ECLI:NL:RBZWB:2020:6656

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 december 2020
Publicatiedatum
24 december 2020
Zaaknummer
AWB- 20 _ 810
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WW-uitkering op basis van wekeneis en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de weigering van een WW-uitkering. Eiser, die als medewerker in de keuken werkte, had per 14 juli 2019 een WW-uitkering aangevraagd na beëindiging van zijn dienstverband. Het UWV weigerde de uitkering op basis van de wekeneis, zoals vastgelegd in artikel 17 van de Werkloosheidswet (WW), omdat eiser in de 36 weken voorafgaand aan zijn werkloosheid niet aan de vereiste 26 weken arbeid had voldaan. Eiser stelde dat hij recht had op een uitkering omdat hij zich op 2 februari 2019 ziek had gemeld en dat zijn ziekte de reden was voor het niet voldoen aan de wekeneis.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd dat hij in de relevante periode arbeidsongeschikt was. De verzekeringsarts van het UWV had geconcludeerd dat er geen sprake was van volledige arbeidsongeschiktheid. Eiser had wel medische informatie overgelegd, maar deze was niet voldoende om aan te tonen dat hij niet kon werken. De rechtbank oordeelde dat de referteperiode, die loopt van 5 november 2018 tot en met 14 juli 2019, niet voorverlengd kon worden op basis van de ziekte van eiser. Aangezien eiser in deze periode niet aan de wekeneis voldeed, werd het beroep ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de uitspraak openbaar gemaakt. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/810 WW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 december 2020 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam 1] , eiser,

gemachtigde: mr. P.F.M. Gulickx,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 20 september 2019 (primaire besluit) heeft het UWV geweigerd om aan eiser per 14 juli 2019 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toe te kennen, omdat niet is voldaan aan artikel 17, eerste lid, van de WW (de zgn. wekeneis).
In het besluit van 16 januari 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken tijdens de zitting van de rechtbank op 15 oktober 2020.
Eiser is niet verschenen. Hij heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens het UWV was [naam vertegenwoordiger verweerder] aanwezig.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd.

Overwegingen

1. Eiser was vanaf 15 juli 2017 als medewerker keuken in dienst bij restauranthouder [naam restauranthouder] in de Griekse Taverna [naam taverna] in [plaatsnaam2] . Vanwege de beëindiging van zijn dienstverband heeft hij per 14 juli 2019 een WW-uitkering aangevraagd.
Bij het primaire besluit heeft het UWV geweigerd de WW-uitkering aan eiser toe te kennen, omdat eiser in de 36 weken daaraan voorafgaand, niet tenminste 26 weken heeft gewerkt.
Tegen dit besluit heeft eiser op 4 oktober 2019 een bezwaarschrift ingediend. Eiser is van mening dat wel aan de wekeneis is voldaan.
2. In geschil is of het UWV op goede gronden de WW-uitkering van eiser heeft geweigerd per 14 juli 2019.
3. Eiser voert aan dat hij voldoet aan de voorwaarden voor toekenning van de WW-uitkering. Hij heeft zich op 2 februari 2019 bij zijn werkgever ziek gemeld en was tot het einde van zijn dienstverband ziek, zodat de referteperiode volgens hem voorverlengd moet worden op grond van artikel 17a, eerste lid, onder a, van de WW. Zijn werkgever heeft nagelaten de ziekmelding in behandeling te nemen. Dat zijn werkgever wel wist dat eiser ziek was, blijkt uit het feit dat eiser met zijn werkgever heeft afgestemd dat hij in januari 2019 in Griekenland een medische behandeling onderging. Verder heeft de werkgever eiser er in februari 2019 op gewezen dat hij een verwijsbrief van de huisarts nodig had voor specialistische (cardio)zorg in het ziekenhuis. Het bestreden besluit is volgens eiser in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel omdat het UWV heeft nagelaten alle relevante feiten en omstandigheden te onderzoeken. Verder is volgens hem sprake van strijd met het motiveringsbeginsel en het kenbaarheidsvereiste.
4. Het UWV stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van een situatie dat eiser wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid geen arbeid kon verrichten. De gestelde arbeidsongeschiktheid is in de periode vanaf de datum dat eiser stelt zich bij zijn werkgever te hebben ziek gemeld, niet door een arbodienst objectief vastgesteld, terwijl eiser heeft berust in het niet doorbetalen van loon door de werkgever. In de bezwaarprocedure heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) geoordeeld dat geen sprake was van volledige arbeidsongeschiktheid. Het UWV is van mening dat terecht is besloten dat eiser geen recht heeft op een WW-uitkering.
5. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de WW ontstaat recht op uitkering voor de werknemer indien hij in 36 kalenderweken onmiddellijk voorafgaand aan de eerste dag van werkloosheid in ten minste 26 kalenderweken ten minste één arbeidsuur per kalenderweek heeft.
Op grond van artikel 17a, eerste lid, onder a, van de WW worden voor de vaststelling van het in artikel 17 bedoelde aantal van 36 kalenderweken de kalenderweken gedurende welke de werknemer wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid geen arbeid kon verrichten niet in aanmerking genomen.
6.1
Partijen zijn het erover eens dat eisers arbeidsovereenkomst met [naam restauranthouder] per 15 juli 2019 is beëindigd en dat hij vanaf die datum werkloos is. De referteperiode (36 kalenderweken voorafgaand aan de datum van werkloosheid) loopt dan van 5 november 2018 tot en met 14 juli 2019. Verder is niet in geschil dat eiser eind januari of begin februari 2019 enige tijd niet heeft gewerkt, omdat hij in Griekenland een medische behandeling onderging.
In geschil is of de referteperiode moet worden voorverlengd op grond van artikel 17a, eerste lid, onder a, van de WW. Het gaat daarbij om de vraag of in de periode vanaf eisers ziekmelding op 2 februari 2019 tot en met 14 juli 2019 sprake was van een situatie waarin eiser wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid geen arbeid kon verrichten.
6.2
Volgens vaste rechtspraak moet artikel 17a, eerste lid, van de WW restrictief worden uitgelegd. Deze restrictieve uitleg brengt mee dat slechts dan sprake kan zijn van voorverlenging van de referteperiode, indien zich één van de in artikel 17a, eerste lid, van de WW omschreven situaties voordoet én uitsluitend die situatie er de oorzaak van is dat de betrokken werknemer niet heeft gewerkt (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 14 februari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:417).
6.3
Omdat sprake is van een aanvraagsituatie ligt het primair op de weg van eiser om aan de hand van concrete en verifieerbare gegevens aannemelijk te maken dat hij in de genoemde periode vanwege ziekte geen arbeid heeft kunnen verrichten. Eiser heeft medische informatie overgelegd, onder meer over zijn medicatiegebruik, bloedonderzoek en zijn bezoek aan een psychiater in Griekenland.
6.4
De verzekeringsarts b&b van het UWV heeft op 3 januari 2020 een rapport uitgebracht. In dit rapport heeft hij geconcludeerd dat op grond van de medische informatie die eiser heeft overgelegd, niet vastgesteld kan worden dat er sprake is geweest van volledige arbeidsongeschiktheid in de periode 2 februari 2019 tot en met 14 juli 2019. Eiser gebruikt medicatie voor een te snel werkende schildklier en hoge bloeddruk. Bloedonderzoek op 25 januari 2019 laat zien dat de schildklier middels medicatie goed is gereguleerd en verder dat een te laag HDL en een te hoog LDL ertoe nopen dat eiser op zijn voedingspatroon moet letten, maar dat dit geen gevolgen heeft voor het verrichten van arbeid. Een psychiater uit Athene heeft in een brief van 31 januari 2019 geen diagnose vermeld en geen medicatie verstrekt die duidt op ernstig psychisch lijden. De geclaimde depressieve klachten worden niet onderbouwd door medische stukken.
Op grond van dit onderbouwde rapport van de verzekeringsarts b&b kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden geconcludeerd dat eiser volledig arbeidsongeschikt is geweest in de periode van 2 februari 2019 tot en met 14 juli 2019.
6.5
Eiser heeft ter onderbouwing van zijn stelling nog diverse andere documenten overgelegd, waaronder loonstroken tot en met mei 2019 en een Whatsapp-bericht van 2 februari 2019 inhoudende de ziekmelding van eiser. De rechtbank is van oordeel dat ook uit deze informatie niet kan worden afgeleid dat eiser in de referteperiode wegens ziekte of (volledige) arbeidsongeschiktheid niet kon werken bij [naam restauranthouder] .
6.6
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiser er niet in is geslaagd om aan de hand van medische of andere verifieerbare gegevens aannemelijk te maken dat hij in de referteperiode arbeidsongeschikt is geweest voor zijn werk bij [naam restauranthouder] . Voor voorverlenging van de referteperiode, op grond van artikel 17a, eerste lid en onder a van de WW, wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid bestaat dan ook geen aanleiding.
6.7
Dit betekent dat de referteperiode zoals ook door het UWV is vastgesteld blijft staan en loopt van 5 november 2018 tot en met 14 juli 2019. Omdat eiser in deze 36 weken niet tenminste 26 weken heeft gewerkt bestaat er op grond van artikel 17, eerste lid van de WW geen recht op een WW-uitkering.
7. Het beroep is ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.Z.B. Sterk, rechter, in aanwezigheid van
mr. N. Graumans, griffier, op 24 december 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.