ECLI:NL:RBZWB:2020:7114

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 november 2020
Publicatiedatum
18 mei 2021
Zaaknummer
AWB- 20_6115
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor verbouwing bijgebouw tot woning en plaatsing buitenbergingen

In deze zaak heeft eiseres een omgevingsvergunning aangevraagd voor de verbouwing van een bijgebouw tot woning en de plaatsing van twee buitenbergingen. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gilze en Rijen heeft deze aanvraag geweigerd in een besluit van 15 oktober 2019, en het bezwaar van eiseres tegen deze weigering ongegrond verklaard in een besluit van 9 maart 2020. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 4 november 2020, waarbij zowel eiseres als vertegenwoordigers van het college aanwezig waren. Eiseres betoogde dat de verbouwing van het bijgebouw tot woning mogelijk zou moeten zijn op basis van de regels in het bestemmingsplan, die ruimte bieden voor het behoud van cultuurhistorisch waardevolle gebouwen. Het college daarentegen stelde dat de gewenste woning niet voldeed aan de inhoudseisen van het bestemmingsplan en dat er geen recht bestond op de gevraagde vergunning.

De rechtbank overwoog dat de verbouwing van het bijgebouw tot woning zou leiden tot een tweede woning binnen het bouwvlak, wat in strijd is met het bestemmingsplan dat maximaal één woning per bouwvlak toestaat. Ook werd vastgesteld dat de inhoud van de gewenste woning niet voldeed aan het vereiste minimum van 600 m³. De rechtbank concludeerde dat het college in redelijkheid de omgevingsvergunning had kunnen weigeren, en verklaarde het beroep van eiseres ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/6115 WABOA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 november 2020 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres

gemachtigde: [naam gemachtigde] ,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gilze en Rijen, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft een omgevingsvergunning aangevraagd voor het verbouwen van een bijgebouw naar een woning en het plaatsen van twee buitenbergingen. In het besluit van 15 oktober 2019 (primaire besluit) heeft het college geweigerd een omgevingsvergunning te verlenen.
In het besluit van 9 maart 2020 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van de rechtbank op 4 november 2020.
Hierbij waren aanwezig de echtgenoot van eiseres, de heer [naam echtgenoot] , de gemachtigde van eiseres, de heer [naam gemachtigde] , en namens het college
mevrouw mr. L.C.J. Nouws en de heer [naam vertegenwoordiger] .

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres is eigenaar van een vrijstaande woning aan de [naam adres] in [plaatsnaam] . Haar woning is gerealiseerd nadat daartoe op 6 februari 2018 een omgevingsvergunning is verleend. In die – naar de rechtbank begrijpt inmiddels onherroepelijke – omgevingsvergunning is onder meer als voorwaarde opgenomen dat vóór ingebruikname van de woning een tweetal bijgebouwen moest zijn gesloopt. Daarnaast diende binnen vier weken ná ingebruikname van de woning de reeds op het perceel aanwezige woning ( [naam adres 2] ) duurzaam te zijn ontmanteld tot bijgebouw. Die ontmanteling heeft plaatsgevonden. De inzet van deze procedure is de wens van eiseres om het bijgebouw te mogen verbouwen tot woning. Daarnaast wil zij twee buitenbergingen plaatsen.
Wat heeft het college besloten?
2. Voor de motivering van het bestreden besluit heeft het college verwezen naar het verweerschrift in bezwaar van 16 januari 2020 en het advies van de commissie bezwaarschriften (commissie) van 20 februari 2020. De commissie heeft overwogen dat, kort gezegd, de gewenste woning niet aan het in het bestemmingsplan Buitengebied (bestemmingsplan) opgenomen inhoudsvereiste van 600 m³ zal voldoen. Daarnaast is overwogen dat aan de omgevingsvergunning van 6 februari 2018 onder meer de uitdrukkelijke voorwaarde is verbonden dat het bijgebouw uitsluitend gebruikt mag worden als bijgebouw. Ten aanzien van de te realiseren buitenbergingen heeft de commissie overwogen dat, kort gezegd, bij de omgevingsvergunning van 6 februari 2018 al eens is afgeweken van de regel dat nieuwbouw niet is toegestaan op de planlocatie met de aanduiding voormalig agrarisch bedrijf (VAB). Dat afwijken kan in deze procedure niet nogmaals.
Waarom is eiseres het daar niet mee eens?
3. Eiseres voert aan dat in het bestemmingsplan regels zijn opgenomen die als doel hebben cultuurhistorisch waardevolle gebouwen te behouden. Artikel 25.3.1 in het bestemmingsplan is daar een voorbeeld van en op grond van die regel kan een extra wooneenheid worden gerealiseerd. De gedachte achter die mogelijkheid is dat een eigenaar of bewoner zuiniger is op een woning dan op een bijgebouw. Eiseres wijst in dit kader ook op onder meer artikel 40.7 in het bestemmingsplan. Door middel van de omgevingsvergunning van 6 februari 2018 is de woonbestemming van [naam adres 2] verdwenen, hetgeen in strijd is met de hiervoor genoemde doelstelling in het bestemmingsplan. Ook is het de vraag of verlening van bedoelde omgevingsvergunning stedenbouwkundig aanvaardbaar was. Het manco ten aanzien van het doel van behoud van cultuurhistorische waarden kan weer worden opgeheven door de gevraagde omgevingsvergunning alsnog te verlenen. Het bezwaar dat de te realiseren woning geen 600 m³ inhoud heeft, kan ondervangen worden met de regeling voor bestaande maten in artikel 40.1, onder b, van het bestemmingsplan. Voor wat betreft de twee te realiseren buitenbergingen van 2 x 6 m² betoogt eiseres dat op grond van artikel 25.2, onder d, sub 4, van het bestemmingsplan in totaal 174 m² aan bijgebouw is toegestaan, welke ruimte niet direct bebouwd hoeft te worden. Verder wijst eiseres erop dat de cultuurhistorische waarden van [naam adres 2] en [naam adres 3] , die vroeger tezamen een langgevelboerderij vormden, ook in acht is genomen bij het verlenen van de omgevingsvergunning voor de herbouw van [naam adres 3] .
Hoe luidt het verweer van het college?
4. Het college wijst erop dat tegen de omgevingsvergunning van 6 februari 2018 geen bezwaren gericht zijn geweest en dat daartegen in deze procedure ook geen beroep openstaat. Verder stelt het college zich op het standpunt dat om twee redenen geen gebruik kan worden gemaakt van de afwijkingsmogelijkheid van artikel 25.3.1 van het bestemmingsplan. Van het inhoudsminimum van 600 m³ kan niet met toepassing van artikel 40.1, onder b, van het bestemmingsplan worden afgeweken omdat geen sprake is van twee bestaande woningen (maar van een woning en een bijgebouw) en daarom ook niet van bestaande maten. Ten tweede geldt dat na 1961 de langgevelboerderij, op één perceel met één woning, is gesplitst tot twee woningen en bouwvlakken: [naam adres 2] en [naam adres 3] . Met gebruikmaking van de afwijkingsmogelijkheid van artikel 25.3.2 van het bestemmingsplan is medewerking verleend aan herbouw van de woning [naam adres 2] op het perceel [naam adres] . Op grond van een daarbij gestelde voorwaarde is de woning [naam adres 2] ontmanteld en in gebruik genomen als bijgebouw van [naam adres] . Ter zitting heeft het college het in de bezwaarfase gevoerde verweer met betrekking tot de buitenbergingen gehandhaafd.
Waarover moet de rechtbank oordelen en op welke wijze?
5. Uit de woorden ‘kunnen’ in de ontheffingsbepaling van artikel 25.3.1 van het bestemmingsplan en ‘kan’ uit de afwijkingsbepaling van artikel 25.2, onder d, sub 4, van het bestemmingsplan, volgt dat het college beleidsruimte heeft bij de besluitvorming op de aanvraag van eiseres ten aanzien van de gewenste woning en buitenbergingen. Dit betekent dat de rechtbank de besluitvorming hieromtrent terughoudend moet toetsen. De vraag die de rechtbank daarom moet beantwoorden, is of het college in redelijkheid de gevraagde omgevingsvergunning heeft kunnen weigeren. [1]
Welke regels zijn van belang?
6. De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage en zijn onderdeel van deze uitspraak.
Hoe luidt het oordeel?
7. Volgens het bestemmingsplan rusten op het perceel [naam adres] :
- de enkelbestemming ‘Wonen’,
- de dubbelbestemmingen ‘Waarde – Archeologie’ en ‘Waarde – Landschap – 4’,
- de gebiedsaanduidingen ‘ihcs – 1’ en ‘kernrandzone’, en
- de bouwaanduidingen ‘karakteristiek’ en ‘specifieke bouwaanduiding – voormalig agrarisch bedrijf’ (VAB).
Uit artikel 25.2, aanhef en onder e, volgt dat per bouwvlak (tenzij anders op de verbeelding aangegeven) maximaal één woning is toegestaan. Om het behoud van de cultuurhistorisch waardevolle en beeldbepalende panden te stimuleren kan op grond van artikel 25.3.1 ontheffing voor een extra wooneenheid worden verleend met inachtneming onder meer de regel dat na splitsing de inhoud per wooneenheid ten minste 600 m³ bedraagt.
Uit artikel 25.2 aanhef, onder d, sub 2 volgt dat ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding VAB nieuwbouw in geen geval is toegestaan. In sub 4 van datzelfde artikel is bepaald dat hiervan kan worden afgeweken indien voormalige agrarische bebouwing wordt gesaneerd, met dien verstande dat een bebouwde oppervlakte aan bijgebouwen is toegestaan van 100 m², vermeerderd met 25% van het oppervlak aan gesloopte bebouwing, waarbij de totale oppervlakte van bijgebouwen plus de oppervlakte aan te herbouwen bijgebouwen nooit meer mag bedragen dan 200 m².
8. Niet in geschil is dat de verbouwing van het bijgebouw tot woning betekent dat er een tweede woning binnen het bouwvlak wordt gerealiseerd, terwijl maximaal één woning is toegestaan. Ook niet in geschil is dat niet voldaan wordt aan het vereiste dat sprake moet zijn van een inhoud van tenminste 600 m³. De rechtbank overweegt dat hiervan, anders dan eiseres heeft betoogd, niet kan worden afgeweken met de bestaande maten-regeling van artikel 40.1, onder b, van het bestemmingsplan. Deze regeling vindt toepassing indien het betreffende gebouw geen functiewijziging ondergaat. Nu eiseres het bijgebouw tot woning wilt verbouwen, wijzigt de functie en kan naar het oordeel van de rechtbank geen beroep worden gedaan op bestaande maten. Dit betekent dat niet voldaan is aan één van de voorwaarden om te kunnen afwijken. Het beroep op de doelstelling in het bestemmingsplan tot behoud van cultuurhistorische waarden slaagt evenmin. De rechtbank acht het niet onaannemelijk dat in het algemeen een woning vaker beter wordt onderhouden dan een bijgebouw. Het handhaven van het bijgebouw doet echter niet zodanig afbreuk aan genoemde doelstelling dat het college niet in redelijkheid van verlening van de omgevingsvergunning heeft kunnen afzien.
9. Eiseres heeft nog gewezen op een anterieure overeenkomst die zij met de gemeente is aangegaan. Uit de toelichting van partijen ter zitting maakt de rechtbank op dat na een bestemmingswijziging voor het perceel [naam adres 3] mogelijk de woonbestemming aan [naam adres 2] kan worden teruggeven. De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting gesteld dat het onlogisch is die weg te volgen omdat – zo begrijpt de rechtbank – het college op grond van wat eiseres heeft betoogd ook in deze procedure tot vergunningverlening kan overgaan. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit standpunt niet worden gevolgd om dezelfde redenen als hiervoor onder 8. is overwogen.
10. Ten aanzien van de gewenste twee buitenbergingen overweegt de rechtbank dat conform de omgevingsvergunning van 6 februari 2018 298 m² aan voormalig agrarische bebouwing diende te worden gesloopt voorafgaand aan de realisatie van de huidige woning van eiseres. Naar het oordeel van de rechtbank was het gelet op die saneringsvoorwaarde slechts bij de omgevingsvergunning van 6 februari 2018 mogelijk om al dan toepassing te geven aan de afwijkingsbepaling van artikel 25.2 aanhef, onder d, sub 4 van het bestemmingsplan. In deze procedure is die sanering immers niet langer aan de orde. Er is geen sprake van een situatie dat eiseres bij de omgevingsvergunning van 6 februari 2018 een recht heeft verkregen op grond waarvan haar later een omgevingsvergunning zoals voor de gewenste buitenbergingen kan worden verleend. Een en ander leidt tot de conclusie dat het college de omgevingsvergunning ook voor wat betreft de buitenbergingen in redelijkheid heeft kunnen weigeren.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond.
12. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. Schouw, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.M. van Sambeek, griffier, op 12 november 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage

Wettelijk kader
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1, eerste lid en onder a en c
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
het bouwen van een bouwwerk,
(…)
het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
(…)
Artikel 2.10, eerste lid en onder c
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
(…)
de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
(…)
Artikel 2.12, eerste lid en onder a, sub 2
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen;
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
Bestemmingsplan Buitengebied
Artikel 25.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
het wonen;
(…)
Artikel 25.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' is bouwen uitsluitend toegestaan indien voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 40.7;
(…)
met dien verstande dat:
(…)
ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding 'voormalig agrarische bedrijf' het
volgende geldt:
1. bestaand is toegestaan, maar het uitbreiden van bestaande bebouwing is in geen geval toegestaan;
2. nieuwbouw is in geen geval toegestaan;
3. het gebruik van kassen is in geen geval toegestaan;
4. van het bepaalde onder 2 kan worden afgeweken indien voormalige agrarische bebouwing wordt gesaneerd, met dien verstande dat een bebouwde oppervlakte aan bijgebouwen is toegestaan van 100 m2, vermeerderd met 25% van het oppervlak aan gesloopte bebouwing, waarbij de totale oppervlakte van bijgebouwen plus de oppervlakte aan te herbouwen bijgebouwen nooit meer mag bedragen dan 200 m²;
overigens geldt het volgende:
max. aantal per bouwvlak (…) woning (…) één, tenzij anders op de verbeelding aangegeven (…)
Artikel 25.3.1 Ten behoeve van een extra wooneenheid
Burgemeester en wethouders kunnen ter plaatse van de bouwaanduiding 'karakteristiek' ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 25.2 sub e ten behoeve van het creëren van een extra wooneenheid om het behoud van de cultuurhistorisch waardevolle en beeldbepalende panden te stimuleren, met inachtneming van het volgende:
na splitsing bedraagt de inhoud per wooneenheid ten minste 600 m³;
de splitsing heeft alleen betrekking op de woningen, het bouwvlak dient gehandhaafd te blijven;
na de splitsing dient de specifieke bouwaanduiding 'gesplitst' te worden opgenomen dat aangeeft dat de bebouwing gesplitst is;
e nieuwe woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieuwetgeving;
na splitsing is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Artikel 40.1 Bestaande maten
Met betrekking tot bestaande maten gelden de volgende regels:
(…)
de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
(…)

Voetnoten

1.Vgl. Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State (AbRS) 4 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2228, r.o. 3.