Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Het procesverloop
- het beroepschrift van 29 augustus 2017 (eveneens ontvangen op 29 augustus);
- het verweerschrift van de inspecteur;
- de conclusie van repliek van belanghebbende;
- de uitnodiging van de rechtbank voor de zitting van 9 april 2020;
- de brief van belanghebbende van 13 maart 2020;
- de brief van de inspecteur van 26 maart 2020;
- de brief van de rechtbank van 3 april 2020 inzake het annuleren van de zitting;
- de brief van de rechtbank van 22 april 2020 aan belanghebbende met het verzoek om te reageren op de brief van de inspecteur van 26 maart 2020;
- de reactie van belanghebbende van 11 mei 2020;
- de reactie van de inspecteur van 17 juni 2020;
- de vooraankondiging door de rechtbank van de zitting op 8 oktober 2020;
- de brief van belanghebbende van 1 juli 2020 met het verzoek om een regiezitting;
- de brief van de rechtbank van 2 juli 2020 aan belanghebbende met de mededeling dat de rechtbank geen aanleiding ziet om (vooraf) een afzonderlijke regiezitting te houden;
- de nadere reactie van belanghebbende van 7 augustus 2020;
- de uitnodiging voor de zitting van 8 oktober 2020;
- het nader stuk van belanghebbende van 25 september 2020;
- de reactie van de inspecteur van 23 september 2020 op de brief van 7 augustus 2020;
- de pleitnota van belanghebbende van 7 oktober 2020;
- de pleitnota van de inspecteur van 7 oktober 2020.
2.Feiten
3.Geschil
4.Beoordeling van het geschil
Bij deze richtlijn wordt de algemene regeling vastgesteld ter zake van de directe of indirecte heffing van accijns op het verbruik van de volgende goederen, hierna „accijnsgoederen” genoemd:
het aan een accijnsschorsingsregeling onttrekken, daaronder begrepen het onregelmatig onttrekken, van accijnsgoederen;
Indien tijdens een overbrenging van accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling een onregelmatigheid is geconstateerd die resulteerde in uitslag tot verbruik van deze goederen als bedoeld in artikel 7, lid 2, onder a), en er niet kan worden vastgesteld waar de onregelmatigheid plaatsvond, wordt deze geacht te hebben plaatsgevonden in de lidstaat waar en op het tijdstip waarop de onregelmatigheid werd geconstateerd.
In de in lid 1 en lid 2 bedoelde situaties informeren de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar die goederen tot verbruik zijn uitgeslagen of worden geacht tot verbruik te zijn uitgeslagen, de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van verzending te overleggen
Indien onder een accijnsschorsingsregeling overgebrachte accijnsgoederen niet op de plaats van bestemming zijn aangekomen en er tijdens de overbrenging geen onregelmatigheid is geconstateerd die resulteerde in uitslag tot verbruik van de accijnsgoederen als bedoeld in artikel 7, lid 2, onder a), wordt de onregelmatigheid geacht te hebben plaatsgevonden in de lidstaat van verzending en op het tijdstip van aanvang van de overbrenging, tenzij binnen een termijn van vier maanden na de aanvang van de overbrenging overeenkomstig artikel 20, lid 1, ten genoegen van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van verzending wordt aangetoond dat de overbrenging overeenkomstig artikel 20, lid 2, is geëindigd of dat is vastgesteld waar de onregelmatigheid plaatsvond.
Indien evenwel in de in lid 2 en lid 4 bedoelde situaties binnen een termijn van drie jaar vanaf de datum waarop de overbrenging overeenkomstig artikel 20, lid 1, is aangevangen, wordt vastgesteld in welke lidstaat de onregelmatigheid daadwerkelijk
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder „onregelmatigheid” verstaan, een andere dan de in artikel 7, lid 4, bedoelde situatie die zich tijdens een overbrenging van accijns goederen onder een accijnsschorsingsregeling voordoet en als gevolg waarvan een overbrenging of een onderdeel van een overbrenging van accijnsgoederen niet overeenkomstig artikel 20, lid 2, is geëindigd.
5.Proceskosten
6.Beslissing
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: