In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 februari 2020 uitspraak gedaan in een belastingkwestie tussen een naar Nederlands recht opgerichte vennootschap en de inspecteur van de Belastingdienst. De centrale vraag was of de vennootschap, die beweert in Portugal gevestigd te zijn op basis van het belastingverdrag tussen Nederland en Portugal, daadwerkelijk als inwoner van Nederland of Portugal moet worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de vennootschap met de overgelegde informatie aannemelijk maakte dat zij formeel onderworpen was aan de Portugese belastingwetgeving. De rechtbank concludeerde dat de feitelijke leiding van de vennootschap in Portugal werd uitgeoefend, aangezien de enige bestuurder al meer dan tien jaar in Portugal woont en de administratie daar wordt gevoerd. Dit leidde tot de vernietiging van de aanslagen vennootschapsbelasting voor de jaren 2012, 2013 en 2014, evenals de beschikkingen belastingrente. De rechtbank oordeelde dat Nederland geen heffingsrecht toekwam, omdat de vennootschap uitsluitend inwoner van Portugal was op basis van de tie-breakerregeling in het belastingverdrag. De rechtbank heeft de inspecteur ook veroordeeld in de proceskosten van de vennootschap, die op € 1.312,50 zijn vastgesteld.