ECLI:NL:RBZWB:2021:1162

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 maart 2021
Publicatiedatum
12 maart 2021
Zaaknummer
AWB- 19_1425
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV over WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid

Op 12 maart 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. J. Yoshikawa, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiser heeft beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 12 februari 2019, waarin zijn WIA-uitkering werd vastgesteld op 44,63% arbeidsongeschiktheid per 1 april 2016. Tijdens de zitting op 25 januari 2021 is eiser zonder zijn gemachtigde verschenen, terwijl het UWV werd vertegenwoordigd door mr. M.B.A. van Grinsven. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak met zes weken verlengd.

De rechtbank heeft de feiten en het wettelijk kader onderzocht, waarbij de medische beoordeling van eiser centraal stond. Eiser heeft in het verleden verschillende uitkeringen ontvangen, maar zijn gezondheid is verslechterd. Het UWV heeft op basis van rapporten van verzekeringsartsen de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beoordeling, maar de rechtbank oordeelt dat het UWV zorgvuldig heeft gehandeld en dat de medische adviezen voldoende onderbouwd zijn.

De rechtbank concludeert dat de verzekeringsartsen adequaat hebben gehandeld en dat er geen nieuwe medische feiten zijn die de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid in twijfel trekken. Eiser heeft geen medische gegevens ingediend die de conclusies van het UWV kunnen weerleggen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van 44,63%.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/1425 WIA

uitspraak van 12 maart 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], te [plaatsnaam], eiser,

gemachtigde: mr. J. Yoshikawa,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 12 februari 2019 (bestreden besluit) van het UWV over de uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 25 januari 2021. Eiser is verschenen zonder zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.B.A. van Grinsven.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser is werkzaam geweest als chefkok/bedrijfsleider. Voor dat werk is hij in 2008 uitgevallen vanwege diverse gezondheidsproblemen.
In een besluit van 22 maart 2010 heeft het UWV aan eiser een loongerelateerde WIAuitkering toegekend met ingang van 27 april 2010 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 44%. Hieraan ligt de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 8 maart 2010 ten grondslag.
In een besluit van 5 mei 2011 is de loongerelateerde uitkering beëindigd op 27 oktober 2011 en is eiser in aanmerking gebracht voor een vervolguitkering.
Een melding van een verslechterde gezondheid in november 2011 leidde met een besluit van 6 december 2011 tot een mate van arbeidsongeschiktheid per 1 maart 2012 van 44,40%, maar niet tot een hogere uitkering. De FML van 8 maart 2010 is gehandhaafd in de FML van 22 november 2011.
In 2012 heeft een heronderzoek plaatsgevonden. In een besluit van 26 juli 2012 is eiser ongewijzigd 35 tot 45% arbeidsongeschikt verklaard. Het arbeidsongeschiktheidspercentage is vastgesteld op 43,95%). De FML van 8 maart 2010 is gehandhaafd in de FML van 17 april 2012.
Eiser heeft in augustus 2017 aan het UWV doorgegeven dat zijn gezondheid vanaf april 2016 verslechterd is.
In een besluit van 25 oktober 2018 heeft het UWV laten weten dat eiser per 1 april 2016 44,63% arbeidsongeschikt is. De FML van 17 april 2012 is gehandhaafd in de FML van 19 september 2018. De hoogte van de uitkering wijzigt niet.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 25 oktober 2018.
In het bestreden besluit zijn eisers bezwaren tegen het besluit van 25 oktober 2018 ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is de vraag of het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser per 1 april 2016 (datum in geding) heeft vastgesteld op 44,63% en de vervolguitkering ongewijzigd heeft gebaseerd op indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 35 tot 45%.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is daarom:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit gaat over de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
De verzekeringsarts heeft eisers dossier bestudeerd. Ook heeft hij eiser gezien op het spreekuur van 19 september 2018, hem de anamnese afgenomen en psychisch en lichamelijk onderzocht.
De verzekeringsarts rapporteert dat eiser claimt toegenomen beperkt te zijn vanwege oude en nieuwe ziekteoorzaken. Hij was bekend met aspecifieke hoofdpijn, nek-, schouder- en rugklachten en woedeaanvallen. De tinnitus, het eczeem en de loopproblemen blijken al veel langer te bestaan. Er zijn nauwelijks meer buikklachten. De geclaimde beperkingen zijn slechts in geringe mate compatibel met de gevonden afwijkingen. Uitvoerige neurologische onderzoeken leverden geen goede verklaring voor eisers klachten.
Er is geen reden om aan te nemen dat bij eiser sprake is van geen benutbare mogelijkheden. Hij is dus wel belastbaar. Er moet wel rekening gehouden worden met beperkingen op grond van ziekte of gebrek. Bij eerdere onderzoeken werd al in ruime mate rekening gehouden met de ervaren belemmeringen door beperkingen op te stellen voor persoonlijk risico, psychische beperkingen en beperking voor fysieke belastingen. Er is geen reden om eiser meer beperkt te achten dan ten tijde van de laatste beoordeling in 2012.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de FML van 19 september 2018.
De verzekeringsarts b&b heeft eisers dossier bestudeerd. Ook was hij aanwezig bij de hoorzitting op 16 januari 2019 en heeft hij eiser daarbij gesproken en geobserveerd.
Volgens de verzekeringsarts b&b was de verzekeringsarts goed op de hoogte van eisers medische en psychosociale problematiek. De door de verzekeringsarts aangenomen arbeidsbeperkingen en arbeidsvoorwaarden passen bij deze problematiek. Er moet worden uitgegaan van het objectiveerbare deel van de medische aandoeningen. Uit de brief van de neuroloog van juli 2009 blijkt dat de hoofdpijn is gerelateerd aan de wervelkolom en aan psychosociale problematiek. De meeste andere klachten en belemmeringen die eiser ervaart, kunnen niet of nauwelijks verklaard worden door aantoonbare afwijkingen of stoornissen.
Er kan niet gesteld worden dat eiser op medische gronden geen benutbare mogelijkheden ten aanzien van arbeid heeft. Hij is niet opgenomen in een ziekenhuis of instelling, hij is niet chronisch bedlegerig, niet volledig ADL-afhankelijk en hij lijdt niet aan een kwaadaardige ziekte met een slechte prognose op de korte termijn. Verder disfunctioneert hij niet zodanig in psychisch opzicht dat hij niet zelfredzaam is op een aantal niveaus.
In verband met de hoofdpijn en agressieve reacties van eiser is rekening gehouden met stressoren/prikkels als een te hoge werkdruk (deadlines/productiepieken), omgang met conflicten, samenwerken, veelvuldige menselijke contacten en leiding geven. Vanwege de duizeligheid is werken op gevaarlijke plaatsen (hoogte, gevaar opleverende machines e.d.) af te raden. Ook werden in de rubrieken dynamische handelingen en statische houdingen voldoende beperkingen aangenomen ten aanzien van nek-, arm- en rugbelasting. Er zijn in bezwaar geen nieuwe medische feiten of wendingen naar voren gebracht die een ander licht werpen op eisers gezondheidssituatie of belastbaarheid op de datum in geding. De FML wordt daarom gehandhaafd.
4.2
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat het onderzoek door de verzekeringsarts b&b onzorgvuldig is geweest. Er had in bezwaar een lichamelijk en psychisch onderzoek moeten plaatsvinden omdat eisers lichamelijke en geestelijke gesteldheid zijn verslechterd. Er is bovendien ten onrechte geen informatie opgevraagd bij de behandelend sector, namelijk bij de huisarts in de vorm van het huisartsenjournaal en bij het ziekenhuis in Gent waar eiser momenteel is aangemeld in verband met de pijnklachten. Bovendien had de verzekeringsarts b&b gerichte en specifieke belastbaarheidsvragen moeten stellen.
Eisers medische beperkingen zijn in de FML niet juist vastgesteld. Eiser kan niet met zijn rechterhand werken als gevolg van de schouderpijn die uitstraalt naar zijn rechterarm en hand. Ook heeft hij last van sufheid en duizeligheid door het dagelijks gebruik van methadon. Hierdoor kan hij zich slecht concentreren. Er had bovendien om energetische en preventieve redenen een urenbeperking aangenomen moeten worden.
Eiser vraagt de rechtbank om een onderzoek door een onafhankelijke deskundige te laten instellen omdat hij zelf niet in staat is om zo’n onderzoek te bekostigen.
4.3
De rechtbank stelt voorop dat een bestuursorgaan dat bij de besluitvorming gebruik maakt van een advies van een medisch adviseur, zoals een verzekeringsarts of een verzekeringsarts b&b van het UWV, in het algemeen op dat advies mag afgaan, op voorwaarde dat is gebleken dat dit advies volledig is, geen tegenstrijdigheden bevat en op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Het ligt vervolgens op de weg van de betrokkene om medische stukken in te dienen die aan het medisch advies doen twijfelen.
De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek door het UWV op een voldoende zorgvuldig wijze heeft plaatsgevonden. Zowel de verzekeringsarts als de verzekeringsarts b&b hebben het dossier van eiser bestudeerd. Bovendien hebben beiden eiser gezien en gesproken. De verzekeringsarts heeft ook een lichamelijk onderzoek verricht.
De rechtbank voegt hieraan toe dat een verzekeringsarts en verzekeringsarts b&b van het UWV gelet op hun specifieke deskundigheid in staat worden geacht om in een betrekkelijk korte tijd een goed beeld te krijgen van de gezondheidssituatie van een betrokkene en vervolgens zijn beperkingen voor arbeid vast te stellen. De hoorzitting bij de verzekeringsarts b&b duurde overigens 50 minuten.
Verder mag een verzekeringsarts in beginsel afgaan op zijn eigen oordeel. Raadpleging van de behandelend sector is aangewezen in die gevallen waarin al een behandeling in gang is gezet of zal worden gezet, die een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden van een betrokkene tot het verrichten van arbeid, of als een betrokkene stelt dat de behandelend sector een beredeneerd afwijkend standpunt heeft over de beperkingen. De rechtbank kan het UWV volgen in zijn standpunt dat deze situaties zich niet voor deden.
Eiser heeft tijdens de zitting gezegd dat hij denkt dat hij in 2017 is verwezen naar het UZ Gent. Dat is dus ná de datum in geding1 april 2016. Bovendien heeft de verzekeringsarts gerapporteerd dat eiser voldoende geïnformeerd bleek te zijn over de klachten en behandeling en dat hij deze informatie op adequate wijze wist te verwoorden.
De rechtbank is niet gebleken dat de verzekeringsartsen medische feiten over de datum in geding hebben gemist.
Naar het oordeel van de rechtbank beschikte de verzekeringsarts b&b dan ook over voldoende inzicht in de medische situatie van eiser op de datum in geding. De rechtbank is bovendien niet gebleken dat het rapport van de verzekeringsarts b&b onvolledig is of tegenstrijdigheden bevat.
De rechtbank overweegt vervolgens dat de subjectieve beleving van een betrokkene van zijn klachten niet beslissend is bij de beantwoording van de vraag welke beperkingen in objectieve zin bij hem zijn vast te stellen. Van belang zijn alleen de objectief vast te stellen beperkingen voor arbeid.
De rechtbank is van oordeel dat uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder de nek-, arm-, rug- en schouderklachten, loopproblemen, hoofdpijn, duizelig- en zweverigheid, woede-aanvallen, slaapproblemen en eczeem. Ook de concentratieklachten waren bekend. De klachten zijn bij de beoordeling betrokken. De verzekeringsartsen wisten ook van de verwijzing voor een revalidatiebehandeling. Ook het gebruik van methadon was bekend bij de verzekeringsartsen en is bij de beoordeling betrokken.
De rechtbank overweegt over de door eiser gestelde noodzaak van een urenbeperking, dat hiervoor pas aanleiding is als met het vaststellen van beperkingen in de andere rubrieken van de FML niet voldoende aan de voor de betrokkene geldende mogelijkheden tegemoet kan worden gekomen. De criteria voor het aannemen van een beperking voor werktijden, zoals een urenbeperking, zijn neergelegd in de Standaard Duurbelasting in Arbeid. De rechtbank kan het UWV volgen in zijn standpunt dat voor zo’n beperking geen onderbouwing is te vinden in de beschikbare medische gegeven dan wel de onderzoeksgegevens van de verzekeringsartsen.
Bij het opstellen van de FML is dan ook rekening gehouden met het geobjectiveerde deel van de klachten.
Eiser heeft in beroep geen medische gegevens ingediend. De rechtbank heeft daarom geen aanleiding om te twijfelen aan zijn belastbaarheid voor arbeid die de verzekeringsartsen hebben vastgesteld.
De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf een medische deskundige te benoemen voor het verrichten van een deskundigenonderzoek, omdat eiser voldoende gelegenheid heeft gehad om voldoende weerwoord te bieden aan wat de verzekeringsarts b&b heeft aangevoerd om het bestreden besluit te onderbouwen. Om dat weerwoord te bieden is een expertiserapport van een deskundige niet noodzakelijk. Het mogen ook gegevens van een behandelaar, bijvoorbeeld een huisarts, zijn. Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 29 januari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:198) is het voldoende dat wat een betrokkene aan medische gegevens naar voren brengt, twijfel doet rijzen aan de juistheid van de bevindingen van de verzekeringsarts b&b. Eiser heeft echter geen medische gegevens ingediend. Zijn verzoek om een deskundige te benoemen wordt daarom afgewezen.
De rechtbank concludeert dat niet gebleken is dat in de FML van 19 september 2018 de beperkingen van eiser zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank daarom uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
5.
Geschiktheid voor de functies
5.1
Een arbeidsdeskundige van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: samensteller elektrotechnische apparatuur (Sbc-code 267050), inpakker (handmatig) (Sbc-code 111190) en medewerker intern transport (Sbc-code 111220).
5.2
Eiser heeft aangevoerd dat deze functies ten onrechte geschikt worden geacht. De functies overstijgen zijn belastbaarheid, onder andere is er sprake van veelvuldige deadlines en veelvuldig werken met beide handen. De arbeidsdeskundige had hierover moeten overleggen met de verzekeringsarts b&b. Bovendien heeft eiser last van sufheid en duizeligheid vanwege het dagelijks gebruik van methadon. Daardoor kan hij zich slecht concentreren.
5.3
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar de toelichting van de arbeidsdeskundige in het resultaat functiebeoordeling van 9 oktober 2018. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Eisers standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, bijvoorbeeld gelet op zijn probleem met concentreren en zijn klachten aan de rechterarm en - hand, vloeit naar het oordeel van de rechtbank voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.3 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist. Anders dan eiser stelt, is in de geselecteerde functies geen sprake van veelvuldige deadlines. In het resultaat functiebeoordeling van de geselecteerde functies komt immers geen signalering voor bij het beoordelingspunt 1.9.7. De rechtbank ziet op grond van het voorgaande niet in waarom de arbeidsdeskundige met een verzekeringsarts had moeten overleggen;
De rechtbank concludeert dat de hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
6.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiser met de geselecteerde functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 44,63%. Omdat eiser tegen deze berekening geen beroepsgronden heeft aangevoerd, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 april 2016 heeft vastgesteld op 44,63%
.Het UWV heeft daarom terecht de hoogte van de vervolguitkering ongewijzigd gebaseerd op indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 35 tot 45%.
7.
Conclusie en proceskosten
Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, is er geen reden om een proceskostenveroordeling uit te spreken.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J. Tolner, griffier, op 12 maart 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.