Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 augustus 2020 in de zaak tussen
[eiser] , te [plaatsnaam] , eiser
Procesverloop
Overwegingen
Wettelijk kader
Standpunt eiser
Standpunt UWV
Oordeel van de rechtbank
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. R.V. Paniagua, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiser had een Wajong-uitkering en verzocht om een toeslag op basis van de Toeslagenwet, die hem door het UWV was toegekend met terugwerkende kracht tot 21 mei 2018. Eiser was van mening dat de toeslag eerder, namelijk vanaf 15 november 2016, had moeten ingaan, omdat hij op die datum was getrouwd. Het UWV had echter besloten dat de terugwerkende kracht niet verder kon gaan dan één jaar voorafgaand aan de aanvraag, die op 22 mei 2019 was ingediend.
De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop in detail bekeken. Eiser had in 2017 al een aanvraag voor een toeslag gedaan, maar deze was afgewezen omdat hij en zijn partner geen huishouden deelden. Eiser stelde dat hij door zijn beperkte geestelijke vermogens niet in staat was om tijdig bezwaar te maken tegen deze afwijzing. De rechtbank oordeelde dat het UWV op juiste gronden had besloten om de terugwerkende kracht van de toeslag te beperken tot één jaar. Eiser had niet voldoende aangetoond dat er sprake was van bijzondere omstandigheden die een uitzondering op deze regel rechtvaardigden.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.