ECLI:NL:RBZWB:2021:1285

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 maart 2021
Publicatiedatum
18 maart 2021
Zaaknummer
AWB- 20_5236
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet na onvoldoende informatieverstrekking door de aanvrager

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom. De eiser had een aanvraag ingediend voor een bijstandsuitkering op basis van de Participatiewet, maar deze aanvraag werd op 26 augustus 2019 door het college afgewezen. Het college verklaarde de bezwaren van de eiser tegen deze afwijzing ongegrond in een besluit van 30 januari 2020. De eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit bestreden besluit.

Tijdens de zitting op 4 februari 2020 is de eiser niet verschenen, terwijl het college werd vertegenwoordigd door mr. M. Niessen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser onvoldoende informatie heeft verstrekt om zijn recht op bijstand vast te stellen. De eiser had eerder zijn aanvraag ingetrokken om zich op zijn bedrijf te richten, maar meldde zich later opnieuw aan voor bijstand met terugwerkende kracht. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet aan zijn informatieplicht had voldaan, wat leidde tot de conclusie dat het college terecht de bijstandsaanvraag had afgewezen.

De rechtbank heeft ook overwogen dat de eiser psychische klachten had, maar dat hij deze niet had onderbouwd met medische stukken. De rechtbank concludeerde dat er geen dringende redenen waren om af te wijken van de afwijzing van de bijstandsaanvraag. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/5236 PW

uitspraak van 18 maart 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], te [naam eiseres], eiser,

gemachtigde: mr. E. Türk,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom

(het college), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 26 augustus 2019 (primair besluit) heeft het college eisers aanvraag om een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet afgewezen.
In het besluit van 30 januari 2020 (bestreden besluit) heeft het college eisers bezwaren tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 4 februari 2020. Eiser is, met voorafgaande afmelding, niet verschenen. Het college werd vertegenwoordigd door mr. M. Niessen.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden

1. Eiser heeft zich op 5 april 2019 bij het college gemeld voor een bijstandsuitkering. Hij heeft voorheen gewerkt als stuurman op de binnenvaart. Op 19 april 2019 heeft eiser zijn bijstandsaanvraag ingetrokken, omdat hij zich volledig wilde richten op zijn bedrijf. Op 20 mei 2019 heeft hij zich opnieuw gemeld voor een bijstandsuitkering, en heeft hij verzocht deze met terugwerkende kracht vanaf 2 april 2019 in te laten gaan.
Het college heeft eiser in een aantal brieven verzocht om een aantal bewijsstukken. Eiser heeft op 16 juli 2019 een deel van deze stukken ingediend. In een verklaring van 1 augustus 2019 heeft hij gesteld dat hij niet alle stukken kan aanleveren, omdat deze door zijn verhuurder bij een woninguitzetting zijn weggegooid, en dat hij geen geld heeft om vervangende documenten aan te vragen.
In het primaire besluit heeft het college eisers bijstandsaanvraag afgewezen, omdat zijn recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Het college werpt eiser tegen dat hij onvoldoende informatie heeft verstrekt om zijn recht op bijstand vast te kunnen stellen. In het bestreden besluit zijn eisers bezwaren tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers standpunt
2. Eiser betwist dat hij te weinig informatie heeft verstrekt, en stelt dat hij alle stukken heeft overgelegd waarover hij beschikte. Volgens eiser is voldoende informatie aanwezig om zijn recht op bijstand te kunnen beoordelen. Hij voert aan dat hem niet kan worden verweten dat hij niet meer informatie kan verstrekken, omdat hij lange tijd dakloos is geweest. Zijn administratie is verloren gegaan bij een huisuitzetting.Eiser stelt verder dat hij psychische klachten heeft en geen adequate behandeling kan krijgen wegens zijn instabiele situatie.
Relevante wettelijke bepalingen
3. Op grond van artikel 11, eerste lid, van de Participatiewet heeft iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, recht op bijstand van overheidswege.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Participatiewet kan het college, gelet op alle omstandigheden, bijstand verlenen aan een persoon die geen recht op bijstand heeft indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.
In artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet is bepaald dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. In het tweede lid van dit artikel is
bepaald dat de belanghebbende het college desgevraagd de medewerking verleent die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
Bewijslastverdeling
4. Het gaat in deze zaak om een besluit tot afwijzing van een aanvraag om bijstand. Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader moet de aanvrager de nodige duidelijkheid verschaffen over zijn woonsituatie en financiële situatie, zo nodig ook over de periode voorafgaand aan de bijstandsaanvraag, en volledige opening van zaken geven. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Als de betrokkene niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.

Wat wordt eiser tegengeworpen?

5. Het bestreden besluit verwijst voor de motivering van het standpunt van het college naar het advies van de bezwarencommissie van 16 december 2019. In dit advies wordt eiser een aantal zaken tegengeworpen. Het college heeft ter zitting desgevraagd gesteld dat eisers bijstandsaanvraag met name is afgewezen omdat hij blijkens de overgelegde bankafschriften een bedrag van € 510,- heeft ontvangen door de verkoop van een klassieke bromfiets (een NSU Cavallino), en dat hij hierover verder geen gegevens heeft verstrekt. Verder wordt eiser met name tegengeworpen dat hij geen objectieve en verifieerbare gegevens heeft verstrekt over de vraag hoe hij heeft voorzien in zijn levensonderhoud in de periode voorafgaand aan zijn melding bij het college op 5 april 2019.
Beoordeling door de rechtbank
6. Eiser heeft blijkens door hem overgelegde afschriften van zijn zakelijke bankrekening (met rekeningnummer [bankrekeningnummer eiser]) op 18 september 2018 een bedrag van € 510,- ontvangen in verband met de verkoop van een klassieke bromfiets. Bij de betreffende bijschrijving is als omschrijving 'Opbrengst NSU Cavallino' opgenomen. Eiser heeft over deze verkoop tijdens de hoorzitting van 16 december 2019 niets verklaard, behalve dat hij een bedrag van ongeveer € 500,- heeft ontvangen. Omdat eiser niet ter zitting is verschenen, heeft hij geen nadere uitleg hierover kunnen geven. Het college wordt daarom gevolgd in zijn standpunt dat eiser onvoldoende informatie heeft verstrekt op dit punt, nu onduidelijk is of het bij het genoemde bedrag gaat om de totale opbrengst van de bromfiets, of slechts een gedeelte. De rechtbank merkt hierbij op dat eisers gemachtigde in het aanvullende bezwaarschrift van 17 september 2019 aanvankelijk heeft gesteld dat de betreffende brommer gestolen zou zijn, en dat eiser pas tijdens de hoorzitting heeft het verklaard dat hij de brommer heeft verkocht.
7. Het college heeft eiser ook terecht tegengeworpen dat hij geen objectieve en verifieerbare gegevens heeft verstrekt over de vraag hoe hij heeft voorzien in zijn levensonderhoud in de periode voorafgaand aan zijn melding bij het college op 5 april 2019.
Eiser heeft verklaard dat hij in deze periode is onderhouden door vrienden, waarbij hij ook een drietal personen met naam heeft genoemd. Omdat zij allen een bijstandsuitkering hebben, heeft hun hulp zich volgens eiser beperkt tot het bieden van een slaapplek en eten wanneer hij niet in zijn auto sliep. Ook heeft hij bij deze personen af en toe kunnen douchen en gebruik kunnen maken van een computer om zijn leven op orde te krijgen. Eiser heeft tijdens de hoorzitting op 16 december 2019 verder verklaard dat de betrokken personen geen verklaringen willen afleggen, omdat zij dan zelf in de problemen kunnen komen omdat hun eigen bijstandsuitkering dan mogelijk wordt gekort. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat deze verklaringen, dan wel andere aanvullende stukken nodig waren om een compleet beeld van eisers woonsituatie en financiële situatie te verkrijgen. Dat eiser als gevolg van gebrek aan bereidwilligheid van genoemde personen – waarvan de rechtbank zich afvraagt hoe zij in de problemen zouden komen als zij verklaren dat eiser af en toe bij hen mocht douchen en overnachten en wat te eten kreeg -, dan wel zijn langdurige dakloosheid mogelijk niet (meer) beschikt over meer relevante stukken dan hij reeds heeft overgelegd komt voor zijn rekening en risico. Het is immers aan hem – als aanvrager van bijstand – om aannemelijk te maken dat hij in de beoordelingsperiode in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde.
8. De rechtbank is gezien het voorgaande van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eisers recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
Dringende redenen
9. Eiser heeft gesteld dat hij psychische klachten heeft en geen adequate behandeling kan krijgen wegens zijn instabiele situatie. De rechtbank vat deze stelling op als een beroep op de aanwezigheid van dringende redenen. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB (zie onder meer de uitspraak van 26 november 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3937) doen dergelijke redenen zich voor als sprake is van een acute noodsituatie en de behoeftige omstandigheden waarin de betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand volstrekt onvermijdelijk is. Een acute noodsituatie is aan de orde als een situatie van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben. Omdat artikel 16 van de Participatiewet een uitzonderingsbepaling is, ligt het op eisers weg om aannemelijk te maken dat aan deze voorwaarden is voldaan. Naar het oordeel van de rechtbank is hij daar met wat hij aanvoert niet in geslaagd. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser zijn psychische klachten niet heeft onderbouwd met (medische) stukken.
Conclusie
10. Het beroep wordt ongegrond verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.I.P. Buteijn, griffier, op 18 maart 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.