Op 18 maart 2021 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beslissing genomen op het wrakingsverzoek van verzoeker in de strafzaak met parketnummer 02/251400-19. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. P.J.Ph. Dietz de Loos, heeft de rechter, mr. M. van de Wetering, gewraakt op grond van vermeende partijdigheid. Verzoeker stelde dat de rechter zijn verweerschrift niet accepteerde en dat hij hierdoor de mogelijkheid werd ontnomen om adequaat te reageren op de beschuldigingen van het Openbaar Ministerie (OM). Daarnaast vond verzoeker dat de rechter te luchtig omging met een te late aangifte van het OM.
De wrakingskamer heeft het verzoek beoordeeld aan de hand van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering. Het uitgangspunt is dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit vermoeden ondermijnen. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de door verzoeker aangevoerde gronden niet voldoende zijn om te concluderen dat er sprake is van vooringenomenheid van de rechter. De wrakingskamer oordeelde dat verzoeker zijn verzoek te vroeg had ingediend, aangezien er nog geen beslissing was genomen op zijn verzoek tot niet-ontvankelijkheid van het OM.
De wrakingskamer heeft geconcludeerd dat het wrakingsverzoek kennelijk ongegrond is en heeft besloten dat de behandeling van de hoofdzaak zal worden voortgezet. Tevens is bepaald dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker niet in behandeling zal worden genomen, omdat dit misbruik van het wrakingsmiddel zou zijn. De beslissing is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.