ECLI:NL:RVS:2018:2228

Raad van State

Datum uitspraak
4 juli 2018
Publicatiedatum
4 juli 2018
Zaaknummer
201702897/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.M.H. Hoogvliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake weigering omgevingsvergunning voor tweede woning in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 9 maart 2017 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. Het college van burgemeester en wethouders van Aalten had op 23 maart 2016 geweigerd omgevingsvergunning te verlenen voor het toestaan van twee woningen op het perceel van [appellant] aan de Stationsstraat te Aalten, omdat dit in strijd was met het bestemmingsplan. Het college had eerder een bezwaar van [appellant] ongegrond verklaard en de rechtbank oordeelde dat het college in redelijkheid had kunnen weigeren omgevingsvergunning te verlenen.

[appellant] betoogt in hoger beroep dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren een omgevingsvergunning te verlenen. Hij stelt dat het gebouw bij aankoop in 1997 al twee huisnummers had en dat er in 2015 opnieuw een huisnummer is toegekend aan het deel van het pand dat als opslagruimte wordt gebruikt. [appellant] wijst op de krimp van de bevolking in de regio en stelt dat het college verschillende belangen heeft, wat zou leiden tot een onterecht besluit.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overweegt dat het college beleidsruimte heeft bij de beslissing over de aanvraag en dat de rechter toetst of het college in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het college de weigering van de omgevingsvergunning terecht heeft gehandhaafd, gezien de wijziging van het bestemmingsplan en de afname van de bevolking in de regio. Het hoger beroep van [appellant] wordt ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

Uitspraak

201702897/1/A1.
Datum uitspraak: 4 juli 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Aalten,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 9 maart 2017 in zaak nr. 16/6900 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Aalten.
Procesverloop
Bij besluit van 23 maart 2016 heeft het college geweigerd mee te werken aan het in strijd met het bestemmingsplan toestaan van twee woningen op het perceel van [appellant] aan de Stationsstraat te Aalten.
Bij besluit van 26 oktober 2016 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 maart 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 februari 2018, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door M. Oldenboom en S.W.W. Lammers, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    [appellant] is eigenaar van een perceel aan het Stationsstraat, waarop een gebouw staat. Dat gebouw bestaat uit twee delen. In het ene deel bevindt zich een woning, waaraan het adres [locatie] is toegekend. Het andere deel, waaraan het huisnummer [.] is toegekend, ligt naast de synagoge en is in gebruik als opslagruimte. [appellant] wenst dat deel van het pand als zelfstandige woning te gebruiken en heeft daartoe een aanvraag ingediend.
Vast staat dat de realisering van een tweede woning in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Kern Aalten 2011", waarin de gronden zijn bestemd voor "Wonen". Gezien de aan het perceel toegekende aanduiding "vrijstaand" mag er in het bouwvlak niet meer dan één woning aanwezig zijn.
Het college heeft geweigerd met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht omgevingsvergunning te verlenen, omdat het, zo staat in het besluit op bezwaar, de toevoeging van een extra woning ongewenst acht, nu in de regio Achterhoek, en ook in de gemeente Aalten, het bevolkingsaantal afneemt.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het college in redelijkheid heeft kunnen weigeren omgevingsvergunning te verlenen.
2.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren een omgevingsvergunning te verlenen. Hij stelt dat toen hij het gebouw in 1997 kocht dit al twee huisnummers had. Nadien is één van de twee huisnummers komen te vervallen. Hij wijst erop dat in 2015 op zijn verzoek aan het, thans als opslagruimte in gebruik zijnde, deel van het pand opnieuw huisnummer [.] is toegekend en dat toen onder voorwaarden een extra woning kon worden gerealiseerd. Daarbij zou geen tijdsbepaling gelden.
Verder betoogt [appellant] dat hij er niet in is gekend dat het bestemmingsplan en het daaraan voorafgaande bestemmingsplan "Centrum Aalten 2003" werden vastgesteld, zodat hem niet kan worden tegengeworpen dat hij over de ontwerpen van die plannen geen zienswijzen heeft ingediend.
[appellant] wijst erop dat nog maar sinds enkele jaren speelt dat de bevolking in de Achterhoek krimpt en het gemeentelijke beleid pas sindsdien slechts beperkte woningbouwmogelijkheden biedt. Volgens hem heeft het college verschillende belangen. De gemeente heeft in het verleden veel te veel bouwgrond gekocht, bedoeld voor nieuwbouw, zo stelt hij. Iedere toevoeging van een wooneenheid elders, zoals op zijn perceel, zou volgens [appellant] ten koste gaan van het te verkopen aantal percelen. Hij acht het onjuist dat het college, gezien zijn positie als grondeigenaar, geen medewerking wil verlenen aan de realisering van een tweede woning. Ter adstructie van zijn stelling heeft [appellant] gewezen op een aantal krantenartikelen over aangepaste woningbouwplanning.
3.    Het college heeft bij zijn besluitvorming over een aanvraag als hier aan de orde beleidsruimte. Dat betekent in dit geval dat het college de keuze heeft om zijn bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan al dan niet te gebruiken. De rechter toetst of het college bij een afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
3.1.    Tussen partijen is niet in geschil dat het voorheen geldende bestemmingsplan "Centrum 1979" een woning in het deel van het gebouw dat thans in gebruik is als opslagruimte, toestond. Het college heeft [appellant] daarover bij brief van 13 februari 1998 geïnformeerd. Een woning is mogelijk, indien een muur tussen de twee delen van het gebouw wordt dichtgemaakt, zo staat in de brief. Vaststaat dat [appellant] om hem moverende redenen een tweede woning toen niet heeft gerealiseerd. Aan de omstandigheid dat het toen geldende bestemmingsplan een woning toestond, heeft het college bij de beslissing op de aanvraag terecht geen betekenis toegekend. Sinds genoemd bestemmingsplan zijn de planologische inzichten van de gemeenteraad wat betreft het aantal woningen op het perceel van [appellant] immers gewijzigd. Het thans geldende bestemmingsplan "Centrum Aalten 2011" staat daarop namelijk nog maar één woning toe. De achtergrond van deze wijziging van inzichten is voor de vraag of het college de gevraagde omgevingsvergunning mocht weigeren niet van betekenis. Evenmin is van betekenis dat [appellant], naar hij stelt, geen zienswijzen over het ontwerp van dit bestemmingsplan en het voorgaande bestemmingsplan "Centrum Aalten 2003" heeft ingebracht.
De Afdeling overweegt dat, anders dan waarvan [appellant] uitgaat, tussen de toekenning dan wel het niet langer toekennen van een huisnummer aan een pand en de vraag of in een pand mag worden gewoond geen relatie bestaat. De gestelde omstandigheid dat toen hij het gebouw in 1997 kocht daaraan nog twee huisnummers waren toegekend, wat daar ook van zij, en dat nadien het huisnummer [.] is komen te vervallen, waartegen [appellant] naar gesteld door zeer tragische familieomstandigheden niet heeft kunnen opkomen, maakt niet dat om die reden in het desbetreffende deel van het pand niet meer mag worden gewoond. De omstandigheid dat in 2015 aan het als opslagruimte in gebruik zijnde gedeelte van het pand opnieuw een huisnummer is toegekend, betekent ook niet dat daarmee de mogelijkheid wordt geboden een woning te realiseren. Met het toekennen van het huisnummer heeft het college reeds daarom dan ook niet het gerechtvaardigde vertrouwen gewekt dat medewerking zou worden verleend aan het realiseren van een woningmogelijkheid.
De enkele stelling van [appellant] dat het college en de gemeente verschillende belangen op het gebied van woningbouwmogelijkheden hebben, is onvoldoende voor het oordeel dat het college de omgevingsvergunning heeft geweigerd in strijd met het in artikel 2:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht opgenomen verbod van misbruik van bevoegdheid.
Het college heeft de toevoeging van een woning aan de woningvoorraad ongewenst mogen achten. Dat het college jarenlang ander beleid heeft gevoerd, doet daaraan niet af, nu niet in geschil is dat sinds enkele jaren de bevolking in Aalten en omgeving krimpt.
De Afdeling overweegt dat in het aangevoerde geen aanleiding wordt gevonden voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college in redelijkheid heeft kunnen weigeren de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen.
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. G.M.H. Hoogvliet, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.
w.g. Hoogvliet    w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2018
163.