ECLI:NL:RBZWB:2020:7037

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 september 2020
Publicatiedatum
6 april 2021
Zaaknummer
AWB- 19_6098
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidsevaluatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en het UWV over de weigering van een WIA-uitkering. Eiseres, die als begeleidster werk- en dagbesteding heeft gewerkt, heeft per 1 april 2019 een WIA-uitkering aangevraagd, welke door het UWV is geweigerd op basis van een vastgestelde arbeidsongeschiktheid van 34,54%. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het UWV heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 20 augustus 2020 was eiseres aanwezig met haar gemachtigde, terwijl het UWV niet vertegenwoordigd was. De rechtbank heeft de medische beoordeling van het UWV onderzocht, waarbij de primaire arts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep betrokken waren. De rechtbank concludeert dat de medische beoordeling zorgvuldig is uitgevoerd en dat de vastgestelde beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 19 februari 2019 adequaat zijn. Eiseres heeft geen overtuigend bewijs geleverd dat haar arbeidsongeschiktheid hoger is dan 34,54%.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de weigering van de WIA-uitkering door het UWV terecht was, omdat eiseres niet voldeed aan de vereiste mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de noodzaak voor eiseres om overtuigend bewijs te leveren voor haar claims.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/6098 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 september 2020 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres

gemachtigde: [naam gemachtigde eiseres] ,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, (kantoor Eindhoven), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 5 maart 2019 (primair besluit) heeft het UWV geweigerd eiseres per 1 april 2019 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toe te kennen.
Bij besluit van 5 november 2019 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld op de zitting van de rechtbank op 20 augustus 2020.
Hierbij waren aanwezig eiseres en haar gemachtigde.
Namens het UWV is, na voorafgaand bericht van verhindering, niemand verschenen.

Overwegingen

1.
Feiten
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres is werkzaam geweest als begeleidster werk- en dagbesteding. Voor dat werk is zij april 2017 uitgevallen vanwege energetische problematiek bij cardiale klachten.
Bij het primaire besluit heeft het UWV eiseres een WIA-uitkering geweigerd per 1 april 2019 omdat zij met ingang van 1 april 2019 door het UWV minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit heeft het UWV het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 april 2019 heeft vastgesteld op 34,54% en daarom terecht de WIA-uitkering heeft geweigerd per die datum.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
In het tweede lid is bepaald dat in het eerste lid onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
In het derde lid is bepaald dat onder duurzaam mede wordt verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiseres medische beperkingen heeft en
- of zij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een primaire arts onder verantwoordelijkheid van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
Primaire arts M.M.J. Verwijst heeft het dossier bestudeerd en eiseres gezien op haar spreekuur van 14 februari 2019. Zij heeft na telefonisch contact met de bedrijfsarts van eiseres gerapporteerd dat eiseres is uitgevallen met hartritme stoornissen waarvoor zij tweemaal ablatie heeft ondergaan waarna sprake was tachycardie. Dit heeft zich hersteld, eiseres heeft geen hartproblemen meer en gebruikt ook geen medicatie, maar is vanwege persisterende vermoeidheidsklachten nog onder controle van een cardioloog.
Die klachten kunnen niet worden verklaard vanuit cardiale problematiek volgens Verwijst, die daarvoor verwijst naar correspondentie van cardioloog R.S. De Ruiter van november en december 2018.
De bedrijfsarts heeft aangegeven dat er sprake is van een ernstige energetische beperking door de medische problematiek en acht eiseres beperkt tot maximaal 2 uur per dag en 10 uur per week werk. Nu duidelijk is dat er geen cardiale oorzaak is voor de ervaren energetische belemmering houdt de primaire arts het op inactiviteit en als gevolg daarvan, deconditionering en voelt zich daarin gesteund door cardioloog R.S. de Ruiter.
De primaire arts stelt vervolgens te verwachten dat de medische situatie en de belastbaarheid van eiseres kunnen verbeteren als zij adequate behandeling en begeleiding ontvangt. Eiseres zal volgens Verwijst lang onder begeleiding van een professional moeten werken aan activatie en training, gericht op opbouw van conditie.
Bij eiseres ziet de primaire arts geen reden voor het aannemen van ‘geen benutbare mogelijkheden’ als beschreven in het Schattingsbesluit.
De energetische belemmeringen van eiseres kunnen niet worden verklaard uit de onderliggende medische problematiek, maar zijn het gevolg van inactiviteit en conditieverlies en dat wordt in principe niet meegenomen in beperkingen die worden vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Gelet op ziekteverloop en re-integratiebegeleiding moet volgens Verwijst de deconditionering niet geheel genegeerd worden. Dit leidt tot een tijdelijke duurbeperking tot maximaal 4 uur per dag en 20 uur per week, naast enkele beperkingen op het gebied van persoonlijk functioneren. Eiseres is volgens de primaire arts aangewezen op fysiek minder belastende werkzaamheden en voor haar gelden enkele daarmee samenhangende beperkingen.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiseres heeft de primaire arts neergelegd in de FML van 19 februari 2019.
4.2
Verzekeringsarts b&b A.D.C. Huijsmans heeft de beschikbare medische gegevens bestudeerd, de hoorzitting van 27 september 2019 bijgewoond en eiseres daar geobserveerd.
Huijsmans is van mening dat de in bezwaar naar voren gebrachte grond dat eiseres op basis van de diagnose CVS meer beperkt moet worden geacht in de FML niet kan worden gevolgd.
De verzekeringsarts b&b wijst er op dat eiseres cardiale klachten had, namelijk evidente hartritmestoornissen die uitgebreid cardiologisch zijn onderzocht en behandeld. Zo is eiseres door verschillende cardiologen, waaronder een specifieke vrouwencardioloog in Nijmegen onderzocht. Geen verdere afwijkingen zijn daarbij geconstateerd en eiseres is uiteindelijk voldoende behandeld met gebruikelijke medicatie. Het atriumfibrilleren is door ablatio en medicatie voldoende hersteld.
De vermoeidheidsklachten daarna worden door de cardioloog toegeschreven aan onvoldoende conditie door onvoldoende te doen. Eiseres start echter niet met het door de cardioloog voorgestelde uitgebreide revalidatie- en trainingsprogramma. In feite is er daarmee een gestabiliseerde situatie na hartritmestoornissen, waarbij eiseres eigenlijk nog te vergaande beperkingen in de FML krijgt nu de vermoeidheid onvoldoende kan worden verklaard uit een medische optiek. Die beperkingen zijn volgens de verzekeringsarts b&b medisch gezien dan ook ruim voldoende voor eiseres.
De verzekeringsarts b&b trekt het in bezwaar uitgebreid gemotiveerde argument in twijfel dat de gehele cardiale diagnostiek onjuist is geweest en dat sprake is van CVS. Dit omdat daarvoor onvoldoende valide onderzoeksresultaten voorhanden zijn. Verder wijst zij er op dat ook een gezond iemand die enkele maanden niets doet energetische beperkingen kent als gevolg van deconditionering. Een ernstige vorm van CVS is volgens Huijsmans met het aangedragen betoog en de aanvullende verslaglegging van Cardio Zorg niet te concluderen.
Voorts wijst zij er op dat een van de eerste punten van de diagnostiek van CVS is – anders dan bij eiseres – dat er geen andere medische diagnose of oorzaak ten grondslag mag liggen aan de klachten.
De verzekeringsarts b&b ziet geen andere oorzaak dan inactiviteit voor de toenemende vermoeidheidsklachten en zij verbaast zich er daarbij over dat de Stichting Cardio Zorg elke maand eiseres het advies geeft het nòg rustiger aan te doen.
Ook verbaast het de verzekeringsarts b&b dat eiseres, die geen tekort heeft aan vitamine B12, wekelijks injecties vitamine B12 krijgt.
Zij ziet concluderend geen nieuwe medische informatie op grond waarvan de conclusies van de primaire arts niet kunnen worden gevolgd en ziet ook geen reden te komen tot wijziging van de beperkingen en de belastbaarheid van eiseres zoals die zijn neergelegd in de FML van 19 februari 2019.
4.3
Eiseres heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat eiseres bij diverse behandelaars heeft aangegeven zeer moe te zijn maar dat daaraan geen waarde is gehecht en de verkeerde weg naar vermeend herstel is gekozen. Daarbij is volgens eiseres inmiddels vastgesteld dat zij lijdt aan chronische vermoeidheid met matige tot ernstige CVS/ME als diagnose, waarbij zij huisgebonden tot zelfs bedgebonden moet worden geacht.
Eiseres wijst daarbij op een advies van de Gezondheidsraad van 19 maart 2018. Daarin wordt aangegeven dat het voorkomt dat als verzekeringsartsen geen lichamelijke afwijkingen vinden of geen eenduidige diagnose kunnen stellen, zij patiënten ten onrechte arbeidsgeschikt achten. Van belang is immers of er een consistent geheel van stoornissen, beperkingen en handicaps is. Bedacht moet worden dat ME/CVS een ernstige ziekte is, die leidt tot substantiële beperkingen. Verder geeft eiseres aan dat van verzekeringsartsen van het UWV bekend is dat zij geheel verkeerd met deze materie omgaan en verwezen wordt naar cardiologe C.M.C. van Campen van Stichting Cardiozorg. Een brief van haar van 14 november 2019 is bijgevoegd.
Tevens wijst eiseres er op dat het UWV in 2018 beleid heeft opgesteld ten aanzien van CVS/ME patiënten, en daarbij opgekomen vragen heeft beantwoord zoals in een bijlage weergegeven. Ook wijst eiseres er op dat de verzekeringsartsen in minimale tijd tot hun oordeel zijn gekomen, waar haar behandelaars in vele sessies uitgebreid de tijd hebben genomen en gespecialiseerd zijn op het vlak van CVS.
In haar brief van 14 november 2019 stelt cardiologe C.M.C. van Campen zich te verbazen over werkwijze en oordeel van de verzekeringsarts b&b. Zij geeft daarbij een gedetailleerd commentaar op de rapportage van de verzekeringsarts b&b van 7 oktober 2019.
4.4
Oordeel over beroepsgronden
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiseres gestelde klachten, waaronder met name ook het energieverlies. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden.
De informatie die eiseres in beroep heeft overgelegd geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Zoals de Centrale Raad van Beroep in de uitspraak van 16 januari 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:275) heeft overwogen is de enkele verwijzing naar het advies van de Gezondheidsraad van 19 maart 2018 onvoldoende om meer of in algemene zin beperkingen aangewezen te achten, omdat dit advies van algemene aard is en niet ingaat op de situatie van de individuele betrokkene. De door de artsen van het UWV verrichte individuele beoordeling van de functionele mogelijkheden, waarbij de ervaren belemmeringen zijn getoetst op plausibiliteit en consistentie, is zorgvuldig en afdoende gemotiveerd. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat eiseres CVS/ME claimt op de datum in geding (1 april 2019), maar dat zij geen medisch gedingstuk heeft kunnen overleggen waarin een arts die claim ondersteunt. De rechtbank kan daar dan ook niet in meegaan. Een diagnose CVS die ziet op de datum in geding ontbreekt. Voorts is de rechtbank niet kunnen blijken dat een dergelijke diagnose door de artsen van het UWV is gemist. Van Campen gaat uit van de veronderstelling dat CVS bij eiseres is aangetoond en bekritiseert in het vervolg daarop de wijze waarop de verzekeringsarts b&b eiseres heeft beoordeeld. Opvallend is dat niet blijkt dat Van Campen eiseres zelf heeft onderzocht of zelfs maar heeft gezien. Zij beschrijft verder wat CVS-patiënten in het algemeen kenmerkt en projecteert dat op eiseres.
De rechtbank kan daarin al niet meegaan omdat niet is vastgesteld dat eiseres op de datum in geding (1 april 2019) als een dergelijke patiënte moet worden aangemerkt. Ook als dat wel het geval zou zijn zou daarna eerst nog uit onderzoek moeten blijken in hoeverre specifiek bij eiseres een en ander leidt tot wijzigingen in de aangenomen beperkingen.
Gelet op het vorenstaande en in aanmerking genomen dat de rechtbank ook overigens niet is gebleken dat in de FML van 19 februari 2019 de beperkingen van eiseres zijn onderschat, gaat de rechtbank voor de verdere beoordeling van de belastbaarheid op 1 april 2019 uit van de beperkingen zoals die zijn neergelegd in de FML van 19 februari 2019.
Omdat de rechtbank niet twijfelt aan de conclusie van de artsen van het UWV ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding een onafhankelijk deskundige te raadplegen.
5.
Geschiktheid voor de functies
5.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (Sbc-code 111180), medewerker postverzorging (intern) (Sbc-code 315140) en huishoudelijk medewerker exc. particulier (Sbc-code 372060).
5.2
De rechtbank ziet geen reden te oordelen dat de voor eiseres geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar het rapport van de arbeidsdeskundige van 28 februari 2019 en het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 5 november 2019. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiseres de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Haar standpunt dat zij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit haar opvatting dat haar medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.4 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist.
De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
6.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiseres met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 34,54% en tot de conclusie dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Omdat eiseres tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 april 2019 heeft vastgesteld op 34,54%
.
Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de WIA-uitkering terecht geweigerd per 1 april 2019.
7. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
8. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 september 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.