB- 20_5494
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet en de gevolgen van onvoldoende informatieverstrekking

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.A.L. Timmermans, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. Eiseres had een aanvraag voor een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet ingediend, welke door het college op 6 januari 2020 was afgewezen. Het college verklaarde het bezwaar van eiseres tegen deze afwijzing ongegrond in een besluit van 6 februari 2020. Eiseres heeft hiertegen tijdig beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres op 3 december 2019 een aanvraag om bijstandsuitkering heeft ingediend, maar dat het college onvoldoende informatie had ontvangen om haar recht op bijstand vast te stellen. Eiseres had in de periode voorafgaand aan haar aanvraag in Somalië gewoond en moest aantonen hoe zij in haar levensonderhoud had voorzien. De rechtbank oordeelde dat het college onvoldoende had gemotiveerd waarom het recht op bijstand niet per 3 december 2019 kon worden vastgesteld, gezien de omstandigheden die bekend waren bij het college ten tijde van het bestreden besluit.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat eiseres recht heeft op bijstandsuitkering per 3 december 2019. Tevens is het college opgedragen het betaalde griffierecht aan eiseres te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/5494 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 maart 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres], wonende te [plaatsnaam], eiseres,

gemachtigde: mr. M.A.L. Timmermans, advocaat te Tilburg,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg(college), verweerder.

Procesverloop

In een besluit van 6 januari 2020 (primair besluit) heeft het college de aanvraag van eiseres om een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet afgewezen.
In een besluit van 6 februari 2020 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit tijdig beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank in Breda op 4 maart 2021. Hierbij waren aanwezig eiseres, haar gemachtigde en namens het college mr. N. Melsen.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiseres vertrok op 20 juli 2017 naar Somalië. Sinds 28 november 2019 is zij terug in Nederland.
Eiseres heeft op 3 december 2019 een aanvraag om een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet ingediend bij het college.
Naar aanleiding van het meldingsgesprek op 4 december 2019 heeft het college eiseres bij brief van 4 december 2019 een hersteltermijn gegeven voor het uiterlijk op 18 december 2019 verstrekken van de verschillende gegevens, waaronder bankafschriften, bewijs voor betaling van haar vliegticket en bewijsstukken over haar levensonderhoud.
Bij brief van 16 december 2019 heeft het college eiseres wederom een hersteltermijn gegeven voor het op uiterlijk 23 december 2019 verstrekken van de bij brief van 4 december 2019 onder streepje 3 en 7 gevraagde gegevens. Tevens heeft het college wederom gevraagd om een bewijs van het huidige saldo op haar bankrekening en een overzicht van de bij- en afschrijvingen.
In de rapportage van 3 januari 2020 heeft het college geconcludeerd dat eiseres niet voldoende inlichtingen heeft verstrekt, waardoor het niet mogelijk is haar recht op bijstand vast te stellen. Vervolgens is het college tot de bestreden besluitvorming gekomen.
Eiseres heeft vervolgens opnieuw een bijstandsaanvraag ingediend, waarna haar bij besluit van 6 februari 2020 met ingang van 8 januari 2020 alsnog een bijstandsuitkering is toegekend.
2.
Geschil
In geschil is de vraag of het college bij het bestreden besluit terecht de weigering om haar per 3 december 2019 een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet toe te kennen, heeft gehandhaafd.
3.
Beroepsgronden
Eiseres stelt dat haar aanvraag ten onrechte is afgewezen, omdat haar recht op bijstand kan worden vastgesteld per 3 december 2019. Hiertoe voert eiseres aan dat de door haar ingeleverde informatie die inmiddels bij nadere besluitvorming tot toekenning van bijstand per 8 januari 2020 heeft geleid, ook moet leiden tot recht op bijstand per 3 december 2019.
4.
Wettelijk kader
Artikel 11, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt dat iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien recht heeft op bijstand van overheidswege.
Artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
5.
Beoordeling
5.1.
De te beoordelen periode loopt van 3 december 2019, de datum waarop eiseres zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen, tot en met 6 januari 2020, de datum van het besluit op de aanvraag.
5.2.1.
Het gaat in dit geding om een besluit tot afwijzing van een aanvraag om bijstand. Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen en volledige openheid van zaken te geven. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de betrokkene niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
5.2.2.
Om te beoordelen of de aanvrager verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden, is zijn financiële situatie een essentieel gegeven. De aanvrager is gehouden de voor een goede beoordeling van de aanvraag vereiste gegevens over te leggen. Volgens vaste rechtspraak is de bijstandverlenende instantie in het kader van het onderzoek naar het recht op bijstand bevoegd om gegevens te vragen die betrekking hebben op de financiële situatie, ook over de periode die onmiddellijk voorafgaat aan de datum met ingang waarvan bijstand wordt gevraagd (zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 28 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3390).
5.3.
Ter zitting is door partijen desgevraagd aangegeven dat zij enkel nog verdeeld zijn over het antwoord op de vraag of eiseres voldoende informatie heeft overgelegd over haar levensonderhoud, om haar recht op bijstand per 3 december 2019 vast te kunnen stellen.
5.4.1.
Bij brieven van 4 en 16 december 2019 heeft het college eiseres verzocht gegevens te verstrekken die onder andere aantonen hoe zij de twee jaar voorafgaand aan de aanvraag om bijstand in haar levensonderhoud heeft voorzien. Hierop heeft eiseres een eigen verklaring overgelegd en een overzicht van een money transfer van 20 november 2019 van haar zoon naar haar. In haar schriftelijke verklaring geeft eiseres aan dat zij de laatste twee jaar in Somalië woonde om voor haar zieke moeder te zorgen en dat zij financieel werd gesteund door haar broer. In het bestreden besluit stelt het college dat eiseres geen enkele financiële gegevens heeft overgelegd over hoe zij de afgelopen twee jaar in haar levensonderhoud heeft voorzien. Haar verklaring over het verblijf in Somalië bij familie en door hen en haar twee zonen is onderhouden, is op geen enkele wijze onderbouwd.
5.4.2
In beroep heeft eiseres alsnog een verklaring van haar broer overgelegd en bankafschriften van haar ING-betaalrekening, eindigend op 429, over de periode december 2019 tot en met april 2020 overgelegd. Eiseres stelt dat haar recht op bijstand op basis van de door haar overgelegde stukken alsnog kan worden vastgesteld per datum aanvraag.
5.4.3.
Het college stelt zich in beroep op het standpunt dat de verklaringen van eiseres en haar broer (nog steeds) te summier zijn om vast te kunnen stellen hoe eiseres in haar levensonderhoud heeft voorzien, voorafgaande aan de bijstandsaanvraag. De verklaringen zijn niet onderbouwd met verifieerbaar bewijs, lichten niet toe waar de ondersteuning van de broer van eiseres precies op zag en de omvang van de ondersteuning is onduidelijk gebleven. Andere bronnen van inkomsten en vermogen kunnen niet worden uitgesloten. Gelet op de lange periode in Somalië mocht van eiseres meer informatie worden verwacht dan is gegeven. Ter zitting heeft het college desgevraagd aangegeven dat bij besluit van 6 februari 2020 aan eiseres per 8 januari 2020 (uit coulance) wel bijstand is verleend, omdat eiseres vanaf dat moment vaste lasten had in [plaatsnaam] en het college het door eiseres niet overleggen van bepaalde stukken/financiële gegevens niet langdurig aan eiseres wilde blijven tegenwerpen.
5.5.
De rechtbank overweegt dat de omstandigheden die hebben geleid tot de toekenning van bijstand per 8 januari 2020 nauwelijks verschillen van de omstandigheden zoals die bekend waren bij het college ten tijde van het bestreden besluit. De periode waarover eiseres geen bijstandsuitkering heeft ontvangen, is de periode tussen haar eerste en de tweede melding voor het aanvragen van bijstand. Dit is de periode van 3 december 2019 tot 8 januari 2020. Eiseres heeft dus ruim een maand geen bijstandsuitkering ontvangen, terwijl de omstandigheden zoals die bij het college bekend waren ten tijde van het bestreden besluit nauwelijks verschilden van de omstandigheden die tot toekenning van bijstand per 8 januari 2020 hebben geleid. De rechtbank acht in dit kader tevens van belang dat uit het dossier volgt dat het college voorafgaand aan het bestreden besluit al bekend was met de door eiseres met ingang van 1 december 2019 gehuurde kamer op het adres [adres] in [plaatsnaam] en daarmee ook het bestaan van vaste lasten voor eiseres in de gemeente [plaatsnaam].
Gelet op hierop heeft het college onvoldoende gemotiveerd waarom op basis van de door eiseres overgelegde gegevens het recht op bijstand niet ook per 3 december 2019 kan worden vastgelegd. Hierom slaagt de grond van eiseres.
6. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, herroept het primaire besluit en zal zelf in de zaak voorzien door te bepalen dat alsnog aan eiseres een bijstandsuitkering wordt toegekend per 3 december 2019. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden. Omdat relevante informatie omtrent het recht op bijstand (deels) pas in beroep is overgelegd door eiseres, bestaat naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding de door eiseres gemaakte proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit en bepaalt dat aan eiseres bijstand naar de voor haar geldende norm wordt toegekend per 3 december 2019;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. Pasmans, griffier, op 19 maart 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.