ECLI:NL:RBZWB:2021:1291

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 maart 2021
Publicatiedatum
18 maart 2021
Zaaknummer
AWB- 20_7499
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beslissing minister Sociale Zaken en Werkgelegenheid inzake NOW-1 voorschot en loonsomcorrectie

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 maart 2021, betreft het een beroep van eiseres tegen de beslissing van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de tegemoetkoming in de loonkosten op basis van de NOW-1 regeling. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming in de loonkosten, maar het bezwaar tegen het primaire besluit werd ongegrond verklaard. De rechtbank behandelt de vraag of de minister bij de vaststelling van het voorschot rekening moet houden met de loonsom inclusief uitbetaalde bonussen in januari 2020. Eiseres stelt dat de loonsom in die maand niet representatief is door de uitbetaling van bonussen, wat zou leiden tot ongelijke behandeling ten opzichte van andere bedrijven. De rechtbank oordeelt dat de minister zich aan de voorschriften van de NOW-1 moet houden en dat eventuele correcties op de loonsom pas bij de definitieve subsidievaststelling kunnen plaatsvinden. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen reden is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/7499 NOW

uitspraak van de meervoudige kamer van 18 maart 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres

gemachtigde: drs. B. de Jong,
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 10 april 2020 (primaire besluit) heeft de minister aan eiseres een tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de eerste Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW-1) toegekend.
In het besluit van 5 juni 2020 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 4 maart 2021. Hierbij was namens de minister aanwezig mr. N. Regragui, werkzaam bij het UWV. Eiseres is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres heeft op 8 april 2020 een NOW-1 aanvraag gedaan.
Met het primaire besluit is een tegemoetkoming in de loonkosten toegekend tot een bedrag van € 29.255,--. Hiervan is een bedrag van € 23.406,-- als voorschot betaald. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Met het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Geschil
2. In geschil is of de minister bij de vaststelling van het voorschot uit moet gaan van de loonsom -mede omvattende uitbetaalde bonussen- in januari 2020.
Wettelijk kader
3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak en maakt hiervan onderdeel uit.
Standpunt eiseres
4. Eiseres voert aan dat de loonsom in de maand januari 2020 niet representatief is omdat er in die maand bonussen zijn uitgekeerd. Eiseres zal nadeel ondervinden van de te hoge loonsom in januari 2020 bij de vaststelling van de subsidie op grond van artikel 7, tweede lid, van de NOW-1. Eiseres is van mening dat er sprake is van ongelijke behandeling ten opzichte van bedrijven die geen bonussen uitkeren of de bonussen in een andere maand uitbetalen. Verder heeft eiseres nog opgemerkt dat het doel van de regeling inzake de daling van de loonsom is om werkgevers te stimuleren personeel in dienst te houden. Eiseres heeft haar personeel ook in dienst gehouden, er is in het geheel geen sprake van ontslagen. Eiseres verwijst naar een brief van de minister van 20 mei 2020 waarin wordt aangegeven dat voor de bepaling van de subsidie een dertiende maand uit de loonsom wordt gefilterd. Eiseres is van mening dat dit een soortgelijke situatie is als de betaling van bonussen.
Standpunt minister
5. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden afgeweken van de bepalingen over de voorschotverstrekking.

Beoordeling rechtbank

6.1
In artikel 11 van de NOW-1 is geregeld hoe het voorschot moet worden berekend. Uit het tweede lid volgt dat bij de vaststelling van het voorschot de loonsom over de maand januari 2020 bepalend is. De rechtbank stelt vast dat het voorschot in overeenstemming met artikel 11 van de NOW-1 is vastgesteld. Dit is overigens ook niet in geschil.
6.2
In zijn uitspraak van 28 januari 2021 heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) geoordeeld dat de voorschotbepaling van artikel 11, tweede lid, van de NOW-1 niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel of enig ander algemeen beginsel van behoorlijk bestuur of algemeen rechtsbeginsel [1] . Daarbij heeft de CRvB overwogen dat de NOW-1 een noodmaatregel is waarbij zeer snel een zeer groot aantal werkgevers duidelijkheid moest worden verschaft over de aard en inhoud van de regeling. Hierdoor heeft de NOW-1 noodgedwongen een generiek karakter en kan er niet steeds maatwerk worden geboden. Verder heeft de CRvB overwogen dat de minister voldoende heeft toegelicht waarom de aanpassingen die later zijn doorgevoerd, beperkt zijn gebleven tot de subsidievaststelling en niet ook betrekking hebben op de voorschotbepaling.
6.3
Uit de hiervoor genoemde uitspraak van de CRvB volgt dat de minister het voorschot moet vaststellen op grond van artikel 11, tweede lid, van de NOW. De beoordeling of er op grond van artikel 7 van de NOW-1 correcties op de loonsom moeten worden toegepast kan pas bij de definitieve subsidievaststelling plaats vinden. Ook de filtering van de dertiende maand op grond van artikel 7, eerste lid, onder d, van de NOW-1, waarnaar eiseres verwijst in haar beroepsgronden, wordt pas bij de definitieve vaststelling uit de loonsom gehaald en niet al bij de vaststelling van het voorschot.
6.4
Door deze werkwijze wordt bereikt dat de doelstelling van de voorschotbepaling, het snel en op een eenvoudige manier tot vaststelling en betaling van voorschotten te komen, gehaald wordt. Daarbij is het van belang dat het voorschot op een simpele manier, zonder rekening te houden met uitzonderingen, kan worden vastgesteld. Daarom is het noodzakelijk dat de minister bij de vaststelling van het voorschot kan uitgaan van de gegevens zoals deze in de polisadministratie zijn opgenomen, zonder dat nader onderzoek gedaan moet worden of er mogelijk loonemolumenten uit de loonsom moeten worden gehaald. Pas bij de definitieve subsidievaststelling kan meer maatwerk worden geleverd en kan beoordeeld worden of de loonsom zoals die is opgenomen in de polisadministratie gecorrigeerd moet worden.
Hoewel de rechtbank begrijpt dat eiseres graag nu al duidelijkheid wil hebben of de bonussen wel of niet meegeteld moeten worden bij de vaststelling van de tegemoetkoming op grond van de NOW-1, kan deze discussie pas gevoerd worden bij de definitieve subsidievaststelling. De gronden die eiseres heeft aangevoerd kunnen daarom nu niet slagen. Eiseres zal deze gronden desgewenst naar voren kunnen brengen in een bezwaar of beroep tegen de definitieve subsidievaststelling.
6.5
Gelet op wat hiervoor is overwogen zal het beroep ongegrond worden verklaard. Er bestaat geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, voorzitter, en mr. G.M.J. Kok en mr. S.A.M.L. van de Sande, leden, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 18 maart 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage wettelijk kader

NOW-1
Artikel 4. Voorwaarden voor subsidieverlening
De Minister kan aan een werkgever, die gedurende een aaneengesloten periode van drie kalendermaanden in de periode van 1 maart tot en met 31 juli 2020 verwacht te worden geconfronteerd met een daling van de omzet van ten minste 20%, per loonheffingennummer een subsidie verlenen over de loonsom in de periode van 1 maart tot en met 31 mei 2020.
Artikel 7. Hoogte van de subsidie
1. De hoogte van de subsidie is de uitkomst van: A x B x 3 x 1,3 x 0,9
Hierbij staat:
A voor het percentage van de omzetdaling;
B voor de constante B*, zoals berekend op grond van artikel 10, met dien verstande dat:
a. de loonsom wordt verminderd met de werkloosheidsuitkeringen die het UWV over het gehanteerde aangiftetijdvak aan de werkgever heeft uitbetaald, voor zover die uitkeringen in de loonsom zijn inbegrepen;
b. de uitbetaling van vakantiebijslag in het gehanteerde aangiftetijdvak niet wordt meegenomen bij de vaststelling van de loonsom, met uitzondering van de uitbetaling van vakantiebijslag door de werkgever die geen vakantiebijslag voor de werknemer reserveert, als bedoeld in artikel 5, derde lid, van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen;
c. de loonsom wordt vermenigvuldigd met 0,926, indien de werkgever geen vakantiebijslag voor de werknemer reserveert, als bedoeld in artikel 5, derde lid, van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen;
d. de loonsom wordt verminderd met een extra periode salaris dat naast het reguliere loon en vakantiebijslag wordt uitbetaald in het tijdvak, bedoeld in het tweede, derde of vierde lid van artikel 10. Onder extra periode salaris wordt verstaan extra loon dat naast het reguliere loon en vakantiebijslag wordt uitbetaald naar aanleiding van afspraken in de individuele of collectieve arbeidsovereenkomst, en dat niet afhankelijk is van bedrijfsresultaten of kwalitatieve of kwantitatieve prestaties van de werknemer; en
e. de maximering van het loon per werknemer tot € 9.538 per tijdvak van een maand, bedoeld in artikel 10, plaatsvindt na toepassing van de onderdelen a tot en met d.
2. Indien de loonsom bedoeld onder de constante C lager is dan driemaal de loonsom als bedoeld onder de constante B in het eerste lid, wordt de subsidie verlaagd met:
(B x 3 – C) x 1,3 x 0,9
Hierbij staat:
B voor de constante B, zoals berekend op grond van het eerste lid;
C voor de loonsom over de periode 1 maart tot en met 31 mei 2020, met dien verstande dat het bepaalde onder het eerste lid, constante B, van overeenkomstige toepassing is, waarbij het in aanmerking te nemen loon per werknemer niet meer bedraagt dan € 9.538 per aangiftetijdvak van een maand en de gehanteerde aangiftetijdvakken het derde tot en met het vijfde aangiftetijdvak van het jaar 2020 zijn.
Artikel 10. Berekening van de hoogte van het bedrag van de subsidieverlening
1. De hoogte van het bedrag van de subsidieverlening is de uitkomst van:
A* x B* x 3 x 1,3 x 0,9
Hierbij staat:
A* voor het percentage van de door de werkgever verwachte omzetdaling;
B* voor de loonsom waarbij wordt uitgegaan van de totale loonsom van werknemers waarvoor de werkgever het loon heeft uitbetaald in het tijdvak, bedoeld in het tweede, derde of vierde lid, met dien verstande dat het in aanmerking te nemen loon per werknemer niet meer bedraagt dan € 9.538.
2. Voor de loonsom, bedoeld in de omschrijving van de constante B*, bedoeld in het eerste lid, wordt uitgegaan van het loon over het eerste aangiftetijdvak van het jaar 2020, met dien verstande dat indien er sprake is van een aangiftetijdvak van vier weken, de loonsom in dat aangiftetijdvak wordt verhoogd met 8,33 procent.
3. Indien er geen loongegevens zijn over het tijdvak, bedoeld in het tweede lid, wordt uitgegaan van het loon over de maand november van het jaar 2019. Indien er sprake is van een aangiftetijdvak van vier weken, wordt uitgegaan van het loon over het twaalfde aangiftetijdvak van het jaar 2019, waarbij de loonsom in dat aangiftetijdvak wordt verhoogd met 8,33 procent.
4. Indien er geen sprake is van een aangiftetijdvak van een maand of vier weken, wordt het loon per werknemer herleid naar een loon per aangiftetijdvak van een maand.
5. De in aanmerking te nemen gegevens uit de loonaangifte van de werkgever ten behoeve van de bepaling van constante B*, bedoeld in het eerste lid, worden beoordeeld op grond van de loonaangifte zoals die uiterlijk op 15 maart 2020 is ingediend, alsmede de aanvullingen daarop die uiterlijk op die datum hebben plaatsgevonden.
Artikel 11. Voorschot
1. De Minister verstrekt de werkgever bij de beschikking tot subsidieverlening een voorschot.
2. De hoogte van het voorschot bedraagt 80% van het bedrag van de verlening, bedoeld in artikel 10.
3. Het voorschot wordt betaald in ten hoogste drie termijnen.