In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 maart 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker wiens bijstandsuitkering was ingetrokken door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 21 december 2020, waarin zijn bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet werd ingetrokken. De verzoeker stelde dat hij niet in zijn levensonderhoud kon voorzien door deze intrekking en dat er geen aanleiding was voor het nieuwe rechtmatigheidsonderzoek, aangezien er in juni 2020 al een onderzoek had plaatsgevonden zonder onrechtmatigheden. De voorzieningenrechter heeft de feiten en het procesverloop in detail bekeken, waaronder de uitnodigingen voor gesprekken en de verplichtingen die de verzoeker niet was nagekomen. Tijdens de zitting op 9 maart 2021 heeft de verzoeker via een telefoonverbinding deelgenomen, terwijl de gemachtigde van de verzoeker en een vertegenwoordiger van het college aanwezig waren. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat er sprake was van spoedeisend belang, maar dat de verzoeker niet had voldaan aan zijn verplichtingen, zoals het verschijnen op het gesprek op 16 december 2020. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het college de uitkering terecht heeft ingetrokken en heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.