ECLI:NL:RBZWB:2021:1343

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 maart 2021
Publicatiedatum
22 maart 2021
Zaaknummer
383022 HA RK 21-55
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing inzake wrakingsverzoek in strafzaak met parketnummer 02/251400-19

Op 18 maart 2021 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beslissing genomen op het wrakingsverzoek van verzoeker in de strafzaak met parketnummer 02/251400-19. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. P.J.Ph. Dietz de Loos, heeft de rechter, mr. M. van de Wetering, gewraakt op grond van vermeende partijdigheid. Verzoeker stelde dat de rechter zijn verweerschrift niet accepteerde en dat hij hierdoor de mogelijkheid werd ontnomen om adequaat te reageren op de beschuldigingen van het Openbaar Ministerie (OM). Daarnaast vond verzoeker dat de rechter te luchtig omging met een te late aangifte van het OM.

De wrakingskamer heeft het verzoek beoordeeld aan de hand van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering. Het uitgangspunt is dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit vermoeden ondermijnen. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de door verzoeker aangevoerde gronden niet voldoende zijn om te concluderen dat er sprake is van vooringenomenheid van de rechter. De wrakingskamer oordeelde dat verzoeker zijn verzoek te vroeg had ingediend, aangezien er nog geen beslissing was genomen op zijn verzoek tot niet-ontvankelijkheid van het OM.

De wrakingskamer heeft geconcludeerd dat het wrakingsverzoek kennelijk ongegrond is en heeft besloten dat de behandeling van de hoofdzaak zal worden voortgezet. Tevens is bepaald dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker niet in behandeling zal worden genomen, omdat dit misbruik van het wrakingsmiddel zou zijn. De beslissing is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Locatie: Breda
zaaknummer: 383022 HA RK 21-55
Beslissing van 18 maart 2021 inzake het wrakingsverzoek ex artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker]
geboren op [geboortedatum] ,
wonende te ( [adres] ,
verder te noemen: verzoeker,
gemachtigde: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos, advocaat te Wassenaar.

1.Procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt onder meer uit:
  • de processtukken zoals opgenomen in het procesdossier van de zaak met parketnummer 02/251400-19:
  • het wrakingsverzoek van 2 maart 2021;
  • het proces-verbaal van de politierechter van het team strafrecht van deze rechtbank in de hiervoor genoemde zaak, van de zitting van 2 maart 2021.

2.Het verzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van mr. M. van de Wetering, optredend als politierechter (hierna: de rechter), in de zaak met parketnummer 02/251400-19, op de gronden die verzoeker heeft uiteengezet in zijn wrakingsverzoek.
2.2.
De rechter berust niet in het verzoek tot wraking.

3.De feiten en de gronden van het wrakingsverzoek

3.1.
In de hoofdzaak wordt verzoeker verdacht van belaging.
3.2.
Door verzoeker is, kort weergegeven, aangevoerd dat hij de rechter partijdig vindt, omdat de rechter zijn verweerschrift niet accepteert. Omdat de rechter moeilijk doet over zijn verweerschrift, dat net op tijd is, wordt verzoeker de mogelijkheid ontnomen om te reageren op de vergaande beschuldigingen van het Openbaar Ministerie (hierna: OM). Daarnaast valt het verzoeker op dat de rechter wel luchtig doet over de door het OM te laat gedane aangifte.

4.De beoordeling

Beoordelingskader
4.1.
Op grond van artikel 512 Sv kan een verdachte of het Openbaar Ministerie elk van de rechters die een strafzaak behandelt wraken op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2.
Voorop moet worden gesteld, dat bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van een rechter als uitgangspunt geldt, dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat een rechter ten aanzien van een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
4.3.
De wrakingskamer moet daarom onderzoeken of de door verzoeker aangevoerde specifieke feiten en omstandigheden een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert of dat de door verzoeker geuite vrees daarvoor – objectief – gerechtvaardigd is.
Beoordeling van de gronden
4.4.
Naar het oordeel van de wrakingskamer kan uit geen van de door verzoeker aangevoerde wrakingsgronden, ook niet in onderlinge samenhang bezien, een zwaarwegende omstandigheid als bedoeld in 4.2 worden afgeleid. De wrakingskamer overweegt daartoe als volgt.
4.5.
Verzoeker heeft aangevoerd dat de rechter zijn verweerschrift, ingediend op 1 maart 2021, niet accepteert, hoewel dit tijdig door hem is ingebracht. De rechter doet echter luchtig over de te laat gedane aangifte door het OM. Hierdoor wekt de rechter de schijn van partijdigheid.
4.6.
Verzoeker stelt in zijn wrakingsverzoek dat de rechter zijn verweerschrift niet accepteert, maar de wrakingskamer stelt vast dat daarvan nog geen sprake was. Verzoeker heeft per email verzocht om het OM voorafgaande aan de inhoudelijke behandeling niet-ontvankelijk te verklaren. Een beslissing op een dergelijk verzoek kan op grond van de wet echter pas tijdens of na een zitting worden genomen. Verzoeker heeft een beslissing niet afgewacht, maar de rechter nog voor aanvang van de zitting gewraakt. In zoverre is de wraking te vroeg en kennelijk ongegrond.
4.7.
De wrakingskamer begrijpt dat verzoeker uit het feit dat de rechter niet vóór de zitting heeft beslist op zijn verzoek tot niet-ontvankelijkverklaring afleidt dat de rechter zijn ‘verweerschrift niet accepteert’. Zoals hiervoor is overwogen is dat niet juist, maar ook als dat wel zo zou zijn, zou dat niet tot een geslaagde wraking kunnen leiden. In dat geval zou namelijk sprake zijn van een procesbeslissing.
Volgens de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2018:1413) komt de wrakingskamer geen oordeel toe over de juistheid van zo’n procesbeslissing. Ook over de motivering van een procesbeslissing mag de wrakingskamer geen oordeel geven, zelfs niet als het gaat om een door verzoeker onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of het ontbreken van een motivering. Reden hiervoor is dat er tegen een uitspraak van de rechtbank doorgaans een rechtsmiddel (zoals hoger beroep) kan worden ingesteld waarbij dit aan de orde kan komen. Alleen als de procesbeslissing in het licht van de omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid, kan dat tot een ander oordeel leiden. Dat daarvan in deze zaak sprake zou zijn is niet onderbouwd en hiervan is naar het oordeel van de wrakingskamer ook niet gebleken.
4.8.
Gelet op het voorgaande kan niet worden geconcludeerd dat de rechter ten aanzien van verzoeker vooringenomen is of dat zijn vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarom is de wrakingskamer van oordeel dat het wrakingsverzoek kennelijk ongegrond moet worden verklaard.
4.9.
Omdat sprake is van een kennelijk ongegrond wrakingsverzoek laat de wrakingskamer een mondelinge behandeling van het verzoek achterwege.
4.10.
Tot slot ziet de wrakingskamer aanleiding om op grond van artikel 515 Sv te bepalen dat een volgend verzoek tot wraking niet in behandeling zal worden genomen, omdat dit de tweede keer is dat verzoeker de rechter in de hoofdzaak wraakt, gedeeltelijk op dezelfde gronden als in zijn eerdere wrakingsverzoek van 13 oktober 2020. Met een dergelijk herhaald verzoek maakt verzoeker immers misbruik van het middel van wraking.

5.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart het verzoek tot wraking kennelijk ongegrond;
- bepaalt dat de behandeling van de zaak met parketnummer 02/251400-19 zal worden
voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing wegens de indiening van dit verzoek;
- bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek niet meer in behandeling zal worden genomen.
Deze beslissing is gegeven op 18 maart 2021 door mr. Peters, mr. Zander en mr. Breeman, leden van de wrakingskamer, en op dezelfde dag uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. Rockx, griffier. De beslissing wordt openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.