ECLI:NL:RBZWB:2020:7107

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 oktober 2020
Publicatiedatum
18 mei 2021
Zaaknummer
AWB- 20_5025 en 20_5026
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs en oplegging educatieve maatregel wegens snelheidsovertreding

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De eiser, die verplicht was een cursus over verantwoord rijgedrag te volgen, had zijn rijbewijs ongeldig verklaard gekregen omdat hij de kosten van deze cursus niet tijdig had betaald. De rechtbank heeft vastgesteld dat het CBR op goede gronden een educatieve maatregel (EMG) aan eiser heeft opgelegd, omdat hij op 27 juni 2017 met 115 km/u binnen de bebouwde kom had gereden, wat een overschrijding van de maximumsnelheid met meer dan 50 km/u betekende. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het CBR, maar de rechtbank oordeelde dat de besluiten standhielden. De rechtbank concludeerde dat het CBR terecht had gehandeld door het rijbewijs ongeldig te verklaren, aangezien eiser niet had voldaan aan de betalingsverplichtingen voor de EMG. Eiser had aangevoerd dat hij niet in staat was om de kosten te betalen vanwege psychische problemen, maar de rechtbank oordeelde dat deze argumenten niet voldoende waren om de ongeldigverklaring van het rijbewijs te weerleggen. De rechtbank verklaarde de beroepen van eiser ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/5025 WVW en 20/5026 WVW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 oktober 2020 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. R. van 't Land,
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen(het CBR)
,verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 18 juli 2017 (primair besluit I) heeft het CBR eiser op grond van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) verplicht tot het volgen van een cursus over verantwoord gedrag, de Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer (EMG).
In het besluit van 9 december 2019 (primair besluit II) heeft het CBR het rijbewijs van eiser met ingang van 16 december 2019 ongeldig verklaard.
In de besluiten van 20 januari 2020 (bestreden besluiten) heeft het CBR de bezwaren van eiser tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Het CBR heeft verweerschriften ingediend.
De beroepen zijn besproken op de zitting van de rechtbank op 10 september 2020. Hierbij was aanwezig mr. A.C.M. Tönis, kantoorgenote van eisers gemachtigde. Het CBR is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
De korpschef heeft op 30 juni 2017 aan het CBR schriftelijk mededeling gedaan van het vermoeden dat eiser niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van de categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven. Eiser heeft duidelijk gedrag tentoongespreid dat in strijd is met de essentiële verkeersregels en -tekens, omdat hij op 27 juni 2017 als bestuurder van een motorrijtuig de maximumsnelheid binnen de bebouwde kom met 50 km/u of meer heeft overschreden. Eiser reed met een snelheid van 115 km/u in de bebouwde kom en daarmee
65 km/u te hard.
Met primair besluit I heeft het CBR aan eiser meegedeeld dat hij een cursus over verantwoord rijgedrag/EMG moet volgen en de kosten daarvan (cursuskosten € 750,- en opleggingskosten € 384,-) moet betalen.
Het CBR heeft dit besluit met de reguliere post en aangetekend gezonden aan eisers adres aan de [adres] in [plaatsnaam] , maar deze poststukken beiden retour ontvangen. Ook de betalingsherinneringen voor de kosten van de EMG heeft het CBR retour ontvangen. Op
20 september 2019 heeft het CBR primair besluit I nogmaals aan eiser gezonden naar het nieuw bekend geworden adres aan de [adres2] in [plaatsnaam] .
Bij brieven van 15 november 2019 heeft het CBR aan eiser betalingsherinneringen gestuurd voor de kosten van de EMG met de waarschuwing dat als deze kosten niet uiterlijk
29 november 2019 betaald zijn ongeldigverklaring van het rijbewijs volgt.
Met primair besluit II heeft het CBR eisers rijbewijs met ingang van 16 december 2019 ongeldig verklaard, omdat hij de cursuskosten en opleggingskosten van de EMG niet (tijdig)
heeft betaald.
Eiser heeft tegen de primaire besluiten bezwaar gemaakt.
2.
Bestreden besluiten
Met het besluit op bezwaar van 20 januari 2020 (bestreden besluit I) heeft het CBR eisers bezwaar tegen primair besluit I ongegrond verklaard. Het CBR stelt dat uit de mededeling van de politie van 3 juli 2017 blijkt dat eiser binnen de bebouwde kom (gecorrigeerd)
115 km/u reed. Hij voldoet daarmee aan de vorderingscriteria voor een EMG en het CBR was daarom, gelet op de dwingendrechtelijke bepalingen, gehouden tot oplegging van een EMG. Het besluit van 18 juli 2017 tot oplegging van een EMG is aan eiser per reguliere post en aangetekend verzonden, maar retour ontvangen. Uit de Basisregistratie personen (BRP) bleek dat eiser uit Nederland was vertrokken. In afwachting van nieuwe adresgegevens is het besluit van 18 juli 2017 aangehouden. Het CBR heeft in 2018 en 2019 verschillende malen de BRP opnieuw geraadpleegd. Op 19 september 2019 is een nieuw adres van eiser in Nederland gebleken. Op 20 september 2019 is het besluit van 18 juli 2017 daarom opnieuw aan eiser gezonden met de mededeling dat de facturen binnen 10 weken betaald dienden te worden. Het CBR stelt dat de EMG met het besluit van 18 juli 2017 aan eiser is opgelegd. Dit is binnen de wettelijke termijn. Dat dit besluit pas in 2019 aan eiser bekend is gemaakt doet hier niet aan af.
Met het besluit op bezwaar van 20 januari 2020 (bestreden besluit II) heeft het CBR eisers bezwaar tegen primair besluit II kennelijk ongegrond verklaard. Het CBR stelt dat uit de brief van 20 september 2019 en de herinneringsbrieven van 15 november 2019 duidelijk volgt dat de cursuskosten en opleggingskosten van de EMG uiterlijk 29 november 2019 betaald moeten zijn en dat bij niet tijdige betaling het rijbewijs ongeldig wordt verklaard. Eiser heeft de kosten niet betaald. Daarmee heeft hij niet de vereiste medewerking verleend aan de opgelegde maatregel. Het CBR was dan ook gehouden eisers rijbewijs ongeldig te verklaren. De toepasselijk wet- en regelgeving is dwingendrechtelijk van aard en biedt geen ruimte om, uit coulance of op grond van persoonlijke omstandigheden, daarvan af te wijken. Overigens heeft eiser geen contact opgenomen met het CBR om een betalingsregeling te bespreken.
3.
Beroepsgronden
Eiser voert aan dat aan hem een EMG is opgelegd op grond van het vermoeden dat hij niet langer beschikt over de vereiste rijvaardigheid, vanwege een snelheidsovertreding op
27 juni 2017. Eiser heeft echter indertijd noch van het CBR, noch van de politie iets vernomen over een boete of een strafrechtelijke procedure. Het CBR kan zijn standpunt ruim twee jaar later niet onverkort handhaven. Het CBR was gehouden te motiveren waarom voormeld vermoeden nog steeds bestaat. Als het vermoeden op dit moment niet meer aanwezig is dan schiet de maatregel volgens eiser zijn doel voorbij: gedragsverandering waardoor risicovol gedrag in de toekomst niet meer plaatsvindt. Dat er gedragsverandering is volgt reeds uit het tijdsverloop sinds 2017. Eiser heeft zich sindsdien niet opnieuw schuldig gemaakt aan een verkeersovertreding waardoor oplegging van een EMG gerechtvaardigd zou kunnen zijn. Na constatering van de snelheidsovertreding in 2017 is eisers rijbewijs ingevorderd. Bij de behandeling van eisers klaagschrift daartegen is gebleken dat er door de officier van justitie geen formele inhoudingsbeslissing was genomen. De rechtbank heeft beslist dat het rijbewijs aan eiser teruggegeven diende te worden. Er werd onvoldoende gevaar voor herhaalde dreiging voor de verkeersveiligheid aangenomen, zodat teruggave van het rijbewijs werd gelast. Door de procedure bij de rechtbank was eisers adres bij de instanties bekend, zodat die hem hadden kunnen informeren over de maatregel. Maar dat is niet gebeurd. Volgens eiser heeft het CBR onvoldoende gemotiveerd waarom het vermoeden voor oplegging van de EMG nog steeds bestaat. Door uit te gaan van een situatie twee jaar geleden wordt niet voldaan aan een redelijke en billijke toepassing van de regelgeving. Er is geen afweging gemaakt met betrekking tot de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en evenredigheid en geen deugdelijke belangenafweging.
Met betrekking tot bestreden besluit II stelt eiser dat het CBR zijn bezwaar ten onrechte kennelijk ongegrond heeft verklaard, dan wel dat niet deugdelijk heeft gemotiveerd. Eiser stelt dat de procedure tegen het opleggen van de EMG nog loopt, redelijke kans van slagen heeft omdat er vanwege tijdsverloop sprake is van een bijzonder situatie en dat het niet redelijk en billijk is dat de kosten voor de EMG al moeten worden voldaan. Eiser stelt dat het bezwaar tegen de EMG niet extra voortvarend is behandeld om hem duidelijkheid te verschaffen voordat de betalingsverplichting ontstond. Verder stelt eiser dat hij niet in staat is de kosten van de EMG te betalen. Het CBR had hem hierover moeten horen en dan had een betalingsregeling ter sprake kunnen komen. Volgens eiser heeft het CBR zijn bezwaar dan ook niet kennelijk ongegrond kunnen verklaren en hem moeten horen. Door dat na te laten is de hoorplicht geschonden. Eiser is niet in staat geweest tijdig te betalen vanwege zware psychische problematiek. Ter onderbouwing heeft eiser een rapportage van de reclassering overgelegd en daarnaast een medische verklaring over zijn fysieke gezondheidsproblemen. Volgens eiser is het uiterst onredelijk en onbillijk dat het CBR is overgegaan tot ongeldigverklaring van zijn rijbewijs, temeer omdat hij niet in staat is de kosten van de EMG te voldoen en een betalingsregeling tot de mogelijkheden behoorde.
4.
Wettelijk kader
De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage maakt onderdeel uit van deze uitspraak.
5.
Oordeel van de rechtbank
Ter beoordeling aan de rechtbank ligt voor of de besluiten van het CBR, waarbij aan eiser een EMG is opgelegd en zijn rijbewijs ongeldig is verklaard, standhouden.
Oplegging EMG
Het CBR heeft aan eiser een EMG opgelegd, omdat hij op 27 juni 2017 als bestuurder van een motorrijtuig de maximumsnelheid binnen de bebouwde kom met 50 kilometer of meer heeft overschreden. Het CBR stelt dat de EMG, ondanks dat dit pas later bekend is gemaakt, bij besluit van 18 juli 2017 aan eiser is opgelegd. Dit is binnen de wettelijke termijn van
4 weken.
Eiser heeft in essentie aangevoerd dat het CBR pas met de brief van 20 september 2019, waarmee het besluit van 18 juli 2017 nogmaals aan hem is verzonden, een EMG heeft opgelegd en dat dat toen (zonder deugdelijke motivering) niet meer mogelijk was, omdat er toen geen vermoeden meer bestond dat hij niet rijgeschikt was.
Naar het oordeel van de rechtbank is het besluit tot oplegging van een EMG aan eiser op
18 juli 2017 tot stand gekomen. Dat dit besluit pas later aan eiser bekend is gemaakt en in werking is getreden doet daar niet aan af. De rechtbank verwijst in dit verband naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van
18 december 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:4250).
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het CBR op goede gronden aan eiser een EMG opgelegd. Door de politie is geconstateerd dat eiser op 27 juni 2017 in de bebouwde kom meer dan 50 km/u te hard heeft gereden. Op grond van artikel 14 van de Regeling is het CBR in dat geval gehouden een EMG op te leggen. Dit besluit dient op grond van artikel 131, eerste lid, van de WVW binnen 4 weken na ontvangst van de mededeling van de politie te worden genomen. Dat is met het besluit van 18 juli 2017 ook gebeurd.
Het CBR heeft na eerste verzending van het besluit van 18 juli 2017 naar eisers adres aan de [adres] in [plaatsnaam] en toen bleek dat hij niet meer woonachtig was op dat adres, de BRP verschillende malen geraadpleegd. Nadat weer een adres van eiser bekend was in de BRP ( [adres2] in [plaatsnaam] ) heeft het CBR het besluit, op 20 september 2019, nogmaals verzonden.
Naar het oordeel van de rechtbank kan onder de gegeven omstandigheden niet worden gesteld dat de periode gelegen tussen de eerste verzending en het opnieuw verzenden van het besluit 18 juli 2017 onredelijk lang is. De rechtbank verwijst in dit verband naar de door het CBR aangehaalde uitspraak van de AbRS van 7 augustus 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:672). Bovendien is het aan eiser om er voor te zorgen dat zijn juiste adres geregistreerd staat in de BRP.
Gelet op voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat het besluit van 18 juli 2017, bekendgemaakt met de brief van 20 september 2019, tot oplegging van een EMG aan eiser, standhoudt.
Ongeldigverklaring rijbewijs
Het CBR is overgegaan tot ongeldigverklaring van eisers rijbewijs, omdat hij niet (tijdig) de kosten van de EMG heeft voldaan. Eiser diende deze kosten voor 30 november 2019 te voldoen, maar heeft dat niet gedaan.
Eiser stelt niet in staat te zijn geweest tijdig te betalen vanwege zware psychische problematiek en ook financieel daartoe niet in staat te zijn. Het CBR had eiser hierover moeten horen en door dat na te laten is de hoorplicht geschonden.
Eiser heeft voormelde omstandigheden echter niet aangevoerd in de bezwaarprocedure tegen de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs. Blijkens het dossier heeft hij toen alleen aangevoerd dat het bezwaar tegen oplegging van de EMG nog loopt. Naar het oordeel van de rechtbank kon die bezwaargrond nergens toe leiden, evenals overigens hetgeen eiser nu in beroep aanvoert. Op grond van artikel 132, tweede lid, van de WVW in combinatie met artikel 9 van de Regeling is het CBR namelijk verplicht het rijbewijs ongeldig te verklaren als de kosten van de EMG niet (tijdig) worden voldaan. Deze bepalingen zijn dwingendrechtelijk van aard. Het CBR heeft als niet (tijdig) wordt betaald geen beoordelingsruimte of beleidsvrijheid bij het ongeldig verklaren van het rijbewijs. Bezwaar tegen het opleggen van een EMG leidt niet tot schorsing van de verplichting om tijdig de kosten van die EMG te voldoen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het CBR eisers rijbewijs, vanwege niet (tijdige) betaling van de kosten van de EMG, dan ook terecht ongeldig verklaard en eisers bezwaar tegen die ongeldigverklaring kennelijk ongegrond kunnen verklaren en af kunnen zien van het horen van eiser.
De rechtbank komt gezien voorgaande tot de slotsom dat de besluiten van het CBR, waarbij aan eiser een EMG is opgelegd en zijn rijbewijs ongeldig is verklaard, standhouden.
6.
Conclusie
De beroepen zijn daarom ongegrond. Als gevolg daarvan bestaat er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.D. Sebel, griffier, op 15 oktober 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage

WEGENVERKEERSWET 1994 (WVW)
Artikel 130
1. Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
Artikel 131
1. Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen respectievelijk tot:
a. oplegging van een educatieve maatregel ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid,
b. oplegging van een alcoholslotprogramma, of
c. een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid.
Het besluit wordt zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de mededeling, genomen.
Artikel 132
1. Behoudens de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde uitzonderingen is diegene verplicht zijn medewerking te verlenen aan de opgelegde maatregel, die zich:
a. ingevolge artikel 131, eerste lid, aanhef en onderdeel a, dient te onderwerpen aan een educatieve maatregel ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid,
b. krachtens artikel 118, derde lid, of ingevolge de artikelen 131, eerste lid, aanhef en onderdeel b, of 134, zevende lid, onderdeel a, dient te onderwerpen aan een alcoholslotprogramma, of
c. ingevolge artikel 131, eerste lid, aanhef en onderdeel c, dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid.
2. Bij gebreke van de in het eerste lid bedoelde medewerking besluit het CBR onverwijld tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van de houder. Het CBR bepaalt daarbij op welke categorie of categorieën van motorrijtuigen waarvoor het rijbewijs is afgegeven, de ongeldigverklaring betrekking heeft. Bij ministeriële regeling wordt vastgesteld in welke gevallen sprake is van het niet verlenen van medewerking. Als het niet verlenen van de vereiste medewerking wordt mede aangemerkt het niet voldoen van de kosten verbonden aan het huren of kopen, het inbouwen, het uitlezen, het testen, het kalibreren, het onderhouden en het verwijderen van het alcoholslot op de in het huur- dan wel koopcontract van het alcoholslot aangegeven wijze of binnen de in dat huur- dan wel koopcontract aangegeven termijn of termijnen, alsmede het niet voldoen van de kosten binnen de termijn of termijnen die is of zijn aangegeven bij het besluit waarbij de verplichting tot een van de hierna genoemde maatregelen is opgelegd, of het niet voldoen van de kosten op de in dat besluit aangegeven wijze, van:
a. de bij ministeriële regeling aangewezen educatieve maatregelen ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid,
b. het alcoholslotprogramma, of
c. het onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid, indien deze kosten op grond van artikel 133, vierde lid, voor rekening van betrokkene komen.
Artikel 132a
1. In de in artikel 131, eerste lid, aanhef en onderdeel a, bedoelde gevallen legt het CBR bij het in dat artikel bedoelde besluit betrokkene overeenkomstig de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels de verplichting op zich binnen een daarbij vast te stellen termijn te onderwerpen aan educatieve maatregelen ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid.
2. De kosten verbonden aan het opleggen van een educatieve maatregel ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid komen ten laste van iedereen aan wie overeenkomstig het eerste lid de verplichting tot deelname aan een dergelijke maatregel is opgelegd. De hoogte van deze kosten wordt door het CBR vastgesteld. In geval van niet, niet geheel of niet op aangegeven wijze of binnen de aangegeven termijnen betalen van deze kosten vaardigt het CBR een dwangbevel uit aan de nalatige. Voor de toepassing van titel 4.4. van de Algemene wet bestuursrecht wordt het besluit als bedoeld in artikel 131, eerste lid, aanhef en onderdeel a, aangemerkt als beschikking als bedoeld in artikel 4.86 van de Algemene wet bestuursrecht.
3. De kosten verbonden aan het uitvoeren van de educatieve maatregelen komen ten laste van betrokkene. De hoogte van deze kosten wordt door het CBR vastgesteld.
REGELING MAATREGELEN RIJVAARDIGHEID EN GESCHIKTHEID 2011 (de Regeling)
Artikel 2
1. Een vermoeden als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de wet wordt gebaseerd op feiten of omstandigheden als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage.
Artikel 9
Betrokkene verleent onder meer niet de vereiste medewerking aan de educatieve maatregel, indien hij:
a. de kosten van de educatieve maatregel niet heeft voldaan binnen de termijn of op de wijze die is vastgelegd bij het besluit waarbij de verplichting tot het zich onderwerpen aan die maatregelen is opgelegd.
Artikel 13
1. De kosten van oplegging van de educatieve maatregel alcohol en verkeer worden betaald binnen vijf weken nadat het besluit tot oplegging van die maatregel aan betrokkene bekend is gemaakt, op de wijze zoals aangegeven bij dat besluit.
2. De in het eerste lid bedoelde termijn wordt niet verlengd.
3. De kosten van uitvoering van de educatieve maatregel alcohol en verkeer worden betaald binnen tien weken nadat het verzoek tot betaling van de uitvoeringskosten van die maatregel aan betrokkene bekend is gemaakt, op de wijze zoals aangegeven in het in het eerste lid bedoelde besluit.
4. Binnen drie weken na ontvangst van het in het derde lid bedoelde verzoek kan betrokkene verzoeken om uitstel van betaling voor maximaal zes maanden.
Artikel 14
1. Het CBR besluit tot oplegging van een educatieve maatregel gedrag en verkeer indien:
(…)
b. ten aanzien van betrokkene als bestuurder van een motorrijtuig, niet zijnde een bromfiets of een rijbewijsplichtige landbouw- of bosbouwtrekker of een rijbewijsplichtig motorrijtuig met beperkte snelheid een overschrijding is geconstateerd van de toegestane maximumsnelheid met 50 kilometer of meer op wegen binnen de bebouwde kom;
(…)
3. Artikel 9 is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 16
Artikel 13 is van overeenkomstige toepassing.
BIJLAGE BIJ DE REGELING MAATREGELEN RIJVAARDIGHEID EN GESCHIKTHEID 2011
A. Rijvaardigheid en rijgedrag
III. rijgedrag
4. Duidelijk een gedrag tentoonspreiden dat in strijd is met de essentiële verkeersregels en verkeerstekens ter zake van:
h. het als bestuurder van een motorrijtuig, niet zijnde een bromfiets, overschrijden van de toegestane maximumsnelheid met 50 kilometer of meer op wegen binnen de bebouwde kom;
ALGEMENE WET BESTUURSRECHT (Awb)
Artikel 3:40
Een besluit treedt niet in werking voordat het is bekendgemaakt.