ECLI:NL:RBZWB:2021:1081

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 maart 2021
Publicatiedatum
10 maart 2021
Zaaknummer
AWB- 19_6519
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beslissing gemeenteraad over Wob-verzoek inzake klachten tegen burgemeester

Op 8 maart 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een stichting en de gemeenteraad van Veere. De stichting, eiseres, had beroep ingesteld tegen een beslissing op bezwaar van de gemeenteraad van 7 november 2019, die betrekking had op een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Dit verzoek was ingediend naar aanleiding van klachten die de stichting had ingediend tegen de burgemeester van de gemeente Veere. De zitting vond plaats op 10 februari 2021 in Middelburg, waar de gemachtigde van de eiseres en enkele vertegenwoordigers van de gemeenteraad aanwezig waren.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de gemeenteraad op 13 maart 2019 de klachten van de stichting buiten behandeling had gesteld. De stichting had vervolgens verzocht om inzage in verschillende documenten die verband hielden met de behandeling van haar klachten en het Wob-verzoek. De rechtbank oordeelde dat de gemeenteraad onvoldoende had onderbouwd dat de gevraagde stukken niet beschikbaar waren en dat het besluit van 13 maart 2019 niet rechtsgeldig was genomen zonder de vereiste documenten.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep van de stichting niet-ontvankelijk was, omdat zij niet tijdig de benodigde beroepsgronden had ingediend. De rechtbank verklaarde dat de stichting niet had aangetoond dat zij niet in staat was om deze gronden binnen de gestelde termijn aan te voeren. De uitspraak werd gedaan door rechter mr. drs. E.J. Govaers, in aanwezigheid van griffier mr. N. van Asten, en werd openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/6519 WOB

uitspraak van 8 maart 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

Stichting [naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: [naam gemachtigde eiseres] ,
en

de gemeenteraad van de gemeente Veere, verweerder,

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van 7 november 2019 (bestreden besluit) van de gemeenteraad over een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) dat zag op een vergadering van de gemeenteraad waarin is besloten over klachten van eiseres tegen de burgemeester.
De beroep is gelijktijdig met de BRE 19/6555 WOB en BRE 20/6184 WOB behandeld op zitting in Middelburg op 10 februari 2021. Namens eiseres was haar gemachtigde en [naam persoon1] daarbij aanwezig. De burgemeester heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger vwr1] en [naam vertegenwoordiger vwr2] .

Overwegingen

1. Feiten

Op 13 februari 2019 heeft eiseres verschillende klachten ingediend bij de gemeenteraad die waren gericht tegen de burgemeester van de gemeente Veere. Bij brief van 13 maart 2019 heeft de gemeenteraad die klachten buiten behandeling gesteld.
Bij brief van 27 maart 2019 heeft eiseres de gemeenteraad ten aanzien van de behandeling van en het besluit op die klachten verzocht om toezending van de volgende stukken:
het advies van de klachtencoördinator;
de uitnodiging aan de raadsleden voor de raadsvergadering waarin het besluit is genomen;
de notulen van de raadsvergadering waarin het besluit is genomen;
het besluit en alle bijlagen behorende bij het besluit;
een lijst van aanwezigen bij de raadsvergadering waarin het besluit is genomen;
eventueel geluidsopnames van de raadsvergadering waarin het besluit is genomen;
Voor het geval het besluit in een andere vergadering dan een raadsvergadering is genomen hebben eisers ook verzocht om toezending van de volgende stukken:
7. een lijst van de aanwezige raadsleden;
8. de notulen van de vergadering;
9. het besluit en alle bijlagen behorende bij het besluit;
10. de uitnodiging aan de raadsleden voor de vergadering waarin het besluit is genomen;
11. eventuele geluidsopnames van de vergadering waarin het besluit is genomen;
12. het wetsartikel op basis waarvan de raadsleden buiten een raadsvergadering besluiten kunnen nemen over een ingediende klacht, en alle stukken die dit mogelijk maken zoals bijvoorbeeld machtigingen en mandaten.
Het Wob-verzoek zag volgens eisers ook op de in het besluit, en in de bijlagen behorende bij dat besluit, voorkomende persoonsgegevens.
Op 11 april 2019 heeft de gemeenteraad besloten om het besluit op de klacht te bekrachtigen en daarbij te bepalen dat dit besluit voor rekening van de raad is. Ook heeft de gemeenteraad op 11 april 2019 besloten om het college te mandateren om het Wob-verzoek af te doen binnen de regels van de Wob.
Bij besluit van 29 april 2019 (primair besluit) heeft het college namens de gemeenteraad als volgt gereageerd op het Wob-verzoek:
Het advies van de klachtencoördinator is mondeling verstrekt;
Het besluit is in de vergadering van de gemeenteraad van 11 april 2019 bekrachtigd. Dit verslag treft u aan op de website van de gemeente. Ter voorbereiding zijn de stukken vertrouwelijk ter inzage gelegd voor de vergadering van de gemeenteraadsvergadering van 28 februari 2019.
Zie onder 2.
Zie onder 2.
Zie onder 2.
Luister de gemeentelijke website, onder het verslag van de gemeenteraad van 11 april 2019.
Eiseres heeft daar op 13 juni 2019 bezwaar tegen gemaakt.
De gemeenteraad heeft dat bezwaar bij bestreden besluit I ongegrond verklaard.
Eiseres heeft daar op 16 december 2019 beroep tegen ingesteld.

2. Gronden

Eiseres heeft aangevoerd dat de gemeenteraad de door eiseres verzochte stukken ten onrechte niet heeft verstrekt en dat het bestreden besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel en zorgvuldigheidsbeginsel. De gemeenteraad heeft volgens eiseres onvoldoende onderzoek gedaan naar de vraag of de stukken onder hem berusten. De gemeenteraad verwijst slechts naar een raadsvergadering die bijna een maand na het besluit van 13 maart 2019 heeft plaatsgevonden. De gemeenteraad heeft ook niet met verklaringen van bijvoorbeeld de griffier, de plaatsvervangend voorzitter, de raadsleden of de burgemeester onderbouwd dat het onderzoek voldoende diepgaand is geweest. Daarnaast moet het besluit van 13 maart 2019 volgens eiseres in een raads(vergadering) zijn vastgesteld en moeten daar stukken van zijn. Dat is nodig om rechtsgeldig te kunnen zijn. [1] De griffier en de plaatsvervangend voorzitter hebben het besluit niet zonder medeweten van de overige raadsleden kunnen nemen. Het is volgens eiseres daarom ondoorgrondelijk dat veel mondeling is gebeurd. Uit de Gemeentewet (Gmw) blijkt dat van een dergelijke vergadering een presentielijst aanwezig moet zijn en dat notulen (de besluitenlijst) moeten bestaan. [2] Daarnaast moet er een (ontwerp)besluit zijn en worden altijd geluidsopnamen gemaakt van raadsvergaderingen. Voor het geval het besluit niet is genomen in een vergadering van de gemeenteraad, ziet het Wob-verzoek ook op documenten die betrekking hebben op een andere vergadering waarin het besluit dan is genomen. Voor een zorgvuldige besluitvorming is daarnaast vereist dat het advies van de klachtencoördinator schriftelijk is uitgebracht. Daar heeft eiseres aan toegevoegd dat de gemeenteraad schrijft dat bepaalde stukken ‘vertrouwelijk’ ter inzage zijn gelegd. Het is niet duidelijk welke stukken daarmee worden bedoeld en waarom die niet aan eiseres zijn verstrekt.

3. Ontvankelijkheid beroep

3.1
De rechtbank ziet zich allereerst – en zoals ter zitting aan de orde is gekomen - voor de vraag gesteld of het beroep ontvankelijk is, omdat verweerder heeft aangevoerd dat de enkele verwijzing naar de bezwaargronden onvoldoende is om als beroepsgrond te dienen.
3.2
In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staat dat het beroepschrift de gronden van beroep moet bevatten. [3] In het beroepschrift schrijft eiseres dat op nader aan te voeren gronden beroep wordt ingesteld tegen het bestreden besluit. Bij (herstelverzuim)brief van 18 december 2019 heeft de rechtbank eiseres verzocht om de gronden van het beroep. Eiseres heeft bij brief van 15 januari 2020 aan de rechtbank medegedeeld:
“Verder maak ik hiermee aan uw Rechtbank kenbaar, dat eiseres het beroep allereerst doet steunen op al hetgeen door dan wel namens haar in bezwaar naar voren is gebracht. Waartoe al datgene als hier herhaald en ingelast dient te worden aangemerkt door uw Rechtbank. En voorts daarop, dat het in beroep aangevochten besluit is genomen in strijd met artikel 7:12 Awb jo. artikel 3:46 Awb.”Bij brieven van 27 januari 2021 en 30 januari 2021 heeft eiseres die gronden verder aangevuld.
3.3
Uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [4] kan worden afgeleid dat voor de beroepsgronden niet louter kan worden verwezen naar eerder ingediende bezwaren, zonder dat is aangeduid waarom de reactie van het bestuursorgaan op het bezwaar onjuist is. Te meer niet als het bestreden besluit een bredere motivering bevat dan het primair besluit. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres daar onvoldoende aan voldaan met de stelling dat het bestreden besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel. [5] Dat eiseres de gronden in januari 2021 heeft aangevuld maakt niet dat alsnog sprake is van een ontvankelijk beroep. De rechtbank heeft eiseres bij brief van 18 december 2019 een termijn van vier weken gegeven om de beroepsgronden in te dienen. Ook is in de brief opgenomen dat als niet aan dit verzoek wordt voldaan, het gevolg kan zijn dat het beroep niet inhoudelijk wordt beoordeeld. Eiseres heeft ter zitting niet aannemelijk gemaakt dat zij die beroepsgronden niet aan had kunnen voeren binnen die vier weken termijn. Het meer dan een jaar later en op de elfde dag voor de zitting alsnog aanvoeren van die beroepsgronden, acht de rechtbank daarom te laat en in strijd met het de goede procesorde. [6]
4. Conclusie
4.1
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaren. [7]
4.2
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 8 maart 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Artikel 19, eerste lid, van de Gemeentewet (Gmw).
2.Artikel 20, eerste lid, jo. 23, vijfde lid, van de Gmw.
3.Artikel 6:5, onder d, van de Awb.
4.ABRvS 6 november 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1789, r.o. 2.
5.CRvB 10 juni 2003, ECLI:NL:CRVB:2003:AH9040.
6.Artikel 8:58, eerste lid, van de Awb en ABRvS 7 mei 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1669, r.o. 1.1 en 1.2.
7.Artikel 6:5, onder d, jo. 6:6, onder a, van de Awb.