Overwegingen
Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres is eigenaar van een vrijstaande woning aan de [naam adres] in [plaatsnaam] . Haar woning is gerealiseerd nadat daartoe op 6 februari 2018 een omgevingsvergunning is verleend. In die – naar de rechtbank begrijpt inmiddels onherroepelijke – omgevingsvergunning is onder meer als voorwaarde opgenomen dat vóór ingebruikname van de woning een tweetal bijgebouwen moest zijn gesloopt. Daarnaast diende binnen vier weken ná ingebruikname van de woning de reeds op het perceel aanwezige woning ( [naam adres 2] ) duurzaam te zijn ontmanteld tot bijgebouw. Die ontmanteling heeft plaatsgevonden. De inzet van deze procedure is de wens van eiseres om het bijgebouw te mogen verbouwen tot woning. Daarnaast wil zij twee buitenbergingen plaatsen.
Wat heeft het college besloten?
2. Voor de motivering van het bestreden besluit heeft het college verwezen naar het verweerschrift in bezwaar van 16 januari 2020 en het advies van de commissie bezwaarschriften (commissie) van 20 februari 2020. De commissie heeft overwogen dat, kort gezegd, de gewenste woning niet aan het in het bestemmingsplan Buitengebied (bestemmingsplan) opgenomen inhoudsvereiste van 600 m³ zal voldoen. Daarnaast is overwogen dat aan de omgevingsvergunning van 6 februari 2018 onder meer de uitdrukkelijke voorwaarde is verbonden dat het bijgebouw uitsluitend gebruikt mag worden als bijgebouw. Ten aanzien van de te realiseren buitenbergingen heeft de commissie overwogen dat, kort gezegd, bij de omgevingsvergunning van 6 februari 2018 al eens is afgeweken van de regel dat nieuwbouw niet is toegestaan op de planlocatie met de aanduiding voormalig agrarisch bedrijf (VAB). Dat afwijken kan in deze procedure niet nogmaals.
Waarom is eiseres het daar niet mee eens?
3. Eiseres voert aan dat in het bestemmingsplan regels zijn opgenomen die als doel hebben cultuurhistorisch waardevolle gebouwen te behouden. Artikel 25.3.1 in het bestemmingsplan is daar een voorbeeld van en op grond van die regel kan een extra wooneenheid worden gerealiseerd. De gedachte achter die mogelijkheid is dat een eigenaar of bewoner zuiniger is op een woning dan op een bijgebouw. Eiseres wijst in dit kader ook op onder meer artikel 40.7 in het bestemmingsplan. Door middel van de omgevingsvergunning van 6 februari 2018 is de woonbestemming van [naam adres 2] verdwenen, hetgeen in strijd is met de hiervoor genoemde doelstelling in het bestemmingsplan. Ook is het de vraag of verlening van bedoelde omgevingsvergunning stedenbouwkundig aanvaardbaar was. Het manco ten aanzien van het doel van behoud van cultuurhistorische waarden kan weer worden opgeheven door de gevraagde omgevingsvergunning alsnog te verlenen. Het bezwaar dat de te realiseren woning geen 600 m³ inhoud heeft, kan ondervangen worden met de regeling voor bestaande maten in artikel 40.1, onder b, van het bestemmingsplan. Voor wat betreft de twee te realiseren buitenbergingen van 2 x 6 m² betoogt eiseres dat op grond van artikel 25.2, onder d, sub 4, van het bestemmingsplan in totaal 174 m² aan bijgebouw is toegestaan, welke ruimte niet direct bebouwd hoeft te worden. Verder wijst eiseres erop dat de cultuurhistorische waarden van [naam adres 2] en [naam adres 3] , die vroeger tezamen een langgevelboerderij vormden, ook in acht is genomen bij het verlenen van de omgevingsvergunning voor de herbouw van [naam adres 3] .
Hoe luidt het verweer van het college?
4. Het college wijst erop dat tegen de omgevingsvergunning van 6 februari 2018 geen bezwaren gericht zijn geweest en dat daartegen in deze procedure ook geen beroep openstaat. Verder stelt het college zich op het standpunt dat om twee redenen geen gebruik kan worden gemaakt van de afwijkingsmogelijkheid van artikel 25.3.1 van het bestemmingsplan. Van het inhoudsminimum van 600 m³ kan niet met toepassing van artikel 40.1, onder b, van het bestemmingsplan worden afgeweken omdat geen sprake is van twee bestaande woningen (maar van een woning en een bijgebouw) en daarom ook niet van bestaande maten. Ten tweede geldt dat na 1961 de langgevelboerderij, op één perceel met één woning, is gesplitst tot twee woningen en bouwvlakken: [naam adres 2] en [naam adres 3] . Met gebruikmaking van de afwijkingsmogelijkheid van artikel 25.3.2 van het bestemmingsplan is medewerking verleend aan herbouw van de woning [naam adres 2] op het perceel [naam adres] . Op grond van een daarbij gestelde voorwaarde is de woning [naam adres 2] ontmanteld en in gebruik genomen als bijgebouw van [naam adres] . Ter zitting heeft het college het in de bezwaarfase gevoerde verweer met betrekking tot de buitenbergingen gehandhaafd.
Waarover moet de rechtbank oordelen en op welke wijze?
5. Uit de woorden ‘kunnen’ in de ontheffingsbepaling van artikel 25.3.1 van het bestemmingsplan en ‘kan’ uit de afwijkingsbepaling van artikel 25.2, onder d, sub 4, van het bestemmingsplan, volgt dat het college beleidsruimte heeft bij de besluitvorming op de aanvraag van eiseres ten aanzien van de gewenste woning en buitenbergingen. Dit betekent dat de rechtbank de besluitvorming hieromtrent terughoudend moet toetsen. De vraag die de rechtbank daarom moet beantwoorden, is of het college in redelijkheid de gevraagde omgevingsvergunning heeft kunnen weigeren.
Welke regels zijn van belang?
6. De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage en zijn onderdeel van deze uitspraak.
7. Volgens het bestemmingsplan rusten op het perceel [naam adres] :
- de enkelbestemming ‘Wonen’,
- de dubbelbestemmingen ‘Waarde – Archeologie’ en ‘Waarde – Landschap – 4’,
- de gebiedsaanduidingen ‘ihcs – 1’ en ‘kernrandzone’, en
- de bouwaanduidingen ‘karakteristiek’ en ‘specifieke bouwaanduiding – voormalig agrarisch bedrijf’ (VAB).
Uit artikel 25.2, aanhef en onder e, volgt dat per bouwvlak (tenzij anders op de verbeelding aangegeven) maximaal één woning is toegestaan. Om het behoud van de cultuurhistorisch waardevolle en beeldbepalende panden te stimuleren kan op grond van artikel 25.3.1 ontheffing voor een extra wooneenheid worden verleend met inachtneming onder meer de regel dat na splitsing de inhoud per wooneenheid ten minste 600 m³ bedraagt.
Uit artikel 25.2 aanhef, onder d, sub 2 volgt dat ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding VAB nieuwbouw in geen geval is toegestaan. In sub 4 van datzelfde artikel is bepaald dat hiervan kan worden afgeweken indien voormalige agrarische bebouwing wordt gesaneerd, met dien verstande dat een bebouwde oppervlakte aan bijgebouwen is toegestaan van 100 m², vermeerderd met 25% van het oppervlak aan gesloopte bebouwing, waarbij de totale oppervlakte van bijgebouwen plus de oppervlakte aan te herbouwen bijgebouwen nooit meer mag bedragen dan 200 m².
8. Niet in geschil is dat de verbouwing van het bijgebouw tot woning betekent dat er een tweede woning binnen het bouwvlak wordt gerealiseerd, terwijl maximaal één woning is toegestaan. Ook niet in geschil is dat niet voldaan wordt aan het vereiste dat sprake moet zijn van een inhoud van tenminste 600 m³. De rechtbank overweegt dat hiervan, anders dan eiseres heeft betoogd, niet kan worden afgeweken met de bestaande maten-regeling van artikel 40.1, onder b, van het bestemmingsplan. Deze regeling vindt toepassing indien het betreffende gebouw geen functiewijziging ondergaat. Nu eiseres het bijgebouw tot woning wilt verbouwen, wijzigt de functie en kan naar het oordeel van de rechtbank geen beroep worden gedaan op bestaande maten. Dit betekent dat niet voldaan is aan één van de voorwaarden om te kunnen afwijken. Het beroep op de doelstelling in het bestemmingsplan tot behoud van cultuurhistorische waarden slaagt evenmin. De rechtbank acht het niet onaannemelijk dat in het algemeen een woning vaker beter wordt onderhouden dan een bijgebouw. Het handhaven van het bijgebouw doet echter niet zodanig afbreuk aan genoemde doelstelling dat het college niet in redelijkheid van verlening van de omgevingsvergunning heeft kunnen afzien.
9. Eiseres heeft nog gewezen op een anterieure overeenkomst die zij met de gemeente is aangegaan. Uit de toelichting van partijen ter zitting maakt de rechtbank op dat na een bestemmingswijziging voor het perceel [naam adres 3] mogelijk de woonbestemming aan [naam adres 2] kan worden teruggeven. De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting gesteld dat het onlogisch is die weg te volgen omdat – zo begrijpt de rechtbank – het college op grond van wat eiseres heeft betoogd ook in deze procedure tot vergunningverlening kan overgaan. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit standpunt niet worden gevolgd om dezelfde redenen als hiervoor onder 8. is overwogen.
10. Ten aanzien van de gewenste twee buitenbergingen overweegt de rechtbank dat conform de omgevingsvergunning van 6 februari 2018 298 m² aan voormalig agrarische bebouwing diende te worden gesloopt voorafgaand aan de realisatie van de huidige woning van eiseres. Naar het oordeel van de rechtbank was het gelet op die saneringsvoorwaarde slechts bij de omgevingsvergunning van 6 februari 2018 mogelijk om al dan toepassing te geven aan de afwijkingsbepaling van artikel 25.2 aanhef, onder d, sub 4 van het bestemmingsplan. In deze procedure is die sanering immers niet langer aan de orde. Er is geen sprake van een situatie dat eiseres bij de omgevingsvergunning van 6 februari 2018 een recht heeft verkregen op grond waarvan haar later een omgevingsvergunning zoals voor de gewenste buitenbergingen kan worden verleend. Een en ander leidt tot de conclusie dat het college de omgevingsvergunning ook voor wat betreft de buitenbergingen in redelijkheid heeft kunnen weigeren.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.