Op 12 maart 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. J. Yoshikawa, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiser heeft beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 12 februari 2019, waarin zijn WIA-uitkering werd vastgesteld op 44,63% arbeidsongeschiktheid per 1 april 2016. Tijdens de zitting op 25 januari 2021 is eiser zonder zijn gemachtigde verschenen, terwijl het UWV werd vertegenwoordigd door mr. M.B.A. van Grinsven. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak met zes weken verlengd.
De rechtbank heeft de feiten en het wettelijk kader onderzocht, waarbij de medische beoordeling van eiser centraal stond. Eiser heeft in het verleden verschillende uitkeringen ontvangen, maar zijn gezondheid is verslechterd. Het UWV heeft op basis van rapporten van verzekeringsartsen de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beoordeling, maar de rechtbank oordeelt dat het UWV zorgvuldig heeft gehandeld en dat de medische adviezen voldoende onderbouwd zijn.
De rechtbank concludeert dat de verzekeringsartsen adequaat hebben gehandeld en dat er geen nieuwe medische feiten zijn die de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid in twijfel trekken. Eiser heeft geen medische gegevens ingediend die de conclusies van het UWV kunnen weerleggen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van 44,63%.