ECLI:NL:RBZWB:2021:1353

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 maart 2021
Publicatiedatum
22 maart 2021
Zaaknummer
AWB- 20_5493
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering op basis van onduidelijkheden in woon- en leefsituatie

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. De eiser, die sinds 25 juli 2014 een uitkering op grond van de Participatiewet ontving, had zijn bijstandsuitkering per 14 november 2019 ingetrokken zien worden door het college. Dit besluit was gebaseerd op een anonieme melding en onduidelijkheden omtrent de woon- en leefsituatie van de eiser. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. P.J. van der Meulen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het college in eerdere onderzoeken geen schending van de inlichtingenplicht had geconstateerd, maar dat de situatie in de periode van 2019 aanleiding gaf tot verder onderzoek. De rechtbank heeft de bevindingen van het college, waaronder de lage energieverbruiken en de omstandigheden aangetroffen tijdens huisbezoeken, als voldoende feitelijke grondslag beschouwd voor de conclusie dat eiser niet zijn hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. De rechtbank oordeelde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij op het uitkeringsadres woonde, en dat de intrekking van de bijstandsuitkering op juiste gronden was gebeurd.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Eiser kan binnen zes weken na de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/5493 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 maart 2021 in de zaak tussen

[naam eiser], te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. P.J. van der Meulen,
en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 13 december 2019 (het primaire besluit) heeft het college het recht op bijstand per 14 november 2019 ingetrokken.
In het besluit van 5 maart 2020 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 10 februari 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser ontvangt sinds 25 juli 2014 een uitkering op grond van de Participatiewet naar de norm van een alleenstaande.
Naar aanleiding van een anonieme melding dat eiser niet op het uitkeringsadres aan de [uitkeringsadres] te [plaatsnaam] zou wonen, heeft het college in april 2019 en juli 2019 een onderzoek ingesteld naar eisers feitelijke woon- en leefsituatie. In de frauderapportage van 16 juli 2019 is eiser het voordeel van de twijfel gegeven daaromtrent, omdat hij als mantelzorger bij zijn vader heeft verbleven en hij na het overlijden van zijn vader op 5 juni 2019 aan het terugkeren was naar zijn eigen woning. Geadviseerd werd om over enkele maanden een nieuwe controle te houden naar eisers woon- en leefsituatie.
Op 1 oktober 2019 is opnieuw onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van eisers bijstandsuitkering. In dat kader heeft verweerder informatie bij eiser opgevraagd, hebben op 22 en 31 oktober 2019 onaangekondigde huisbezoeken plaatsgevonden waarbij eiser niet thuis werd aangetroffen, is bij het tweede huisbezoek op 31 oktober 2019 gesproken met een buurman en heeft op 14 november 2019 een spreekkamergesprek met eiser, en aansluitend een huisbezoek plaatsgevonden. De bevindingen zijn neergelegd in een rapport uitkeringsfraude van 11 december 2019.
In het rapport heronderzoek van 13 december 2019 werd op grond van de bevindingen van het gesprek met eiser, het huisbezoek en de ingeleverde gas/water/licht gegevens geconcludeerd dat eiser niet zijn hoofdverblijf heeft het op uitkeringsadres.
Bij het primair besluit van 13 december 2019 is het recht op bijstand per 14 november 2019 ingetrokken op grond van artikel 54, derde lid, van de Participatiewet. Eiser heeft niet aannemelijk kunnen maken dat hij zijn hoofdverblijf heeft op het uitkeringsadres. Er is onduidelijkheid over de woonsituatie waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Er wordt nog bezien of ook een boete wordt opgelegd.
Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt. Hij heeft zijn bezwaar onderbouwd met een verwijsbrief voor de reguliere psychiatrie.
Op 20 februari 2020 heeft de bezwaarhoorzitting plaatsgevonden.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar ongegrond verklaard. De waarnemingen tijdens het huisbezoek, de bevindingen tijdens het gesprek van 14 november 2019 en de verbruiksgegevens van energie, leiden tot de conclusie dat eiser niet zijn hoofdverblijf heeft op het uitkeringsadres aan de [uitkeringsadres] te [plaatsnaam] .
2. In geschil is of het college op juiste gronden is overgegaan tot intrekking van eisers bijstandsuitkering per 14 november 2019, omdat het recht op uitkering niet kan worden vastgesteld in verband met onduidelijkheden omtrent eisers woon- en leefsituatie.
3. Eiser voert aan dat een enkele anonieme melding onvoldoende is om de uitkering te beëindigen. In april 2019 is er al onderzoek gedaan naar zijn woonsituatie, maar destijds heeft verweerder geconcludeerd dat er geen sprake was van schending van de inlichtingenplicht. Ook nu heeft hij zijn inlichtingenplicht omtrent zijn woon- en verblijfplaats niet geschonden. Eiser is woonachtig op het uitkeringsadres. Hij heeft zijn consulent op de hoogte gehouden van zijn persoonlijke situatie. Hij heeft uitgelegd hoe vaak hij bij zijn partner verblijft en waar hij eet. In het verleden heeft het college de woonsituatie ook altijd geaccepteerd. Eiser kan zich niet vinden in de rapportage die naar aanleiding van het huisbezoek is opgemaakt. Sommige waarnemingen zijn subjectief weergegeven. Feit is dat eiser staat ingeschreven op het betreffende adres, hij heeft een schriftelijke huurovereenkomst, hij betaalt huur, hij reageert tijdig op brieven die in zijn brievenbus worden gedaan en de woning is ingericht. Dat er geen levensmiddelen in de koelkast zouden staan, wordt ook onderschreven door eisers verklaring. Er is sprake van een verschaald bestaan, maar eiser moet rondkomen van slechts € 45,- leefgeld per week. Er zijn onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat eiser niet op het uitkeringsadres woont. Eiser leeft al geruime tijd op of onder het bijstandsniveau. In de afgelopen maanden heeft hij geen uitkering meer ontvangen, waardoor betalingsachterstanden zijn ontstaan. Als hij geen bijstand meer krijgt, dan komt hij op straat te staan. Eiser verzoekt bij gegrond verklaring van het beroep om vergoeding van de gemaakte proceskosten en van wettelijke rente over de niet uitbetaalde uitkering.
4.
Wettelijk kader
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
Op grond van artikel 54, derde lid, van de Participatiewet trekt het college een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
5.
Wat vindt de rechtbank?
De te beoordelen periode begint op de datum met ingang waarvan het recht op uitkering is ingetrokken, 14 november 2019, en eindigt op de datum van primair besluit, 13 december 2019.
Intrekking van bijstand betreft een voor de betrokkene belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op de bijstandverlenende instantie. Dit betekent dat het college de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen.
Waar een betrokkene zijn woonadres heeft, is daar waar hij zijn hoofdverblijf heeft. Het hoofdverblijf van een betrokkene ligt daar waar zich het zwaartepunt van zijn persoonlijk leven bevindt. Dit dient te worden bepaald aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Daarbij komt geen doorslaggevende betekenis toe aan de inschrijving in de Basisregistratie personen (Brp). Dat eiser staat ingeschreven op het uitkeringsadres, zoals hij aanvoert, is dus onvoldoende om aan te nemen dat hij daar ook zijn hoofdverblijf heeft. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 14 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3994. Verder is de betrokkene verplicht juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verstrekken, aangezien dat gegeven van essentieel belang is voor de verlening van bijstand.
Anders dan eiser aanvoert, vormen de onderzoeksbevindingen naar het oordeel van de rechtbank voldoende feitelijke grondslag voor de conclusie van het college dat eiser in de te beoordelen periode zijn hoofdverblijf niet op het opgegeven adres had. Hierbij acht de rechtbank onder meer het volgende van belang.
Uit de gegevens van [naam bedrijf] is gebleken dat het energieverbruik over de periode van 1 november 2015 tot en met juni 2019 extreem laag is. Ten aanzien van elektra, was het jaarverbruik achtereenvolgens 370 kwh (2017), 391 kwh (2018) en 32 kwh (januari tot en met 27 juni 2019). Dit terwijl een gemiddeld jaarverbruik voor een eenpersoonshuishouden volgens het Nibud 1925 kwh bedraagt.
Het gasverbruik was achtereenvolgens 122m3 (2017), 99m3 (2018) en 0m3 (januari tot en met 27 juni 2019). Dit is ruim onder het gemiddelde jaarverbruik van 1000m3 voor een appartement. Dat eiser over de periode van begin 2018 tot en met half juni 2019 bij zijn vader heeft verbleven acht de rechtbank geen toereikende verklaring voor het extreem lage verbruik. Ook voorafgaand aan de periode waarin eiser intensief mantelzorger was, waren de verbruiksgegevens van gast en elektra zeer laag. Over de periode van 1 november 2018 tot en met 31 oktober 2019 bedroegen de verwarmingskosten € 243,79, hetgeen betekent dat er nagenoeg geen verbruik is geweest en de kosten vrijwel volledig bestonden uit vastrecht en meetkosten.
Bij een onaangekondigd huisbezoek eind oktober 2019 werd een brievenbus vol post waargenomen en verklaarde een buurman dat eiser een vriendin heeft in [plaatsnaam] en eigenlijk niet op het uitkeringsadres verblijft. Tijdens het huisbezoek op 14 november 2019 bleek dat er geen enkele ruimte werd verwarmd, dat er geen levensmiddelen aanwezig waren, dat de koel-vriescombinatie leeg was en niet gekoeld, dat de badkamer geen toiletartikelen had, dat de gehele woning vervuild was, de tuin één grote wildernis was en dat er geen licht in de slaapkamer was aangesloten.
Gelet op de deze onderzoeksbevindingen, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat het college aannemelijk heeft gemaakt dat eiser gedurende de periode in geding niet zijn hoofdverblijf op het uitkeringsadres had. Dat eiser naar eigen zeggen een verschraald bestaan leidt en psychische problemen heeft wil de rechtbank wel aannemen, maar dat geeft onvoldoende verklaring voor de extreem lage verbruiksgegevens en de situatie aangetroffen bij het huisbezoek.
Nu als gevolg van de schending van de inlichtingenplicht door eiser omtrent zijn woon- en verblijfsituatie niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre hij over de periode in geding recht op bijstand heeft, was verweerder op grond van artikel 54, derde lid, van de Participatiewet gehouden het recht op bijstand van eiser in te trekken.
Dat betekent dat het bestreden besluit waarbij de intrekking van eisers uitkering per 14 november 2019 is gehandhaafd, in rechte stand houdt.
6.
Conclusie
Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond. Nu het beroep ongegrond wordt verklaard, is er ook geen reden voor een proceskostenveroordeling of een schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente over niet uitgekeerde uitkering.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M. van Sambeek, griffier op 19 maart 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.