In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. Eiseres ontving sinds 30 december 2016 een uitkering op grond van de Participatiewet, maar deze werd door het college ingetrokken per 1 maart 2019. De intrekking volgde op een anonieme melding dat eiseres mogelijk inkomsten had die niet waren opgegeven. Eiseres heeft tegen de besluiten van het college bezwaar gemaakt en beroep ingesteld, maar heeft niet alle gevraagde bankafschriften overgelegd, wat leidde tot de conclusie dat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet in staat was om de gevraagde bankafschriften van de rekening van haar minderjarige zoon te overleggen. Eiseres stelde dat zij geen toegang had tot deze rekening, omdat haar ex-partner het beheer had. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij niet in staat was om de bankafschriften te verkrijgen. De rechtbank concludeerde dat het college bevoegd was om de uitkering in te trekken op basis van artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet, omdat eiseres niet had voldaan aan haar inlichtingenplicht.
De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en oordeelde dat het college terecht had besloten de aanvraag van eiseres om een bijstandsuitkering af te wijzen, omdat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.