In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 maart 2021 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen een besluit van het UWV. Eiser had een WIA-uitkering aangevraagd, welke door het UWV was toegekend met een mate van arbeidsongeschiktheid van 45,05% per 21 maart 2019. Eiser was het niet eens met deze beslissing en had bezwaar gemaakt, dat door het UWV ongegrond was verklaard. Tijdens de zitting op 4 december 2020 waren eiser, zijn gemachtigde mr. E. Akdeniz, en een vertegenwoordiger van het UWV aanwezig. De rechtbank heeft de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek door het UWV beoordeeld en geconcludeerd dat de artsen van het UWV adequaat hebben gehandeld. Eiser had diverse medische klachten, waaronder psychische en lichamelijke problemen, die zijn arbeidsongeschiktheid beïnvloedden. De rechtbank oordeelde dat de rapportages van de UWV-arts en de verzekeringsarts voldoende onderbouwd waren en dat de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) van 20 mei 2019 de beperkingen van eiser correct weergaf. Eiser had aangevoerd dat er te weinig beperkingen waren vastgesteld, maar de rechtbank volgde het oordeel van de UWV-arts. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van het UWV om de mate van arbeidsongeschiktheid op 45,05% vast te stellen, werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien het beroep ongegrond werd verklaard.