In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. De eiser, die sinds 25 juli 2014 een uitkering op grond van de Participatiewet ontving, had zijn bijstandsuitkering per 14 november 2019 ingetrokken zien worden door het college. Dit besluit was gebaseerd op een anonieme melding en onduidelijkheden omtrent de woon- en leefsituatie van de eiser. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. P.J. van der Meulen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het college in eerdere onderzoeken geen schending van de inlichtingenplicht had geconstateerd, maar dat de situatie in de periode van 2019 aanleiding gaf tot verder onderzoek. De rechtbank heeft de bevindingen van het college, waaronder de lage energieverbruiken en de omstandigheden aangetroffen tijdens huisbezoeken, als voldoende feitelijke grondslag beschouwd voor de conclusie dat eiser niet zijn hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. De rechtbank oordeelde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij op het uitkeringsadres woonde, en dat de intrekking van de bijstandsuitkering op juiste gronden was gebeurd.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Eiser kan binnen zes weken na de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.