Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
uitspraak van de meervoudige kamer van 24 december 2020 in de zaak tussen
Woonstichting Leystromen , te Rijen , eiseres (hierna: de stichting)
de minister voor Milieu en Wonen, verweerder.
Procesverloop
Overwegingen
“het werkgeversdeel van premies voor of bijdragen aan pensioenregelingen”.
“het werkgeversdeel van premies voor of bijdragen aan regelingen voor vervroegde uittreding”.
Kamerstukken II,2010-2011, 32 600, nr. 3) staat onder andere:
Onder de periodiek betaalde beloningen als bedoeld in het Burgerlijk Wetboek vallen tevens de door de werkgever verschuldigde premies voor de sociale verzekeringen. Deze worden door de Raad onderscheiden in wettelijke en vrijwillige sociale lasten. Voor zover de werkgever op grond van een wettelijk voorschrift premies is verschuldigd voor een werk-nemersverzekering of een volksverzekering, worden deze in de definitie van beloning eveneens buiten beschouwing gelaten omdat deze premies kosten voor de werkgever zijn die deze uit eigen hoofde afdraagt. Daarom dienen zij geen onderdeel te zijn van het in artikel 2.2 opgenomen maximum. Hetzelfde geldt voor premies voor aanvullende verzekeringen die op grond van een algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst van toepassing zijn. Voor zover de werkgever premies afdraagt inzake een verzekering waarvoor de topfunctionaris vrijwillig heeft gekozen, maakt een dergelijke afspraak onderdeel uit van de bezoldigingsafspraken, en dienen deze werkgeverspremies te worden gerekend tot de periodiek betaalde beloningen overeenkomstig de indeling van de Raad voor de Jaarverslaggeving. Ook bij een eventuele opeising bij een onverschuldigde betaling dienen de door de werkgever verplicht afgedragen sociale premies buiten beschouwing te blijven, omdat de afdracht niet namens de betrokken topfunctionaris plaatsvond en de betrokken topfunctionaris niet door de afdracht is verrijkt (zoals dat wel gebeurt door de pensioenbijdrage van de werkgever, die rechtstreeks van invloed is op de hoogte van de later door de betrokken topfunctionaris te ontvangen pensioenuitkering). Dit is anders bij de werkgeverspremies voor pensioen, waarop hieronder bij beloningen betaalbaar op termijn wordt ingegaan.”
“Het doel van onderhavig voorstel van wet is de bezoldiging te normeren. De bezoldiging bestaat uit periodieke beloningen, de belaste onkostenvergoedingen en de beloningen betaalbaar op termijn, voor het grootste deel bestaande uit de werkgeversbijdrage in de pensioenpremie. Onderhavig voorstel van wet schrijft inhoudelijk niets voor over de pensioenrechten. De pensioenbijdrage van de werkgever kan variëren om diverse redenen: de inhoud van het pensioenpakket, de waarde van de opgebouwde rechten, het fonds, de verhouding tussen het werkgevers- en het werknemersdeel, leeftijd en andere individuele kenmerken van de werknemer. Op voorhand is daarbij niet te bepalen in welk geval de overschrijding van het bezoldigingsmaximum uitsluitend aan de pensioenbijdrage van de werkgever kan worden toegerekend. In het algemeen gaat de stelling op dat een hogere pensioenbijdrage leidt tot een hogere beloning op termijn, zodat normering van de pensioenbijdrage vanuit de doelstelling van de wet is gerechtvaardigd.
directdoor worden verrijkt). De VPL-premie wordt immers zowel in de MvT als in de toelichting bij de Uitvoeringsregeling zonder enig voorbehoud genoemd. Het is de bedoeling geweest, zo blijkt uit de MvT, de pensioenpremie te normeren en geheel mee te laten tellen – of het nu gaat om het gedeelte van de premie dat ziet op het ouderdomspensioen, het nabestaandenpensioen, het arbeidsongeschiktheidspensioen of de overgangspremie VPL – waarbij is overwogen dat
in het algemeen(cursivering rechtbank) de stelling opgaat dat een hogere pensioenbijdrage leidt tot een hogere beloning op termijn, zodat normering van de pensioenbijdrage vanuit de doelstelling van de wet is gerechtvaardigd. [5] Dat niet iedere hogere premieafdracht per definitie zal leiden tot een gelijk hogere aanspraak, is – kortom – ingezien, maar niet van doorslaggevend belang geacht. Ook het feit dat de VPL-premie slechts voor een (zeer) beperkte groep topfunctionarissen tot een ‘directe’ vermogensaanspraak zou kunnen leiden, was bekend ten tijde van de inwerkingtreding van de WNT op 1 januari 2013. Alleen topfunctionarissen geboren vóór 1950 kunnen immers nog voor vroegpensioen in aanmerking komen op basis van de overgangsregeling VPU, terwijl deze groep werknemers toen al minstens 63 jaar oud was.