2.4Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter moet het beroep dan ook ontvankelijk worden geacht.
3. Inzet van het geschil is het besluit tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een radartoren die daarnaast dienst doet als openbaar toegankelijke uitkijktoren. De vergunning ziet op de activiteiten bouwen, het uitvoeren van een werk en het afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van het realiseren van het project.
4. Verzoeker heeft aangevoerd dat het college bij de vergunningverlening onvoldoende oog heeft gehad voor de aantasting van zijn woongenot: de radartoren domineert het uitzicht, er is sprake van een aantasting van de privacy, er is een stralingsrisico en de functie van uitkijktoren heeft een verkeersaantrekkende werking. Als gevolg van deze negatieve effecten daalt ook de waarde van zijn onroerend goed.
5. In artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), voor zover hier van belang, is bepaald dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
b. het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden in gevallen waarin dat bij bestemmingsplan is bepaald,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan (…).
In artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo is bepaald dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning wordt geweigerd indien:
a. …
b. …
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden is, zowel op zich zelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd met de redelijke eisen van welstand is beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend.
e. …
In het tweede lid van artikel 2.10 van de Wabo is bepaald dat in gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, de aanvraag mede wordt aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en dat de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts wordt geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1° met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2° in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3° in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
6. Het college heeft de aanvraag getoetst aan het bestemmingsplan [naam bestemmingsplan]. Op grond van dit bestemmingsplan rust op het in geding zijnde perceel de bestemming ‘Waterstaatswerken’ en ‘Waarde - Natura 2000’. In het licht van hetgeen door verzoeker is aangevoerd, zijn daarbij de volgende planregels van belang:
Ingevolge artikel 21.1 van de planregels zijn de gronden met de bestemming ‘Waterstaatswerken’ onder meer bestemd voor waterstaatkundige voorzieningen ten behoeve de waterkering en waterbeheersing, waaronder dijken, sluizen bruggen en duikers met daarbij behorende voorzieningen van algemene nut en infrastructurele voorzieningen.
Ingevolge artikel 21.2 van de planregels mogen op deze gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de 21.1 genoemde functies worden opgericht, waarvoor de volgende regels gelden:
a. de bouwhoogte bedraagt maximaal:
1. voor vrijstaande antennes: 10 meter;
2. voor lichtmasten en overige masten: 10 meter;
3. voor bewegwijzeringen overig straat meubilair: 4.50 meter;
4. voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 1 meter.
Ingevolge artikel 29.1.1 van de planregels zijn de voor ‘Waarde - Natura’ aangewezen gronden, behalve voor de andere daar geldende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en instandhouding van de op en/of in deze gronden voorkomende ecologische waarden.
7. Daarnaast is het bouwplan getoetst aan welstandseisen. De welstandscommissie heeft in haar advies van 27 maart 2017 negatief geadviseerd en dit als volgt gemotiveerd: “Hoewel de welstandscommissie de noodzakelijkheid van een radarpost op deze locatie onderkent en zij het idee om de radartoren met een uitkijkpunt een dubbelfunctie te geven op zich een interessant uitgangspunt vindt, acht zij de vormgeving van de post voor deze plek onvoldoende passend. Primair debet hieraan is het trappenhuis dat rondom de toren heen wordt gelegd. Hierdoor wordt de radarpost aanzienlijk forser en plomper en wordt deze door omvang en uitstraling te sterk beeldverstorend. Dit acht de commissie niet aanvaardbaar. Een ruimtelijk- of landschapsadvies ontbreekt.”