ECLI:NL:RBZWB:2021:1349

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 maart 2021
Publicatiedatum
22 maart 2021
Zaaknummer
AWB- 20_6731
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete wegens onttrekking van woonruimte en de vraag of eiser als overtreder kan worden aangemerkt

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil over een bestuurlijke boete die aan eiser was opgelegd wegens het zonder vergunning onttrekken van woonruimte. Eiser, die een woning huurde in Tilburg, werd door het college van burgemeester en wethouders van Tilburg als overtreder aangemerkt na de ontdekking van een hennepkwekerij in de woning. Het college legde een boete op van € 4.000,-, welke later werd verlaagd naar € 1.894,18 na het gegrond verklaren van het bezwaar van eiser. Eiser stelde dat hij niet als overtreder kon worden aangemerkt, omdat hij de woning in 2003 had verlaten en aan een derde had overgedragen. De rechtbank oordeelde echter dat het college terecht had geconcludeerd dat eiser als overtreder kon worden aangemerkt, omdat het huurcontract en het energiecontract nog op zijn naam stonden en er huurbetalingen waren verricht, ook na zijn vertrek uit de woning. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, waardoor de opgelegde boete standhield. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van huurders met betrekking tot het gebruik van de door hen gehuurde woningen en de mogelijkheid van het college om bestuurlijke boetes op te leggen voor overtredingen van de Huisvestingswet.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/6731 WET
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 maart 2021 in de zaak tussen
[naam eiser], te [plaatsnaam] , eiser,
gemachtigde: mr. I.A.C. Cools,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg,verweerder.
Procesverloop
In het besluit van 30 september 2019 (primair besluit) heeft het college een bestuurlijke boete van € 4.000,- aan eiser opgelegd wegens het zonder vergunning onttrekken van woonruimte en heeft het college de boete ingevorderd.
In het besluit van 23 april 2020 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit gegrond verklaard. Het college heeft daarbij het primaire besluit herroepen en bepaald dat de boete € 1.894,18 bedraagt.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 24 februari 2021.
Hierbij waren aanwezig gemachtigde van eiser en [vertegenwoordiger vwr] namens het college. Eiser zelf was niet aanwezig.
Overwegingen

1.Feiten en omstandigheden

Eiser heeft met ingang van 1 mei 1999 de woning aan de [adres] te [plaatsnaam] gehuurd van een commerciële verhuurder.
Op 12 maart 2019 heeft de politie in de slaapkamer en op de zolder van de woning een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen met 220, respectievelijk 168 planten. Een andere slaapkamer was in gebruik voor opslag van apparatuur voor de kwekerij. Ook elders in de woning en in een blokhut op het perceel zijn kweekbenodigdheden aangetroffen.
Bij brief van 2 juli 2019 heeft het college eiser medegedeeld dat hij voornemens is eiser een bestuurlijke boete op te leggen van € 4.000,- omdat eiser als huurder van de woning heeft gehandeld in strijd met artikel 21, onder a van de Huisvestingswet 2014, gelezen in samenhang met artikel 2, eerste lid aanhef en onder a van de Huisvestingsverordening Tilburg 2018, doordat een gedeelte van de woning aan de bestemming tot bewoning onttrokken was, zonder de daarvoor vereiste vergunning.
Eiser heeft zijn zienswijze op dit voornemen naar voren gebracht.
De zienswijze heeft niet geleid tot een gewijzigd standpunt bij het college. Bij het primaire besluit heeft het college eiser een bestuurlijke boete van € 4.000,- opgelegd en is het college overgegaan tot invordering daarvan.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Hij heeft zijn bezwaar toegelicht tijdens de hoorzitting van 23 januari 2020.
Bij het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit herroepen en de hoogte van de boete vastgesteld op € 1.894,18. Daarbij heeft het college de verminderde verwijtbaarheid van eiser in aanmerking genomen, alsmede zijn draagkracht.

2.Wettelijk kader

Het voor de beoordeling relevante wettelijk kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.

3.Beoordeling

Tussen partijen is niet in geschil dat er sprake was van een overtreding, bestaande uit het verbod om zonder vergunning woonruimte te onttrekken, en dat het college in beginsel bevoegd is om in verband met die overtreding een boete op te leggen. Partijen verschillen van mening over de vraag of eiser als overtreder van het verbod kan worden aangemerkt en of de boete dus aan hem kon worden opgelegd. Daarbij is tussen partijen niet in geschil dat eiser ten tijde van de overtreding feitelijk niet in de woning woonde.
Uit vaste rechtspraak volgt dat ook degene die de overtreding niet feitelijk heeft begaan maar aan wie de handeling wel is toe te rekenen, verantwoordelijk kan worden gehouden voor een overtreding. Daarbij geldt voor een huurder van een pand die het pand aan derden in gebruik geeft, dat van hem gevergd mag worden dat hij zicht heeft op de wijze van gebruik van de door hem gehuurde woning (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 31 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2348).
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser als overtreder kan worden aangemerkt, omdat hij nog altijd de huurder van de woning was, het contract met de netbeheerder nog op zijn naam stond, aan eiser gerichte post in de woning is aangetroffen en door of namens eiser een aantal huurbetalingen zijn verricht, ook na het moment dat hij niet meer in de woning woonde.
Eiser heeft betwist dat hij de huurder was en daarom als overtreder kon worden aangemerkt. Hoewel eiser in 1999 een huurovereenkomst is aangegaan voor de woning, heeft hij de woning in 2003 verlaten en overgedragen aan een derde. Eiser ging er daarom van uit dat de huurovereenkomst niet meer geldig zou zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college eiser terecht aangemerkt als overtreder van het verbod op het zonder vergunning onttrekken van woonruimte. De omstandigheid dat zowel het huurcontract als het energiecontract ten tijde van de overtreding op naam van eiser stonden, rechtvaardigt in dit geval het vermoeden dat hij destijds de huurder was. Anders dan eiser heeft aangevoerd was het niet aan het college om vervolgens verder onderzoek te doen naar de situatie, maar lag het juist op de weg van eiser om het vermoeden dat hij de huurder was te ontzenuwen. Eiser is daar niet in geslaagd. Het enkele tijdsverloop sinds het moment dat eiser de woning naar eigen zeggen in 2003 heeft verlaten en aan een derde heeft overgedragen, is daarvoor onvoldoende. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat ook na 2003 door of namens eiser huurbetalingen zijn verricht en dat, hoewel eiser stelt dat de betalingen niet door of namens hem zijn verricht, onderbouwing daarvan ontbreekt.

4.Conclusie

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit, waarin aan eiser een boete van € 1.894,18 is opgelegd, stand houdt.
Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.J.C. Goorden, griffier, op 22 maart 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
BIJLAGE
Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 5:1, tweede lid, van de Awb bepaalt dat onder overtreder wordt verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt.
Huisvestingswet 2014 (Hw)
Artikel 21, aanhef en onder a, van de Hw, bepaalt dat het verboden is om een woonruimte, behorend tot een met het oog op het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad door de gemeenteraad in de huisvestingsverordening aangewezen categorie gebouwen en die gelegen is in een in de huisvestingsverordening aangewezen wijk, zonder vergunning van burgemeester en wethouders: anders dan ten behoeve van de bewoning of het gebruik als kantoor of praktijkruimte door de eigenaar aan de bestemming te onttrekken of onttrokken te houden.
Artikel 35, eerste lid, van de Hw, bepaalt dat de gemeenteraad in de huisvestingsverordening kan bepalen dat een bestuurlijke boete kan worden opgelegd ter zake van de overtreding van de verboden bedoeld in de artikelen 8, 21 of 22, van het handelen in strijd met de voorwaarden of voorschriften, bedoeld in artikel 26. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd tot het opleggen van een bestuurlijke boete.
Huisvestingsverordening Tilburg 2018 (verordening)
Artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de verordening, bepaalt dat het verboden is om een woonruimte, zonder vergunning als bedoeld in artikel 21 van de wet anders dan ten behoeve van de bewoning of het gebruik als kantoor of praktijkruimte door de eigenaar aan de bestemming tot bewoning te onttrekken.