ECLI:NL:RBZWB:2021:1300

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 maart 2021
Publicatiedatum
18 maart 2021
Zaaknummer
AWB- 19_6384
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing kinderopvangtoeslag en ontvankelijkheid van het beroep

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die in Brazilië woonachtig is, en de Belastingdienst/Toeslagen. De eiser had een aanvraag voor kinderopvangtoeslag ingediend voor de periode van juni 2016 tot maart 2018, maar deze aanvraag werd door de Belastingdienst/Toeslagen afgewezen. De rechtbank moest beoordelen of het bezwaar van de eiser tegen deze afwijzing terecht kennelijk ongegrond was verklaard. De eiser voerde aan dat er bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de standaardregel rechtvaardigden, maar de rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht had gehandeld.

De rechtbank constateerde dat de eiser ten tijde van de indiening van het beroepschrift niet in Nederland als ingezetene was ingeschreven. Dit leidde tot een bevoegdheidskwestie, aangezien de rechtbank Zeeland-West-Brabant niet de bevoegde rechtbank was. Echter, partijen stemden ermee in dat deze rechtbank de zaak in eerste aanleg zou beoordelen. De rechtbank oordeelde dat de beroepstermijn was aangevangen op 17 oktober 2019, en dat de eiser te laat beroep had ingesteld op 29 november 2019. De rechtbank concludeerde dat er geen verschoonbare omstandigheden waren die de termijnoverschrijding konden rechtvaardigen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser niet-ontvankelijk, wat betekent dat de rechtbank niet inging op de inhoudelijke gronden van het beroep. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/6384 KINDER

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 maart 2021 in de zaak tussen

[naam eiser], te [plaatsnaam], eiser,

en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 10 juni 2019 (primaire besluit) heeft de Belastingdienst
/Toeslagen de aanvraag voor kinderopvangtoeslag over de jaren 2016 tot en met februari 2018 afgewezen.
In het besluit van 16 oktober 2019 (bestreden besluit) heeft de Belastingdienst
/Toeslagen het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 4 februari 2021.
Hierbij waren aanwezig eiser en [naam aanwezige namens verweerder] namens de Belastingdienst/Toeslagen.

Overwegingen

Feiten
1. Eiser woonde van 2015 tot en met 2018 met zijn (toeslag)partner in Parijs, Frankrijk. Van juni 2016 tot maart 2018 heeft eiser voor de opvang van zijn zoon gebruik gemaakt van de diensten van een Franse gastouder. Voor die diensten heeft eiser op 21 augustus 2018 kinderopvangtoeslag aangevraagd voor de periode van juni 2016 tot maart 2018.
Bij besluit van 16 oktober 2019 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar tegen de afwijzing van deze aanvraag kennelijk ongegrond verklaard omdat uitsluitend kinderopvangtoeslag kan worden verkregen voor de maand waarin de toeslag wordt aangevraagd en de drie maanden er voor.
Geschil
2. In deze procedure gaat het om de vraag of de Belastingdienst/ Toeslagen het bezwaar terecht kennelijk ongegrond heeft verklaard.
Standpunten partijen
3. Eiser voert aan dat in deze situatie vanwege de bijzondere omstandigheden moet worden afgeweken van de standaard regel dat kinderopvangtoeslag uitsluitend kan worden aangevraagd vanaf de maand waarin de aanvraag wordt gedaan, en drie maanden daarvoor.
Wettelijk kader
4. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage van deze uitspraak.
Beoordeling
Bevoegdheid
5.1
Eiser stond ten tijde van de indiening van het beroepschrift niet in Nederland als ingezetene ingeschreven. Indien een indiener van een beroepschrift geen woonplaats in Nederland heeft, is op grond van artikel 8:7, tweede lid, tweede volzin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de rechtbank bevoegd binnen het rechtsgebied waarin het bestuursorgaan zijn zetel heeft. De Belastingdienst/Toeslagen heeft haar zetel in Utrecht zodat de rechtbank Midden-Nederland bevoegd is te oordelen over het beroep van eiser.
5.2
Deze bevoegdheidskwestie is door de rechtbank pas kort voorafgaand aan de zitting onderkend. Vanwege proceseconomische redenen kiest de rechtbank ervoor om haar onbevoegdheid niet uit te spreken. Partijen hebben er op de zitting mee ingestemd dat de rechtbank Zeeland-West-Brabant deze zaak in eerste aanleg zal beoordelen. De rechtbank weegt daarbij mee dat voor de Raad van State op grond van artikel 8:117 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de mogelijkheid bestaat de onbevoegdheid voor gedekt te verklaren.
Ontvankelijkheid
5.3
Tijdens de zitting is gesproken over de datum waarop eiser het bestreden besluit heeft ontvangen, het moment waarop de beroepstermijn is aangevangen en de datum waarop eiser het beroep heeft ingediend. Eiser erkent dat hij het bestreden besluit medio november 2019 op zijn woonadres in Brazilië heeft ontvangen. Het lukte hem niet digitaal het beroepschrift in te dienen, vermoedelijk vanwege zijn buitenlandse adres. Uiteindelijk lukte het eiser om met een Nederlands adres op 29 november 2019 het beroepschrift in te dienen. Ter zitting heeft de Belastingdienst/Toeslagen aangevoerd dat de beroepstermijn wat haar betreft op het moment van ontvangst van het bestreden besluit is aangevangen omdat postbezorging vanuit Nederland naar Brazilië meer tijd kost dan gebruikelijk.
5.4
De rechtbank stelt voorop dat voorschriften betreffende de termijn waarbinnen beroep kan worden ingesteld en het gevolg ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift van openbare orde zijn. Daarom is de rechtbank gehouden om ambtshalve te beoordelen of eiser ontvankelijk is in zijn beroep.
5.5
Aan de wettelijke voorwaarden voor het aanvangen van de beroepstermijn is voldaan wanneer niet in geschil is dat het besluit aan het adres van betrokkene is verzonden, betrokkene niet heeft betwist dat hij dat besluit heeft ontvangen en er ook geen aanleiding is te betwijfelen dat het besluit daadwerkelijk op de aangegeven verzenddatum is verzonden. De wet kent geen afwijkende regeling voor het geval de betrokkene in het buitenland woont.
5.6
Bepalend is dus de datum van toezending van het bestreden besluit aan eiser. De beroepstermijn vangt niet opnieuw aan op of na de dag van ontvangst van het besluit. Nu het bestreden besluit is verstuurd naar het door eiser opgegeven correspondentie adres in Brazilië, hij het bestreden besluit ook op dat adres heeft ontvangen en gesteld noch gebleken is dat het bestreden besluit op een andere datum dan op 16 oktober 2019 aan eiser is verzonden, is de beroepstermijn aangevangen op 17 oktober 2019. Dit betekent dat de beroepstermijn eindigde op 28 november 2019 en dat eiser op 29 november 2019 en dus te laat beroep heeft ingesteld tegen die beslissing. Dat de postbezorging naar het door eiser opgegeven adres meer tijd kost dan in Nederland gebruikelijk is, komt voor eisers rekening (ECLI:NL:RVS:2006:AX0721). Bovendien had eiser na ontvangst van het bestreden besluit nog ongeveer een kleine twee weken de gelegenheid om daartegen – eventueel pro forma – in beroep te gaan.
5.7
Dit brengt de rechtbank tot de beoordeling van de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. Vanwege het dwingende karakter van de bezwaartermijn, kan slechts in zeer uitzonderlijke gevallen daarop een uitzondering worden aanvaard. Niet gebleken is dat daarvan sprake is. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Eiser stelt weliswaar dat het niet mogelijk was om het beroepschrift digitaal in te dienen maar die stelling is door hem niet nader onderbouwd door bijvoorbeeld een screenshot van de foutmelding. Ook is niet gebleken dat eiser over die foutmelding bijvoorbeeld contact heeft opgenomen met de beheerder van de pagina. Dit betekent dat onvoldoende onderbouwd is dat sprake is van verschoonbare omstandigheden zodat het beroep van eiser op het bepaalde in artikel 6:11 Awb niet slaagt.
5.8
Omdat eiser te laat beroep heeft ingesteld tegen het bestreden besluit, kan hij daarin niet worden ontvangen. Aan de beoordeling van de gronden van het beroep komt de rechtbank daarom niet toe.
5.9
Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.E.J.M. Stoof, rechter, in aanwezigheid van J.J.P.M. van Gestel, griffier op 18 maart 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Wettelijk kader

Artikel 8:7 lid 2 Awb: Indien beroep wordt ingesteld tegen een besluit van een ander bestuursorgaan is bevoegd de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan de indiener van het beroepschrift zijn woonplaats heeft. Indien de indiener van het beroepschrift geen woonplaats in Nederland heeft, is bevoegd de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan het bestuursorgaan zijn zetel heeft.
Artikel 8:117 Awb: Indien de uitspraak is gedaan door een andere rechtbank dan de bevoegde, kan de hogerberoepsrechter de uitspraak als bevoegdelijk gedaan aanmerken.
Artikel 6:7 Awb: De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken.
Artikel 6:8 lid 1 Awb: De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Artikel 3:41 lid 1 Awb: De bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen (...).
Artikel 6:9 lid 1 Awb: Een bezwaar- of beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Artikel 6:11 Awb: Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.