ECLI:NL:RBZWB:2021:1153

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 maart 2021
Publicatiedatum
12 maart 2021
Zaaknummer
AWB- 20_6069
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de beslissing van het UWV over WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 maart 2021 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen een besluit van het UWV. Eiser had een WIA-uitkering aangevraagd, welke door het UWV was toegekend met een mate van arbeidsongeschiktheid van 45,05% per 21 maart 2019. Eiser was het niet eens met deze beslissing en had bezwaar gemaakt, dat door het UWV ongegrond was verklaard. Tijdens de zitting op 4 december 2020 waren eiser, zijn gemachtigde mr. E. Akdeniz, en een vertegenwoordiger van het UWV aanwezig. De rechtbank heeft de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek door het UWV beoordeeld en geconcludeerd dat de artsen van het UWV adequaat hebben gehandeld. Eiser had diverse medische klachten, waaronder psychische en lichamelijke problemen, die zijn arbeidsongeschiktheid beïnvloedden. De rechtbank oordeelde dat de rapportages van de UWV-arts en de verzekeringsarts voldoende onderbouwd waren en dat de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) van 20 mei 2019 de beperkingen van eiser correct weergaf. Eiser had aangevoerd dat er te weinig beperkingen waren vastgesteld, maar de rechtbank volgde het oordeel van de UWV-arts. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van het UWV om de mate van arbeidsongeschiktheid op 45,05% vast te stellen, werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien het beroep ongegrond werd verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/6069 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 maart 2021 in de zaak tussen

[naam eiser], te [plaatsnaam] , eiser
gemachtigde: mr. E. Akdeniz,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(kantoor Eindhoven), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 29 mei 2019 (primair besluit) heeft het UWV eiser een WIA-uitkering toegekend met ingang van 21 maart 2019, naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45,05%.
In het besluit van 27 februari 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.

Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 4 december 2020. Hierbij waren aanwezig eiser, zijn gemachtigde en mr. T.P.A.W. Hanenberg namens het UWV.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd met zes weken en daarna vanwege corona-problematiek de termijn alsnog overschreden.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser is werkzaam geweest als financieel administratief medewerker gedurende 40 uur per week. Voor dat werk is hij op 7 maart 2017 uitgevallen vanwege psychische klachten. Daarna heeft hij ook lichamelijke klachten gekregen. Eiser is vanaf 22 januari 2018 werkloos. Het UWV heeft hem een ZW-uitkering toegekend.
In een besluit van 12 maart 2018 heeft het UWV na een zogeheten eerstejaarsbeoordeling de ZW-uitkering beëindigd met ingang van 13 april 2018. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij besluit van 21 januari 2019 heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen het besluit van 12 maart 2018 gegrond verklaard en eiser per 6 maart 2018 onveranderd meer dan 65% arbeidsgeschikt geacht, maar de ZW-uitkering beëindigd per 14 januari 2019.
Bij uitspraak van 10 april 2020 met procedurenummer 19/959 ZW heeft deze rechtbank - na inschakeling van een deskundige, verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] - het beroep van eiser tegen het besluit van 21 januari 2019 ongegrond verklaard.
Per 30 januari 2019 heeft eiser zich ziek gemeld met toegenomen whiplashklachten na een kop/staart ongeval op 28 oktober 2017.
Bij het primaire besluit in deze procedure heeft het UWV eiser een WIA-uitkering toegekend met ingang van 21 maart 2019 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45,05%. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 21 maart 2019 heeft vastgesteld op 45,05%
.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een (basis)arts, onder verantwoordelijkheid van een verzekeringsarts, en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
Primaire arts [naam primaire arts] heeft eiser op haar spreekuur van 6 mei 2019 onderzocht. Voorts heeft zij het dossier bestudeerd. In de rapportage van 8 mei 2019 heeft de arts geconstateerd dat er geen aanwijzingen zijn voor psychische problematiek, het geheugen en de aandacht waren bij het onderzoek ongestoord. Eiser functioneert volgens [naam primaire arts] op persoonlijk en sociaal niveau goed. Hoewel eiser meent niet te kunnen werken, voldoet hij niet aan de criteria voor het aannemen van geen benutbare mogelijkheden. Wel acht de primaire arts eiser aangewezen op passende arbeid. Zij acht eiser ten tijde van haar onderzoek beperkt zoals eerder opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 20 november 2018, maar voegt daar een beperking voor duwen/trekken aan toe. Verder acht zij op dit moment een urenbeperking nodig, omdat eiser op dinsdag en donderdag beschikbaar moet zijn voor behandeling. Zij acht hem daarom geschikt voor maximaal 8 uren per dag, gedurende maximaal 3 dagen per week. De beperkingen en de belastbaarheid zijn door de primaire arts neergelegd in de FML van 20 mei 2019.
Verzekeringsarts b&b S.N. van Erk-Raes heeft het dossier van eiser bestudeerd, de hoorzitting van 12 december 2019 bijgewoond en eiser op die datum aansluitend onderzocht. De rapportage van 22 november 2019, opgemaakt door de in de ZW-procedure ingeschakelde verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] en het op 23 januari 2020 overgelegde (ongedateerde) eindverslag van eisers revalidatietraject bij [naam bedrijf] zijn door de verzekeringsarts b&b in haar beoordeling betrokken
.
Zij heeft in haar rapportage van 29 januari 2020 geconcludeerd dat, gezien de uitkomst van het expertise onderzoek van [naam verzekeringsarts] met gelijkblijvende belastbaarheid tussen 14 januari 2019 en 12 november 2019 en de onderzoeksbevindingen bij het bezwaar, er geen argumenten zijn om af te wijken van het oordeel van de primaire arts of om de belastbaarheid per 21 maart 2019 te wijzigen. De primaire arts heeft op juiste wijze een individuele beoordeling gemaakt, waarbij zij rekening heeft gehouden met de klachten van eiser. Psychisch onderzoek is verricht, informatie van de behandelend sector en gegevens uit eerder onderzoek zijn betrokken bij de beoordeling en de beperkingen sluiten aan bij de eerder vastgestelde belastbaarheid. Daarbij blijken niet alle klachten van eiser objectiveerbaar te zijn, zoals ook al bleek uit het expertise onderzoek van [naam verzekeringsarts] .
Het eindverslag van het revalidatietraject bij [naam bedrijf] levert geen reden meer beperkingen aan te nemen. In dat verslag wordt gesproken van verbetering van eisers belastbaarheid.
4.2
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat er door de verzekeringsartsen te weinig beperkingen zijn aangenomen en hierdoor de arbeidsdeskundige is uitgegaan van onjuist informatie. Eiser acht zich onverminderd volledig arbeidsongeschikt. In zijn aanvullende gronden van 21 mei 2020 heeft eiser gesteld als gevolg van het ongeval op 28 oktober 2017 nog altijd nekklachten, klachten aan de linkerschouder en onderrugklachten te hebben, met bovendien slaapproblemen, concentratiestoornissen, vermoeidheid en uitstraling naar zijn benen. Een en ander is dagelijks aanwezig en bij een geringe inspanning en bij te lang in dezelfde houding staan of zitten, nemen pijnklachten en stijfheid toe. Nek en schouders gaan dan vast zitten. De neuroloog adviseert pijnstilling en doorgaan met fysiotherapie. De huisarts schrijft Naproxen voor ter ontspanning van de nekspieren. Eiser heeft nog steeds nekklachten met een stekend gevoel en pijn die naar het achterhoofd en het schouderblad trekt. Verder heeft eiser spierpijn in de rechterflank waardoor hij bij werk last had van zitten, zich niet kunnen concentreren, naast vermoeidheid, nek-, schouder- en linkerarmklachten.
Na zijn revalidatie had eiser een terugval, maar zodra het ondanks Corona kan, gaat hij weer een intensief revalidatietraject in. Voorts wijst eiser op de fysieke beperkingen die onvoldoende tot uiting komen in de beperkingen dynamische handelingen en statische houdingen. Verder acht eiser een urenbeperking noodzakelijk. Eiser wijst er nog op dat in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren alleen de beperking voor een hoog handelingstempo voorkomt en dat de vermoeidheid, concentratieproblemen en geheugenproblemen niet terug komen in de FML. Ook voor vasthouden en verdelen van de aandacht, inzicht in eigen kunnen, doelmatig handelen en de overige beperkingen in het persoonlijk functioneren acht eiser zich te weinig beperkt in de FML. Daarnaast acht eiser zich beperkt voor schrijven wegens tintelingen in de schrijfarm en mist hij beperkingen voor kou en tochtige omgeving waarmee immers nekklachten toenemen. Voorts kan hij niet een halve dag met toetsenbord en muis werken en is hij beperkt in reiken en frequent buigen tijdens het werk en torderen. Verder kan hij niet 10, maar maximaal 5 kilogram duwen of trekken en maar 3 kilogram kan tillen of dragen en niet 10 kilogram. Ook ten onrechte zijn er geen beperkingen voor hoofdbewegingen en kan eiser niet zitten, zitten tijdens het werk, staan en staan tijdens het werk, gehurkt of geknield actief zijn en gebogen of getordeerd actief zijn.
Bij brief van 20 november 2020 heeft eiser ter onderbouwing van zijn standpunt een brief van revalidatiearts P. [naam revalidatiearts] , werkzaam bij [naam revalidatiecentrum] , van 18 november 2020 ingestuurd, waarin deze stelt niet anders te kunnen concluderen dan dat de FML het niveau van functioneren van eiser aanzienlijk overschat. De revalidatiearts stelt dat vooral de functionele consequenties van de cognitieve stoornissen in de vorm van een verminderde concentratie, verminderde geheugenfunctie en een vergrootte gevoeligheid voor licht en geluid niet of nauwelijks in de FML lijken te worden meegenomen. Daarnaast is deze arts van mening dat de mogelijkheden van eiser tot het verrichten van computerwerkzaamheden vanwege de statische en de hoogfrequente dynamische belasting daarvan voor de spieren in de nek-schouder regio in de FML te rooskleurig worden voorgesteld. De reden hiervoor is dat de huidige pijnklachten in dat gebied voor een belangrijk deel gevolg zijn van een statisch verhoogde spierspanning en dat juist deze hoogfrequente dynamische en statische belasting van deze spieren de statische spanning daarin en dus ook de pijnklachten daarin zal doen toenemen.
4.3
Oordeel rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek door het UWV op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de artsen van het UWV blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden.
Eiser is, met het oog op de datum in geding, door verschillende artsen van het UWV gezien en hebben zij daarbij in hun oordeel mede betrokken de eerder in opdracht van de rechtbank verrichte expertise door een verzekeringsarts als deskundige. De data in geding in beide procedures, 14 januari en 21 maart 2019, liggen dicht op elkaar en ook is op 12 november 2019 gevraagd naar de beperkingen van dat moment. De conclusie is dat in de periode van 14 januari tot en met 12 november 2019 sprake is van een gelijkblijvende belastbaarheid. Daardoor is de rapportage evengoed volledig bruikbaar in deze procedure.
Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 17 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1901) geldt als uitgangspunt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voor komt.
De rechtbank is van oordeel dat daarvan sprake is. Het rapport van de deskundige geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. De deskundige had de beschikking over alle relevante medische gegevens. Bovendien heeft hij eiser zelf gesproken en onderzocht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de deskundige zijn medische bevindingen en conclusies voldoende gemotiveerd. Daarom is er geen aanleiding om die conclusies niet te volgen.
De informatie van revalidatiearts [naam revalidatiearts], die eiser in beroep heeft overgelegd, kan niet tot een ander oordeel leiden. Juist het vaststellen van de beperkingen in een FML is een exclusieve expertise van daartoe opgeleide verzekeringsartsen. Van een revalidatiearts kan niet worden verwacht die expertise eveneens te bezitten. Dat is ook de reden dat de [naam bedrijf 2] heeft bepaald dat behandelend artsen hier zich niet over mogen uitlaten. Wel mogen zij hun bevindingen, diagnoses en conclusies over de behandeling op papier zetten, maar is en blijft het aan een verzekeringsarts om deze informatie te vertalen in beperkingen, zoals weergegeven in een FML. [naam revalidatiearts] heeft in zijn brief enkel commentaar geleverd op de FML. Er is geen sprake van bijvoorbeeld verslagen van de verschillende behandelde expertises in de revalidatie, danwel de bevindingen en conclusies van deze expertises. Daar komt bij dat eiser bij [naam revalidatiecentrum] is behandeld na de datum in geding en er dus ook een terugkoppeling naar de datum in geding zou moeten worden gemaakt. Onder deze omstandigheden kan aan de brief van 18 november 2020 niet het gewicht worden toegekend dat eiser vol overtuiging meent dat er aan zou moeten worden toegekend.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank dan ook onvoldoende twijfel aan het medisch oordeel van de verzekeringsarts b&b als nodig om in te stemmen met het verzoek van eiser om in deze procedure wederom een medisch deskundige een onafhankelijk onderzoek te laten verrichten. Dat verzoek wijst de rechtbank dan ook af.
Ook overigens is de rechtbank niet gebleken dat in de FML van 20 mei 2019 de beperkingen van eiser zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
5.
Geschiktheid voor de functies
5.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: schadecorrespondent (Sbc-code 516080), assistent consultatiebureau (Sbc-code 372091) en medewerker bibliotheek (Sbc-code 315131).
5.2
Eiser heeft in zijn aanvullende beroepsgronden van 21 mei 2020 aangevoerd dat deze functies ten onrechte geschikt worden geacht. Hiertoe heeft eiser gedetailleerde kritiek op de inhoud van de geduide functies geuit in relatie tot de beperkingen die eiser naar eigen inzicht heeft.
De rechtbank ziet geen reden te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar het rapport van de arbeidsdeskundige van 27 mei 2019 en het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 25 februari 2020
.Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies.
Zijn standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit dan ook voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.3 heeft geconcludeerd, is die opvatting niet juist.
De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
6.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 45,05%. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 21 maart 2019 heeft vastgesteld op 45,05%.
Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
7.
Proceskosten en griffierecht
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Oudkerk, griffier, op 11 maart 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.