ECLI:NL:RBZWB:2020:7211

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 november 2020
Publicatiedatum
30 maart 2022
Zaaknummer
C/02/352459 / HA ZA 18-774
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming deskundigen en vraagstelling omtrent gestelde waardevermindering van woning en bouwkundige schade als gevolg van trillingen door treinverkeer

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is op 18 november 2020 een vonnis uitgesproken in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.H.U. Keizer, en gedaagden ProRail B.V. en Railinfratrust B.V., vertegenwoordigd door advocaat mr. T. van der Valk. De zaak betreft de waardevermindering van de woning van de eiser als gevolg van trillingshinder door treinverkeer. De rechtbank heeft eerder, in een tussenvonnis van 8 april 2020, partijen in de gelegenheid gesteld om deskundigen te benoemen en vragen te formuleren over de schade die de eiser stelt te lijden door deze trillingen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er onduidelijkheid bestaat over de benoeming van deskundigen en de vragen die aan hen moeten worden voorgelegd. De eiser heeft een deskundige voorgesteld, maar de rechtbank heeft besloten om een andere deskundige te benoemen, de heer [naam taxateur], die bereid is het onderzoek uit te voeren. De rechtbank heeft ook een deskundigenbureau benoemd om aanvullende vragen te beantwoorden over de schade aan de woning.

De rechtbank heeft de deskundigen specifieke vragen voorgelegd over de waardebepaling van de woning, de impact van trillingen, en de mogelijke schade aan de woning. Tevens is er een voorschot op de kosten van de deskundigen vastgesteld, dat door beide partijen moet worden betaald. De rechtbank heeft benadrukt dat partijen wettelijk verplicht zijn om mee te werken aan het deskundigenonderzoek en dat verdere beslissingen in de zaak worden aangehouden totdat het deskundigenonderzoek is afgerond.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Middelburg
zaaknummer / rolnummer: C/02/352459 / HA ZA 18-774
Vonnis van 18 november 2020
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. R.H.U. Keizer te Roosendaal,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PRORAIL B.V.,
gevestigd te Utrecht,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RAILINFRATRUST B.V.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagden,
advocaat mr. T. van der Valk te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en ProRail genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 8 april 2020
  • de akte van ProRail
  • de antwoordakte van [eiser] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

Schade door onrechtmatige trillingshinder

2.1.
Bij voornoemd tussenvonnis heeft de rechtbank partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de persoon van de te benoemen deskundige en de aan die deskundige te stellen vragen met betrekking tot de door [eiser] gestelde waardevermindering van zijn woning als gevolg van onrechtmatige trillingshinder.
2.2.
[eiser] stelt dat partijen na het indienen van de akte door ProRail overleg hebben gevoerd over de te benoemen deskundigen en dat ProRail heeft laten weten te kunnen instemmen met de door hem voorgestelde deskundige. Deze deskundige heeft de rechtbank echter bericht dat hij het onderzoek niet kan uitvoeren. Nu [eiser] niet heeft ingestemd met de door ProRail voorgestelde deskundige, heeft de rechtbank een andere deskundige benaderd. De heer ing. [naam taxateur] , taxateur te [woonplaats taxateur] , heeft verklaard bereid en in staat te zijn het deskundigenonderzoek te verrichten. De rechtbank zal de heer [naam taxateur] tot deskundige benoemen.
2.3.
Partijen zijn het niet eens over de vraag of ook de schade aan de woning bij de vraagstelling aan deze deskundige moet worden betrokken. Volgens [eiser] daalt de waarde van de woning door de trillingshinder mogelijk meer in de situatie waarin de woning wel beschadigd is, dan waarin die niet beschadigd is. ProRail stelt dat de schade aan de woning buiten beschouwing gelaten moet worden omdat [eiser] afzonderlijk vergoeding van die schade vordert. De rechtbank zal de deskundige vragen een onderscheid te maken in de situatie met en zonder die schade, indien dat relevant is voor de waardebepaling. Of en in hoeverre een eventuele aanvullende waardevermindering als gevolg van de aanwezige schade voor rekening van ProRail komt, zal na het uitbrengen van het deskundigenbericht worden beoordeeld.
2.4.
Mede naar aanleiding van hetgeen partijen in dit verband verder naar voren hebben gebracht, zal de rechtbank de deskundige de volgende vragen voorleggen. Andere voorgestelde vragen zijn niet nodig ter voorlichting van de rechtbank zodat zij die niet overneemt.
Wat is op de taxatiedatum de waarde van de woning van [eiser] aan de [adres] te [woonplaats] in de huidige feitelijke situatie, uitgaande van het huidige gebruik van het spoor?
Wat zou die waarde zijn, uitgaande van de situatie waarin in de woning geen trillingshinder als bedoeld in r.o. 4.10 tot en met 4.12 van het tussenvonnis van 8 april 2020 zou worden ondervonden?
Indien de aanwezige schade aan de woning (zoals omschreven in r.o. 2.3 van het vonnis van 8 april 2020) relevant is voor uw antwoord op vraag 1 en 2, kunt u dan telkens aangeven wat de waarde van de woning is met en zonder die schade?
Heeft u verder nog opmerkingen die voor de beoordeling van de zaak van belang zijn?
Schade aan de woning
2.5.
Bij vonnis van 8 april 2020 heeft de rechtbank ProRail in de gelegenheid gesteld om van de trillingsmetingen door [bedrijfsnaam expertise bureau] ook de resultaten van de metingen in de z-richting bij meetpunt B, voorzien van een toelichting, in het geding te brengen. ProRail heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt en bij akte alsnog twee grafieken overgelegd, waarin ook de metingen in de z-richting zijn opgenomen. Tevens heeft zij een e-mail overgelegd van de heer [naam expert] , expert in dienst van [bedrijfsnaam expertise bureau] , die daarin onder meer schrijft: “Wij hebben deze data uiteraard beschikbaar gesteld en vastgesteld dat de gemeten piek in de verticale richting bij meetpunt B 3,42 mm/s bij 9 Hz bedroeg. Dat is nog steeds ruim onder de grenswaarde van 4,29 mm/s waarmee geen conclusie anders dient te worden”.
[eiser] refereert zich aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de vraag of ProRail het gestelde causaal verband voldoende gemotiveerd heeft betwist.
2.6.
Nu uit de aanvullende gegevens die ProRail heeft overgelegd blijkt dat [bedrijfsnaam expertise bureau] , ook na de z-richting van de gemeten trillingen bij meetpunt B bij haar conclusies te hebben betrokken, bij die conclusies blijft, is de rechtbank van oordeel dat ProRail de bevindingen uit het rapport van [X] voldoende gemotiveerd heeft betwist. [eiser] zal dus bewijs moeten leveren van zijn stelling dat de schade aan zijn woning veroorzaakt is door trillingen van passerend treinverkeer. De rechtbank is van oordeel dat ook op dit punt de benoeming van een deskundige noodzakelijk is.
2.7.
Beide partijen hebben zich reeds uitgelaten over de persoon van de te benoemen deskundige en de aan de deskundige te stellen vragen. [eiser] stelt voor om [deskundigenbureau] te [woonplaats deskundige] , tot deskundige te benoemen en het aan [deskundigenbureau] over te laten om uit haar midden de meest deskundige persoon aan te wijzen, althans - indien ook onderzoek door een bouwpatholoog noodzakelijk wordt bevonden - een geschikte partij te raadplegen. Hij stelt voorts dat partijen na het indienen van de akte door ProRail overleg hebben gevoerd over de te benoemen deskundigen en dat ProRail heeft laten weten te kunnen instemmen met deze deskundige. Nu ProRail niet heeft verzocht een nadere akte te mogen nemen, gaat de rechtbank ervan uit dat zij inderdaad instemt met benoeming van [deskundigenbureau] tot deskundige. [deskundigenbureau] heeft desgevraagd te kennen gegeven bereid en in staat te zijn het deskundigenonderzoek uit te voeren. De rechtbank zal het voorstel van [eiser] daarom volgen.
2.8.
De wijze van rapporteren door [bedrijfsnaam expertise bureau] geeft volgens [eiser] aanleiding om de deskundige zelf de nodige trillingsmetingen te laten doen en niet de metingen van [bedrijfsnaam expertise bureau] te laten gebruiken. Volgens [eiser] heeft ProRail desgevraagd laten weten geen bezwaar te hebben tegen extra trillingsmetingen. Nu ProRail niet heeft verzocht een nadere akte te mogen nemen, gaat de rechtbank ervan uit dat zij inderdaad instemt met het verrichten van extra trillingsmetingen door de deskundige. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de deskundige de instructie te geven de uitkomsten van de reeds verrichte trillingsmetingen buiten beschouwing laten, nu [eiser] die uitkomsten als zodanig niet heeft bestreden. De rechtbank zal het aan de deskundige overlaten of het voor de beantwoording van de vragen noodzakelijk is om zelf trillingsmetingen te verrichten, in aanvulling op de reeds beschikbare resultaten van de eerder uitgevoerde trillingsmetingen.
2.9.
Mede naar aanleiding van hetgeen partijen in dit verband verder naar voren hebben gebracht, zal de rechtbank de deskundige de volgende vragen voorleggen. Andere voorgestelde vragen zijn niet nodig ter voorlichting van de rechtbank zodat zij die niet overneemt.
Is er sprake van bouwkundige, constructieve schade aan de woning van [eiser] aan de [adres] te [woonplaats] en zo ja, hoe oud is die schade?
Overschrijden de trillingen waaraan de woning als gevolg van treinverkeer wordt blootgesteld de relevante grenswaarden uit de SBR richtlijn A: Schade aan bouwwerken?
Wilt u, indien u dat voor de beoordeling van voorgaande vraag noodzakelijk acht, zelf door middel van metingen vaststellen aan welke trillingen de woning als gevolg van treinverkeer wordt blootgesteld?
Zou de schade aan de woning ook zonder de trillingen van het treinverkeer zijn ontstaan? Indien u deze vraag niet met zekerheid kunt beantwoorden, kunt u dan aangeven in hoeverre het aannemelijk is dat trillingen de schade hebben veroorzaakt?
Zijn er indicaties dat de schade aan de woning andere oorzaken heeft dan trillingen afkomstig van treinverkeer?
Indien (aannemelijk is dat) er sprake is van een verband tussen de schade aan de woning en de trillingen, op welke wijze kan de schade dan het beste worden hersteld en welke (gespecificeerde) kosten gaan daarmee gepaard?
Heeft u verder nog opmerkingen die voor de beoordeling van de zaak van belang zijn?
Algemeen
2.10.
De rechtbank zal de hoogte van het voorschot op de kosten van de deskundigen vaststellen op het in de beslissing vermelde bedrag.
2.11.
In voornoemd tussenvonnis is al aangekondigd dat beide partijen ieder de helft van het voorschot op de kosten van de deskundigen moeten deponeren.
2.12.
De rechtbank wijst erop dat partijen wettelijk verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek door de deskundigen. De rechtbank zal deze verplichting uitwerken zoals nader onder de beslissing omschreven. Wordt aan een van deze verplichtingen niet voldaan, dan kan de rechtbank daaruit de gevolgtrekking maken die zij geraden acht, ook in het nadeel van de desbetreffende partij.
2.13.
Indien een partij desgevraagd of op eigen initiatief schriftelijke opmerkingen en verzoeken aan de deskundigen doet toekomen, dient zij daarvan terstond afschrift aan de wederpartij te verstrekken.
2.14.
In afwachting van het deskundigenonderzoek zal iedere verdere beslissing worden aangehouden.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
benoemt tot deskundigen:
ter beantwoording van de onder r.o. 2.4. geformuleerde vragen:
de heer [naam taxateur] ,
adres: [adres taxateur] ,
[postcode taxateur] [woonplaats taxateur]
telefoon: [telefoonnummer taxateur]
email: [e-mailadres taxateur]
en ter beantwoording van de onder r.o. 2.9. geformuleerde vragen:
[deskundigenbureau] bv,
t.a.v. de heer ir. [contactpersoon deskundigenbureau] ,
adres: [adres deskundigenbureau] , [postcode deskundigenbureau] [woonplaats deskundige] ,
telefoon: [telefoonnummer deskundigenbureau] ,
email: info@ [deskundigenbureau] .nl.
het voorschot
3.2.
stelt de hoogte van het voorschot op de kosten van de deskundige [naam taxateur] vast op het door die deskundige begrote bedrag van € 4.767,40, inclusief BTW en de kosten van de deskundige [deskundigenbureau] op het door die deskundige begrote bedrag van € 12.487,20, inclusief BTW,
3.3.
bepaalt dat partijen ieder de helft van elk voorschot dienen over te maken
binnen twee wekenna de datum van de nota met betaalinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak,
3.4.
draagt de griffier op om de deskundigen onmiddellijk in kennis te stellen van de betaling van het voorschot,
het onderzoek
3.5.
bepaalt dat [eiser] zijn procesdossier in afschrift aan de deskundigen dient te doen toekomen,
3.6.
bepaalt dat de deskundigen het onderzoek zelfstandig zullen instellen op de door de deskundigen in overleg met partijen te bepalen tijd en plaats,
3.7.
wijst de deskundigen erop dat:
  • de deskundigen voor aanvang van het onderzoek dienen kennis te nemen van de Leidraad deskundigen in civiele zaken (te raadplegen op
  • de deskundigen het onderzoek pas na het bericht van de griffier omtrent betaling van het voorschot dienen aan te vangen,
  • de deskundigen het onderzoek onmiddellijk dienen te staken en contact dienen op te nemen met de griffier, indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden het voorschot niet toereikend blijkt te zijn,
  • de deskundigen partijen bij een onderzoek van een object ter plaatse gelegenheid dienen te bieden dit onderzoek bij te wonen; indien slechts één partij, althans niet alle partijen, bij het onderzoek van objecten ter plaatse aanwezig is of zijn, de deskundigen dit onderzoek niet mogen uitvoeren, tenzij alle partijen zijn uitgenodigd om bij dat onderzoek aanwezig te zijn, en dat uit het rapport moet blijken dat hieraan is voldaan,
  • indien partijen bij het onderzoek van objecten ter plaatse aanwezig zijn geweest, uit het rapport moet blijken welke opmerkingen zij hebben gemaakt en welke verzoeken zij hebben gedaan, en hoe de deskundigen hierop hebben gereageerd,
3.8.
bepaalt dat partijen nadere inlichtingen en gegevens aan de deskundigen dienen te verstrekken indien deze daarom verzoeken, de deskundigen toegang dienen te verschaffen tot voor het onderzoek noodzakelijke plaatsen, en de deskundigen ook voor het overige gelegenheid dienen te geven tot het verrichten van het onderzoek,
het schriftelijk rapport
3.9.
draagt de deskundigen op om uiterlijk zes maanden na het schriftelijk bericht van de griffier omtrent de betaling van het voorschot een schriftelijk en ondertekend bericht in drievoud ter griffie van de rechtbank in te leveren, onder bijvoeging van een gespecificeerde declaratie,
3.10.
wijst de deskundigen erop dat:
  • uit het schriftelijk bericht moet blijken op welke stukken het oordeel van de deskundigen is gebaseerd,
  • de deskundigen ieder een concept van het rapport aan partijen moeten toezenden, opdat partijen de gelegenheid krijgen binnen vier weken daarover bij de deskundigen opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat de deskundigen in het definitieve rapport de door partijen gemaakte opmerkingen en verzoeken en de reactie van de deskundigen daarop moeten vermelden,
3.11.
bepaalt dat partijen binnen vier weken dienen te reageren op het concept-rapport van de deskundigen nadat dit aan partijen is toegezonden en dat partijen bij de deskundigen geen gelegenheid hebben op elkaars opmerkingen en verzoeken naar aanleiding van het concept-rapport te reageren,
overige bepalingen
3.12.
bepaalt dat de zaak op de parkeerrol zal komen van
7 april 2021,
3.13.
draagt de griffier op de zaak op een eerdere rol te plaatsen:
  • indien het voorschot niet binnen de daarvoor bepaalde (eventueel verlengde) termijn is ontvangen: voor akte uitlating voortprocederen aan beide zijden op een termijn van twee weken of
  • na ontvangst ter griffie van het deskundigenbericht: voor conclusie na deskundigenbericht aan de zijde van [eiser] op een termijn van vier weken,
3.14.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.W. Louwerse, mr. J. de Graaf en mr. E.H.J.M. Thielen en in het openbaar uitgesproken op 18 november 2020.