ECLI:NL:RBZWB:2021:1134

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 maart 2021
Publicatiedatum
11 maart 2021
Zaaknummer
AWB- 19_3431
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vergoeding assistentiehond op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

Op 11 maart 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. R. Imkamp, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaatsnaam 3]. Eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van 14 mei 2019, waarin het college weigerde een vergoeding voor de aanschaf en training van een assistentiehond toe te kennen op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). De rechtbank heeft vastgesteld dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de ondersteuningsbehoefte van eiseres en de toegevoegde waarde van de assistentiehond voor haar zelfredzaamheid en participatie. Eiseres heeft diverse psychische aandoeningen, waaronder PTSS, en heeft aangetoond dat zij behoefte heeft aan een hulphond. De rechtbank oordeelt dat het college niet aan de eisen van zorgvuldigheid heeft voldaan en dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is. De rechtbank vernietigt het besluit van het college en draagt hen op om een nieuw besluit te nemen, waarbij zij de ondersteuningsbehoefte van eiseres opnieuw moeten onderzoeken. Tevens wordt het college veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 1.068,-.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/3431 WMO15

uitspraak van 11 maart 2021 van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres], te [plaatsnaam], eiseres,

gemachtigde: mr. R. Imkamp,
en
het college van burgemeester en wethouders van de [plaatsnaam 3](het college), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 14 mei 2019 (bestreden besluit) van het college inzake de weigering van een vergoeding voor de aanschaf en training van een assistentiehond op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 4 februari 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F. Bentfort-van Valkenburg en [naam vertegenwoordigde verweerder].

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
Eiseres, geboren op [geboortedatum eiseres], heeft onder meer een posttraumatische stressstoornis (PTSS) en hypoglykemie.
Op 18 september 2017 heeft eiseres zich bij de gemeente [plaatsnaam 2] gemeld voor een assistentiehond. Daar woonde zij begeleid in een woonunit van [naam zorgcentrum]. Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] van [naam stichting] heeft op 6 november 2017 en 23 januari 2018 over de aanvraag van eiseres geadviseerd.
Bij besluit van 6 april 2018 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaatsnaam 2] geweigerd eiseres op grond van de Wmo 2015 in aanmerking te brengen voor een assistentiehond.
Op 3 augustus 2018 heeft eiseres zich bij het college gemeld voor een voorziening op grond van de Wmo 2015 in de vorm van een assistentiehond. Zij was in [plaatsnaam] samen gaan wonen met haar vriend. Later is zij daar alleen gaan wonen. Op 6 september 2018 heeft het keukentafelgesprek plaatsgevonden.
Bij besluit van 15 oktober 2018 heeft het college aan eiseres een vervoersvoorziening, in de vorm van aanvullend collectief vervoer/deeltaxi toegekend.
Bij besluit van 1 november 2018 (primair besluit) heeft het college eiseres niet in aanmerking gebracht voor een assistentiehond (PTTS hulphond/diabetes signaalhond), omdat – kortgezegd – de assistentiehond een therapeutisch of medisch doel dient. Dat valt niet onder de compensatieplicht van de Wmo 2015. Daarnaast is volgens het college onvoldoende aangetoond dat een assistentiehond aanvullende waarde heeft voor het vergroten van de zelfredzaamheid van eiseres of haar participatiemogelijkheden. Dat op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) geen vergoeding voor een assistentiehond wordt gegeven, omdat er nog onvoldoende wetenschappelijk onderzoek is verricht naar de werking ervan, is geen reden om wel tot vergoeding op grond van de Wmo 2015 te besluiten. Wel zal het college eiseres in aanmerking brengen voor ambulante begeleiding en een deeltaxipas. Gelet op de kosten van een assistentiehond acht het college de combinatie van behandeling op grond van de Zvw en ondersteuning op grond van de Wmo 2015 de goedkoopst adequate oplossing. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij besluit van 19 november 2018 heeft het college aan eiseres met ingang van 5 november 2018 ondersteuning in de categorie ‘Midden’ bij het sociaal en persoonlijk functioneren toegekend. Dat wil zeggen dat eiseres deels in staat is tot het voeren van regie en het aanbrengen van structuur in het dagelijks leven en dat de ondersteuning tot doel heeft de zelfredzaamheid te vergroten en/of te behouden.
2.
Bestreden besluit
Met het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Het college betwist niet dat eiseres beperkingen ondervindt waardoor zij is aangewezen op een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015. Het college stelt dat met ambulante begeleiding en een deeltaxipas eiseres in voldoende mate wordt gecompenseerd en dat hiervoor een assistentiehond niet noodzakelijk is. Volgens het college is het onderzoek naar de behoeften en voorkeuren van eiseres zorgvuldig en volledig geweest en hij ziet geen reden om te twijfelen aan de deskundigheid van de medisch adviseur – een ervaren arts – van [naam stichting], een bureau dat is gespecialiseerd in medische advisering in het sociaal domein. De medisch adviseur heeft op 16 oktober 2017 een huisbezoek afgelegd. Zij vermeldt dat eiseres een ernstige vorm van PTSS heeft op basis van meerdere traumata met dissociatieve symptomatologie, ernstige dissociatieve identiteitscrisis en een moeizaam hypo unawearness waarbij regelmatige hypo’s stoornis optreden. De medisch adviseur heeft de voorkeuren van eiseres en de ondersteunings-behoefte op het gebied van zelfredzaamheid en participatie in kaart gebracht en heeft informatie van de psychosociaal therapeut bij haar beoordeling betrokken. Het college stelt dat, gelet op rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), als blijkt dat dat de toegevoegde waarde van een hulphond – voor zover gelegen in het wegnemen van beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie – onvoldoende is gebleken, dat een toereikende grondslag kan vormen voor afwijzing van de gevraagde maatwerkvoorziening. Het college concludeert op basis van het zorgvuldige onderzoek, zijn beoordelingsvrijheid en de reeds toegekende maatwerkvoorzieningen dat hij de maatwerkvoorziening in de vorm van een coachingstraject waarbij een hond wordt opgeleid als assistentiehond heeft kunnen afwijzen. De reeds toegekende maatwerkvoorzieningen voor zelfredzaamheid en participatie – collectief vervoer en begeleiding – zijn passend en adequaat.
3.
Beroepsgronden
Eiseres heeft in beroep samengevat aangevoerd dat de adviezen van [naam stichting] niet voldoen aan de criteria (‘het stappenplan’) die de CRvB ten aanzien van een onderzoek naar de ondersteuningsbehoefte op grond van de Wmo 2015 heeft geformuleerd en dat het onderzoek niet zorgvuldig is verricht. Er zijn gebreken met betrekking tot de deskundigheid, het vaststellen van de zogenaamde ‘bruto-hulpbehoefte’ (de 3e stap) en de ‘netto-hulpbehoefte’ (de 4e stap). De complexe situatie van eiseres vraagt om specifieke deskundigheid en de deskundigheid van de medisch adviseur sluit daarbij niet aan. Niet is gebleken dat de adviseur deskundig is op het gebied van psychiatrie dan wel op het gebied van de problematiek van eiseres in het bijzonder. Voorts is onduidelijk welke medische informatie van behandelaars de medisch adviseur heeft betrokken en in hoeverre deze een rol hebben gespeeld bij de beoordeling. Daarnaast is volgens eiseres onvoldoende concreet in kaart gebracht welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is om een passende bijdrage te leveren aan haar zelfredzaamheid en participatie. Er is niet inzichtelijk gemaakt hoe de medische en therapeutische doelen in verhouding staan tot het verbeteren van haar zelfredzaamheid en participatie. Eiseres betwist het standpunt van het college dat de gevraagde voorziening tot het domein van de Zvw zou behoren. Tot slot is door het college niet voldoende onderbouwd dat ambulante begeleiding en een deeltaxipas, mede gelet op de intensiteit van de benodigde hulp en de aard van haar problematiek, voor eiseres passende en adequate voorzieningen zijn.
4.
Wettelijk kader
Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
5.
Oordeel van de rechtbank
Ter beoordeling ligt aan de rechtbank voor of het college op goede gronden geweigerd heeft aan eiseres een vergoeding voor de aanschaf en training van een PTSS hulphond/diabetes signaalhond (hulphond) toe te kennen.
De CRvB heeft op 12 september 2018 [1] uitspraak gedaan in een kwestie over een hulphond en daarin onder meer geoordeeld: ‘
Het in hoger beroep gepreciseerde standpunt van het college dat de toegevoegde waarde van een PTSS-hulphond – voor zover die zou zijn gelegen in het wegnemen van beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie – onvoldoende is gebleken, vormt eentoereikendegrondslag voor het niet toekennen van de gevraagde maatwerkvoorziening. Dat, zoals ter zitting is besproken, onvoldoende medisch wetenschappelijk onderzoek is gedaan naar de werking en de effectiviteit van een PTSS-hulphond, heeft appellante niet betwist. (…) Wat er nu gebeurt, is dat gemeenten luisteren naar ervaringsverhalen van mensen die zelf al jaren met assistentiehonden werken en concluderen dat het een maatwerkvoorziening is die goed bij hun burger past. De Raad is van oordeel dat gelet op de hiervoor genoemde stand van zaken in het onderzoek naar de effectiviteit van de PTSS-hulphond het college een andere afweging heeft kunnen maken dan, zoals van de kant van appellante is aangevoerd, in andere gemeenten heeft plaatsgevonden. Dat laat onverlet dat een ander college wel tot verstrekking van een (opleiding tot) PTSS-hulphond kan overgaan als dat in een individuele situatie als het meest passend wordt ervaren, zoals (…) in diverse gemeenten ook daadwerkelijk is gebeurd.
Deze uitspraak biedt naar het oordeel van de rechtbank ruimte om, ook al is de effectiviteit van een hulphond nog niet wetenschappelijk bewezen, op grond van de Wmo 2015 zo’n hond toe te wijzen als deze toegevoegde waarde voor de vergroting van de maatschappelijke participatie en zelfredzaamheid van betrokkene blijkt te hebben (en als meest passend wordt gezien). Ook het hebben van een (deels) therapeutisch doel sluit niet uit dat een hulphond een toegevoegde waarde kan hebben en een passende voorziening op grond van de Wmo 2015 kan zijn.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het college onderzoek had moeten doen naar de vraag of een hulphond voor eiseres toegevoegde waarde kan hebben voor haar participatie en zelfredzaamheid. Dat onderzoek diende te voldoen aan het ‘stappenplan’ van de CRvB van 21 maart 2018 [2] , zoals eiseres ook heeft gesteld.
De CRvB heeft in die uitspraak over de door het college te volgen stappen in het kader van een te nemen besluit over maatschappelijke ondersteuning overwogen dat het college allereerst moet vaststellen wat de hulpvraag is en dat vervolgens moet worden vastgesteld welke problemen worden ondervonden bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving. Eerst wanneer die problemen voldoende concreet in kaart zijn gebracht, kan worden bepaald welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid of participatie van de ondersteuningsvrager, onderscheidenlijk het zich kunnen handhaven in de samenleving. Het onderzoek moet er vervolgens op gericht zijn of en in hoeverre de eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere personen uit het sociale netwerk en voorliggende (algemene) voorzieningen de nodige hulp en ondersteuning kunnen bieden. Slechts voor zover die mogelijkheden ontoereikend zijn dient het college een maatwerkvoorziening te verlenen. Voor zover het onderzoek naar de nodige ondersteuning specifieke deskundigheid vereist zal volgens de CRvB een specifiek deskundig oordeel en advies niet kunnen ontbreken.
Uit de rapporten van [naam stichting] en de besluitvorming van het college kan de rechtbank niet afleiden dat het college voormeld stappenplan heeft gevolgd. Alhoewel de aandoeningen en beperkingen/problemen van eiseres zijn benoemd, is niet dan wel onvoldoende gebleken van een compleet en gedegen onderzoek naar de ondersteuning die eiseres naar aard en omvang nodig heeft bij haar zelfredzaamheid en participatie dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving. Er mist daardoor een totaalbeeld van haar ondersteuningsbehoefte. Als gevolg daarvan is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende inzichtelijk of een hulphond een toegevoegde waarde in vergroting van de zelfredzaamheid en participatiemogelijkheden van eiseres heeft en wellicht de meest passende voorziening is. Daarnaast acht de rechtbank, vanwege het ontbreken van inzicht in de totale ondersteuningsbehoefte, onvoldoende onderbouwd dat de wel toegekende ambulante begeleiding en vervoersvoorziening voor eiseres passende en adequate voorzieningen zijn en voldoende compenserend (meer dan een hulphond). De rechtbank vindt de rapportages ‘Wmo deeltaxi aanvraag’ van 15 oktober 2018 en ‘Wmo ondersteuning regie en structuur’ van 19 november 2018 daarvoor onvoldoende.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het onderzoek van het college niet voldoet aan de eisen die daaraan gesteld mogen worden. Het bestreden besluit is onvoldoende zorgvuldig voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd en houdt geen stand.
Het college zal alsnog een voldoende onderzoek moeten verrichten naar de noodzakelijke ondersteuningsbehoefte van eiseres. Hij zal voorts de vraag moeten beantwoorden of een hulphond toegevoegde waarde heeft voor vergroting van de zelfredzaamheid en participatie van eiseres en wellicht voor haar het meest passend is. De rechtbank geeft het college in overweging daarbij aandacht te besteden aan de verklaring van psychosociaal therapeut [naam psychosociaal therapeut] van 8 oktober 2018, waarin zij aangeeft dat een hulphond ervoor kan zorgen dat eiseres een grotere mate van zelfstandigheid krijgt en meer mogelijkheden tot maatschappelijke participatie. Voorts zou bij het onderzoek kunnen worden betrokken de rapportage van [naam stichting] van 23 januari 2018, waarin is vermeld: ‘De hond heeft idd een signalerings/alarmfunctie, deskundige hulp kan dan achterwege blijven indien de hond tijdig ingrijpt. Door de hond is betrokkene niet meer continu aangewezen op begeleiding, betrokkene kan dan zelfstandig, zonder begeleiding het huis verlaten en behoeft niet meer aangewezen te zijn op derden.’
6.
Conclusie
Het beroep zal gegrond worden verklaard en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat zij daarvoor onvoldoende gegevens voorhanden acht. Het college zal, zoals reeds overwogen, nog nader onderzoek moeten doen. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat onzeker is wanneer dat onderzoek kan worden afgerond. Het college zal daarom een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed.
De rechtbank zal het college veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,‑ en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit en draagt het college op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, voorzitter, en mr. S.A.M.L. van de Sande en mr. A.G.J.M. de Weert, leden, in aanwezigheid van mr. H.D. Sebel, griffier, op
11 maart 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage: Wettelijk kader

WET MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING 2015

Artikel 1.1.1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
-
maatschappelijke ondersteuning:
1°.bevorderen van de sociale samenhang, de mantelzorg en vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld,
2°.ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving,
3°.bieden van beschermd wonen en opvang;
-
maatwerkvoorziening: op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen: 1°.ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen,
2°.ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen,
3°.ten behoeve van beschermd wonen en opvang;
- participatie:deelnemen aan het maatschappelijke verkeer;
- zelfredzaamheid:in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden.

Artikel 1.2.1

Een ingezetene van Nederland komt overeenkomstig de bepalingen van deze wet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening, bestaande uit:
a. door het college van de gemeente waarvan hij ingezetene is, te verstrekken ondersteuning van zijn zelfredzaamheid en participatie, voor zover hij in verband met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk voldoende zelfredzaam is of in staat is tot participatie.

Artikel 2.3.1

Het college draagt er zorg voor dat aan personen die daarvoor in aanmerking komen, een maatwerkvoorziening wordt verstrekt.

Artikel 2.3.2

4. Het college onderzoekt:
a. de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt;
b. de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te verbeteren of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
c. de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
d. de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;
e. de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, onderscheidenlijk de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
f. de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid, zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;
g. welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4, verschuldigd zal zijn.

Artikel 2.3.5

3. Het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
VERORDENING MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING [plaatsnaam 3] 2017

Artikel 4. Onderzoek

1. Het college onderzoekt in een gesprek met degene door of namens wie de melding is gedaan, dan wel diens vertegenwoordiger en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers en desgewenst familie, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:
a. de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt;
b. het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning;
c. de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te handhaven of te verbeteren, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;
d. de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;
e. de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;
f. de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening, zoals opgenomen in het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet, of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;
g. de mogelijkheden om door middel van voorliggende voorzieningen of in samenwerking
met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en andere
partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk
en inkomen, te voorzien in de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning;
h. de mogelijkheid om een maatwerkvoorziening te verstrekken;
i. welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4 van de wet verschuldigd zal zijn, en j. de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de cliënt in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze.

Artikel 7. Algemene criteria maatwerkvoorziening

1. Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de ondervonden beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen:
a. op eigen kracht;
b. met gebruikelijke hulp;
c. met mantelzorg;
d. met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk;
e. met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen;
f. met gebruikmaking van algemene voorzieningen
2. De maatwerkvoorziening als bedoeld in het eerste lid levert, rekening houdend met het verslag als bedoeld in artikel 5 van deze verordening en indien aanwezig het persoonlijk plan, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
3. Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving, voor zover deze cliënt en/of:
- psychische of psychosociale problemen heeft;
- de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld;
voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen:
a. op eigen kracht;
b. met gebruikelijke hulp;
c. met mantelzorg;
d. met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk;
e. met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen;
f. met gebruikmaking van algemene voorzieningen.