Op 8 maart 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een stichting en de gemeenteraad van Veere. De stichting, eiseres, had beroep ingesteld tegen een beslissing op bezwaar van de gemeenteraad van 7 november 2019, die betrekking had op een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Dit verzoek was ingediend naar aanleiding van klachten die de stichting had ingediend tegen de burgemeester van de gemeente Veere. De zitting vond plaats op 10 februari 2021 in Middelburg, waar de gemachtigde van de eiseres en enkele vertegenwoordigers van de gemeenteraad aanwezig waren.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de gemeenteraad op 13 maart 2019 de klachten van de stichting buiten behandeling had gesteld. De stichting had vervolgens verzocht om inzage in verschillende documenten die verband hielden met de behandeling van haar klachten en het Wob-verzoek. De rechtbank oordeelde dat de gemeenteraad onvoldoende had onderbouwd dat de gevraagde stukken niet beschikbaar waren en dat het besluit van 13 maart 2019 niet rechtsgeldig was genomen zonder de vereiste documenten.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep van de stichting niet-ontvankelijk was, omdat zij niet tijdig de benodigde beroepsgronden had ingediend. De rechtbank verklaarde dat de stichting niet had aangetoond dat zij niet in staat was om deze gronden binnen de gestelde termijn aan te voeren. De uitspraak werd gedaan door rechter mr. drs. E.J. Govaers, in aanwezigheid van griffier mr. N. van Asten, en werd openbaar gemaakt op dezelfde dag.