ECLI:NL:RBZWB:2021:124

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 januari 2021
Publicatiedatum
13 januari 2021
Zaaknummer
AWB- 20_6759
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van studiefinanciering en terugvordering door DUO na onderzoek naar feitelijke woonsituatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) over de herziening van studiefinanciering. Eiser ontving een uitwonendenbeurs, maar DUO heeft deze herzien op basis van bevindingen uit een onderzoek naar de feitelijke woonsituatie van eiser. DUO concludeerde dat eiser niet op het adres stond ingeschreven in de Basisregistratie Persoonsgegevens (BRP) en vorderde een bedrag van € 3.164,91 terug. Eiser heeft tegen het besluit van DUO beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelde dat het beroep ongegrond was. De rechtbank stelde vast dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd dat hij daadwerkelijk op het BRP-adres woonde. De rechtbank volgde de argumenten van DUO en concludeerde dat de herziening van de studiefinanciering op goede gronden was uitgevoerd. Eiser had niet aangetoond dat hij zijn hoofdverblijf op het BRP-adres had, en de rechtbank oordeelde dat de terugvordering van de te veel ontvangen studiefinanciering gerechtvaardigd was. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/6759 WSFBSF

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 januari 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. J.R. van Damme,
en
de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO),verweerder.

Procesverloop

In een viertal afzonderlijke besluiten van 6 januari 2020 (primaire besluiten) heeft DUO de aan eiser toegekende basisbeurs en aanvullende beurs herzien over de periode oktober 2018 t/m januari 2020 en aangepast voor de periode februari t/m oktober 2020. De te veel ontvangen studiefinanciering van in totaal € 3.164,91 heeft DUO teruggevorderd.
In het besluit van 10 april 2020 (bestreden besluit) heeft DUO de bezwaren van eiser tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 1 december 2020.
Hierbij waren aanwezig eiser, zijn gemachtigde en drs. P.M.S. Slagter namens DUO.

Overwegingen

Feiten
1. Eiser stond vanaf 26 september 2018 bij de Basisregistratie Persoonsgegevens (BRP) ingeschreven op het adres [adres eiser] te [plaatsnaam] (hierna: BRP-adres). Op dit adres staat ook de halfzus van eiser met haar gezin ingeschreven. Het ouderlijk huis van eiser ligt op een afstand van ongeveer 900 meter.
Eiser volgt een MBO-opleiding en ontving van DUO een uitwonendenbeurs. DUO is een onderzoek gestart naar de feitelijke woonsituatie van eiser. De bevindingen zijn neergelegd in de rapportage ‘Huisbezoek’ van 21 december 2019.
Uit deze rapportage blijkt dat controleurs op 28 september 2018 het BRP-adres hebben bezocht. Op dat moment was sprake van een verhuizing. Buren verklaarden dat eiser niet op dit adres gewoond heeft. Op 13 december 2019 hebben controleurs wederom het BRP-adres bezocht. De controleurs hebben de getoonde kamer gecontroleerd concluderen dat eiser zijn hoofdverblijf niet op het BRP-adres heeft.
DUO heeft in de primaire besluiten het recht van eiser op studiefinanciering herzien naar de norm voor een thuiswonende met ingang van 1 oktober 2018. Volgens DUO is uit onderzoek gebleken dat eiser niet woonachtig is op het BRP-adres. Eiser heeft in totaal € 3.164,91 te veel studiefinanciering ontvangen. Dit bedrag is een schuld geworden. Tegen deze besluiten heeft eiser bezwaar gemaakt.
Op 6 januari 2020 heeft DUO kenbaar gemaakt het voornemen te hebben een boete op te leggen omdat eiser niet voldoet aan de voorwaarde van feitelijke bewoning op het adres waaronder hij in de BRP staat ingeschreven.
Bij besluit van 10 juni 2020 heeft DUO eiser een boete opgelegd van € 1.269,42
.
Bij het bestreden besluit heeft DUO het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Ontvankelijkheid beroep
2.1
Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. Deze termijn vangt op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Verder is in artikel 6:11 van de Awb aangegeven dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.2
De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit is gedateerd op 10 april 2020. Op 28 mei 2020 is namens eiser beroep ingesteld. Dit is niet binnen de zes weken termijn als genoemd in artikel 6:7 van de Awb.
2.3
Eiser stelt dat het bestreden besluit eerst op 27 mei 2020 per email aan hem bekend is gemaakt. Eiser heeft DUO in gebreke gesteld wegens niet tijdig beslissen op zijn bezwaar. Naar aanleiding van deze ingebrekestelling heeft telefonisch overleg met DUO plaatsgevonden. Tijdens dit gesprek is volgens eiser duidelijk geworden dat hij de beslissing op bezwaar niet had ontvangen. Naar aanleiding van het telefoongesprek is het besluit aan eiser toegezonden en heeft eiser hiervan kennis kunnen nemen. Volgens eiser is sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding.
2.4
DUO heeft in reactie op de beroepsgronden aangegeven van de verzending van de beslissing op bezwaar op 10 april 2020 geen bewijs van verzending te hebben.
2.5
Nu niet is gebleken wanneer het bestreden besluit aan eiser is verzonden, kan niet worden gesteld dat eiser te laat beroep heeft ingesteld tegen dit besluit. Eiser wordt dan ook ontvangen in zijn beroep.
Beroepsgronden
3. Eiser voert aan dat hij al sinds 26 september 2018 zijn hoofdverblijf heeft op het BRP-adres. Dit is het adres waar hij naar terugkeert aan het einde van de dag, het adres waar hij slaapt, eet en vrienden ontvangt. Hij brengt niet veel tijd door op de zolderkamer, waardoor deze er in de ogen van de controleurs ongebruikt uitziet. Verder stelt eiser iedere dag zijn bed op te maken, waardoor het bed er in de ogen van de controleurs onbeslapen uit ziet. Tot slot ligt er weinig kleding op het adres, omdat eisers moeder de was voor hem doet. Verder wil hij niet dat zijn nichtje zijn ondergoed zou kunnen zien liggen in de kamer. Eiser bewaart veel van zijn spullen in zijn auto. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser documenten ingebracht, waaruit volgt dat eiser richting zijn onderwijsinstelling en werkgever het adres [adres eiser] te [plaatsnaam] als hoofdverblijfplaats aanhield. Verder heeft eiser foto’s overgelegd waaruit valt op te maken dat eiser zijn hoofdverblijfplaats op dit adres heeft.
Wettelijk kader
4. Artikel 1.1, eerste lid, van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) bepaalt dat in deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
thuiswonende deelnemer: deelnemer die niet een uitwonende deelnemer is,
uitwonende deelnemer: deelnemer die voldoet aan de verplichtingen bedoeld in artikel 1.5.
Artikel 1.5, eerste lid, van de Wsf 2000 bepaalt dat voor het normbedrag voor een uitwonende deelnemer in aanmerking komt de deelnemer die voldoet aan de volgende verplichtingen:
a. de deelnemer woont op het adres waaronder hij in de basisregistratie personen staat ingeschreven, en
b. het woonadres van de deelnemer is niet het adres waaronder zijn ouders of een van hen in de basisregistratie personen staat of staan ingeschreven.
Artikel 7.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wsf 2000 bepaalt dat Onze Minister een beschikking kan herzien waarbij studiefinanciering is toegekend.
Op grond van het tweede lid, aanhef en onder c, vindt herziening (onder meer) plaats op grond van het feit dat te veel of te weinig studiefinanciering is toegekend
Herziening en terugvordering
5.1
De rechtbank stelt voorop dat de herziening van de toegekende studiefinanciering naar de norm voor een thuiswonende studerende, een voor de studerende belastend besluit betreft. In dat geval is het aan het bestuursorgaan om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. De bewijslast met betrekking tot de stelling dat eiser niet woonachtig is op het BRP-adres waarop hij staat ingeschreven rust dan ook op DUO en niet op eiser. Indien op grond van de door DUO gepresenteerde feiten aannemelijk is dat de betrokkene niet woont op het adres waaronder hij in de BRP staat ingeschreven, dan ligt het op de weg van de betrokkene de juistheid daarvan gemotiveerd te betwisten aan de hand van concrete en verifieerbare gegevens.
5.2
In opdracht van DUO hebben controleurs onderzoek verricht naar het feitelijke woonadres van eiser.
Uit de rapportage ‘Huisbezoek’ van 21 december 2019 blijkt dat op 28 september 2018 controleurs het BRP-adres hebben bezocht. Op dat moment was sprake van een verhuizing. Buren verklaarden dat eiser niet op dit adres gewoond heeft. Op 13 december 2019 hebben controleurs wederom het BRP-adres bezocht. De controleurs geven aan dat de getoonde kamer van eiser een grote open zolder betreft, die niet is afgesloten. De kamer is volgens de controleurs niet ingericht als studentenkamer. De ruimte wordt door het gezin gebruikt voor opslag en wasruimte. Er staan hoofdzakelijk spullen van het gezin in de ruimte. Er is weinig kleding van eiser. Verder is er een rugzak met al eisers schoolspullen. Er is geen kastruimte voor kleding. Verder is er geen aan eiser geadresseerde post of administratie aanwezig. Ook is er geen elektronica van eiser in de kamer. De hoofdbewoonster verklaarde in eerste instantie dat eiser volledig is verhuisd naar de woning, later verklaarde zij dat het grootste deel van de spullen van eiser bij zijn moeder of elders liggen. Eiser zou drie tot vier dagen in de week op het BRP-adres verblijven en hoeft geen huur te betalen.
De controleurs concluderen dat eiser zijn hoofdverblijf niet op het BRP-adres heeft.
6. De rechtbank volgt DUO in het standpunt dat niet aannemelijk is dat eiser woonachtig was op het BRP-adres. In de getoonde kamer zijn namelijk nagenoeg geen persoonlijke spullen van eiser aangetroffen, terwijl in de ruimte wel spullen van het gezin van de hoofdbewoner waren opgeborgen. Zo is er – op een regenjas na – geen andere kleding of ondergoed van eiser in de kamer aangetroffen. Evenmin zijn andere naar eiser herleidbare spullen, zoals poststukken of elektronica, in de getoonde kamer aangetroffen. De stelling van eiser dat hij dagelijks al zijn kleding in een plastic tasje opbergt en in zijn auto bewaart om te voorkomen dat zijn nichtje rondslingerend ondergoed van eiser zou kunnen zien, overtuigt de rechtbank niet.
7. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB, bijvoorbeeld de uitspraak van 2 april 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:1146), vindt herziening plaats met ingang van de datum van de laatste adreswijziging in de BRP. Slechts als eiser (onomstotelijk) bewijs levert dat dat wettelijk vermoeden onjuist is, ligt het op de weg van DUO om onder toepassing van de hardheidsclausule van artikel 9.9, tweede lid, van de Wsf 2000 af te wijken en over die periode van herziening af te zien.
Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser diverse foto’s en twee poststukken overgelegd. Uit de foto’s valt echter niet op te maken dat eiser daadwerkelijk woonachtig is op het BRP-adres. Ook de omstandigheid dat eiser richting zijn werkgever en voormalige onderwijsinstelling gebruik maakt van het BRP-adres betekent nog niet dat eiser ook woonachtig is op dat adres.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er niet in geslaagd om (onomstotelijk) te bewijzen dat hij gedurende de periode voorafgaand aan de vastgestelde overtreding van artikel 1.5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wsf 2000 feitelijk wel woonde op het BRP-adres.
8. Gelet op het voorgaande heeft DUO de uitwonendenbeurs op goede gronden vanaf 1 oktober 2018 herzien en de teveel ontvangen studiefinanciering van eiser teruggevorderd.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Vermunt, griffier, op 12 januari 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.