ECLI:NL:RBMNE:2018:3869

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 augustus 2018
Publicatiedatum
15 augustus 2018
Zaaknummer
6885445 / MC FORM 18-3614
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de bezoldiging van een topfunctionaris in het kader van de Wet Normering Topinkomens (WNT) en de overgangspremie VPL

In deze beschikking van de Rechtbank Midden-Nederland, uitgesproken op 13 augustus 2018, wordt een gezamenlijk verzoek behandeld van twee partijen, [verzoekster 1] en [verzoekster 2], met betrekking tot de bezoldiging van [verzoekster 2] als topfunctionaris onder de Wet Normering Topinkomens (WNT). De kern van het geschil betreft de vraag of de overgangspremie VPL, die door [verzoekster 1] wordt afgedragen, moet worden meegerekend in de bezoldiging van [verzoekster 2]. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [verzoekster 2] geen aanspraak kan maken op de VPL-regeling, omdat zij niet voldoet aan de criteria voor vervroegde uittreding. Dit leidt tot de conclusie dat de VPL-premie niet tot de bezoldiging van [verzoekster 2] behoort, aangezien zij geen voordeel behaalt uit deze afdracht. De kantonrechter wijst het verzoek van [verzoekster 1] af en kent de verzoeken van [verzoekster 2] toe, wat inhoudt dat de reeds verlaagde beloning over 2017 en 2018 moet worden hersteld naar het oorspronkelijke niveau. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Almere
Beschikking van 13 augustus 2018
in de zaak met zaaknummer / rolnummer 6885445 / MC FORM 18-3614
inzake het
verzoek ex artikel 96 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvorderingvan:

1.1. de stichting[verzoekster 1] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,vertegenwoordigd door [A]

en

2.2. [verzoekster 2] ,wonende te [woonplaats] ,verschenen in persoon,

Partijen zullen hierna [verzoekster 1] en [verzoekster 2] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennisgenomen van het door partijen gezamenlijk ingediende verzoekschrift op basis van artikel 96 Rv. met 1 productie.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 juli 2018. Ter zitting zijn verschenen:
  • de heer [A] , voorzitter van de raad van commissarissen van [verzoekster 1]
  • de heer [B] , lid van de raad van commissarissen van [verzoekster 1]
  • mevr. [C] , lid van de raad van commissarissen van [verzoekster 1]
  • mevrouw [naam verzoekster 2] .
1.3.
Partijen hebben ter zitting het eigen standpunt mondeling toegelicht. De griffier heeft bijgehouden wat ter zitting is besproken.
1.4.
Hierna is uitspraak bepaald.
2. De feiten
2.1.
[verzoekster 2] is directeur-bestuurder van [verzoekster 1] en kwalificeert als zodanig als topfunctionaris voor de Wet Normering Topinkomens (hierna ook: de WNT).
De WNT stelt maxima aan de hoogte van de bezoldiging van topfunctionarissen.
2.2.
In artikel 1.1 sub e van de WNT is de definitie van bezoldiging opgenomen. Deze luidt als volgt
“de som van de beloning, de belastbare vaste en variabele onkostenvergoedingen en de beloningen betaalbaar op termijn, met uitzondering van de omzetbelasting”.
2.3.
In artikel 1.1 sub h van de WNT is de definitie van beloningen betaalbaar op termijn opgenomen. Deze luidt als volgt:
“het werkgeversdeel van de beloningen betaalbaar op termijn met uitzondering van het werkgeversdeel van de beloningen betaalbaar op termijn die betrekking hebben op de beëindiging van het dienstverband”.
2.4.
In artikel 1.9 van de WNT is opgenomen dat de minister bij ministeriële regeling nadere regels kan stellen over, onder meer, hetgeen tot de bezoldiging wordt gerekend. Dit is gebeurd in de Uitvoeringsregeling WNT (hierna ook: de Uitvoeringsregeling).
2.5.
In artikel 2.1.q van de Uitvoeringsregeling is opgenomen dat tot de bezoldiging van een functionaris in dienstbetrekking behoort
“het werkgeversdeel van premies voor of bijdragen aan pensioenregelingen”.
2.6.
In artikel 2.1.r van de Uitvoeringsregeling is opgenomen dat tot de bezoldiging van een functionaris in dienstbetrekking behoort
“het werkgeversdeel van premies voor of bijdragen aan regelingen voor vervroegde uittreding”.
2.7.
In de toelichting op de Uitvoeringsregeling is opgenomen dat de overgangspremie VPL dient te worden meegeteld in het in artikel 2.1.q van de Uitvoeringsregeling bedoelde pensioen. Tevens is daar uitgelegd dat VPL staat voor VUT / prepensioen / Levensloopregeling, zie de Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en introductie levensloopregeling.
2.8.
In de toelichting op de Uitvoeringsregeling is als toelichting op artikel 2.1.r van de Uitvoeringsregeling het volgende opgenomen:
“De dotatie aan voorzieningen in eigen beheer voor VUT en prepensioen dienen voor de individuele functionaris op individuele basis te worden gewaardeerd.”
2.9.
In Staatsblad 2012, nr. 584, is het bezoldigingsmaximum 2013 opgenomen. In de toelichting is opgenomen dat het bedrag van het aandeel voor de voorzieningen ten behoeve van beloningen betaalbaar op termijn bestaat uit een aantal componenten, waaronder de Overgangspremie VPL.
2.10.
In de Memorie van Toelichting bij de WNT (Kamerstukken II, 2010-2011, 32600, nr. 3) zijn, voor zover relevant, de volgende passages opgenomen:
p. 1:
“Met onderhavig voorstel van wet wordt invulling gegeven aan het normeren dan wel maximeren van de inkomens van topfunctionarissen in de publieke en semipublieke sector.”
p. 6:
“De inzet van het kabinet is om de topbezoldigingen in de publieke en semipublieke sector te normeren en te maximeren.“
p. 7:
“In de eerste plaats is het doel van de wet te voorzien in een democratisch gelegitimeerd instrument op basis waarvan normen en verplichtingen kunnen worden opgelegd ten aanzien van de bezoldiging van bestuurders en andere topfunctionarissen in de publieke en semipublieke sector. (…) Het laatste oogmerk van de wet is te verhinderen dat de instellingen in de publieke en semipublieke sectoren rechtens in staat zijn bovenmatige bezoldigingen toe te kennen.”
p. 12:
“De post beloningen betaalbaar op termijn wordt genormeerd op een niveau dat in directe relatie staat tot de hoogte van de beloning. Daartoe worden de percentages en franchises gehanteerd die het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds hanteert voor de berekening van de verschillende werkgeversbijdragen bij het Rijk. Het totaal van de werkgeversbijdragen bedraagt bij het Rijk op basis van de op 1 januari 2010 geldende percentages € 28.767. Hierbij is rekening gehouden met de premies voor het ouderdomspensioen, het nabestaandenpensioen, het arbeidsongeschiktheidspensioen en de overgangspremie VPL (in verband met het overgangsrecht van de FPU).”
p. 26/27:
“De werkgeversbijdrage aan de pensioenvoorziening of andere beloningen betaalbaar op termijn wordt anders behandeld dan het werkgeversdeel van de sociale verzekeringspremies. De werkgeversbijdrage aan de pensioenvoorziening leidt tot een vermogensaanspraak van de werknemer die in stand blijft na beëindiging van de arbeidsrelatie en is daarmee een vorm van bezoldiging. Als deze vorm van bezoldiging niet bij de normering zou worden betrokken, zou de normering kunnen worden ontdoken door een relatief hoge werkgeversbijdrage overeen te komen. Bovendien kunnen partijen over de werkgeversbijdrage aan beloningen betaalbaar op termijn afspraken maken die onderdeel uitmaken van de overeengekomen arbeidsvoorwaarden, terwijl het werkgeversdeel van de sociale verzekeringspremies wettelijk is vastgesteld, zonder dat partijen hier invloed op hebben.”
p. 44:
“Het doel van onderhavig voorstel van wet is de bezoldiging te normeren. De bezoldiging bestaat uit periodieke beloningen, de belaste onkostenvergoedingen en de beloningen betaalbaar op termijn, voor het grootste deel bestaande uit de werkgeversbijdrage in de pensioenpremie. Onderhavig voorstel van wet schrijft inhoudelijk niets voor over de pensioenrechten. De pensioenbijdrage van de werkgever kan variëren om diverse redenen: de inhoud van het pensioenpakket, de waarde van de opgebouwde rechten, het fonds, de verhouding tussen het werkgevers- en het werknemersdeel, leeftijd en andere individuele kenmerken van de werknemer. Op voorhand is daarbij niet te bepalen in welk geval de overschrijding van het bezoldigingsmaximum uitsluitend aan de pensioenbijdrage van de werkgever kan worden toegerekend. In het algemeen gaat de stelling op dat een hogere pensioenbijdrage leidt tot een hogere beloning op termijn, zodat normering van de pensioenbijdrage vanuit de doelstelling van de wet is gerechtvaardigd.”
2.11.
[verzoekster 1] draagt voor [verzoekster 2] VPL-premie (pensioenpremie uit hoofde van de Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en introductie levensloopregeling, de Wet VPL) af aan het pensioenfonds.
2.12.
[verzoekster 2] is geboren in 1966 en kan om die reden geen aanspraak maken op vroegpensioen.
2.13.
In 2016 heeft [verzoekster 1] de voor [verzoekster 2] afgedragen VPL-premie niet tot haar bezoldiging gerekend.
2.14.
Op 30 november 2016 heeft de Autoriteit Woningcorporaties (hierna ook: de Aw) in een toezichtbrief aan [verzoekster 1] , voor zover relevant, geschreven:
“ In het Accountantsverslag 2015 is aangegeven dat het werkgeversaandeel VPL niet is meegenomen als bezoldigingsbestanddeel voor de WNT en dat als dit wel zou zijn meegenomen, het WNT-maximum zou zijn overschreden. De accountant merkt op dat het al dan niet meenemen van deze premie discutabel is. Uw redeneerlijn is dat de directeur-bestuurder zelf geen aanspraak kan maken op de VPL regeling, waardoor er materieel dus geen sprake is van “inkomen op termijn”. De accountant geeft aan dat dit standpunt niet vreemd is in de sector. Naar aanleiding van een mailwisseling hierover met ondergetekende, heeft uw directeur-bestuurder ingestemd met mijn verzoek haar motivatie hieromtrent voor te leggen aan de beleidsdirectie van het Aw. Dat hebben wij gedaan. De Aw stelt zich echter op het standpunt dat hier sprake is van onrechtmatig bezoldiging (in strijd met de Uitvoeringsregeling WNT). Wij gaan er van uit dat indien de Minister zijn Uitvoeringsregeling niet herziet, u de berekening van de bezoldiging over 2016 aanpast.”
2.15.
De Raad van Commissarissen van [verzoekster 1] heeft vervolgens besloten de bezoldiging van [verzoekster 2] in 2017 zodanig aan te passen dat de VPL-premie tot de bezoldiging wordt gerekend. Het brutoloon van [verzoekster 2] is daartoe verlaagd met het bedrag van de VPL-premie. Op 24 oktober 2017 heeft de Raad van Commissarissen besloten het loon van [verzoekster 2] blijvend te verlagen.

3.Het gezamenlijke verzoek en de standpunten van partijen

3.1.
[verzoekster 1] en [verzoekster 2] verzoeken de kantonrechter gezamenlijk een bindende beslissing te nemen over de volgende verzoeken.
3.2.
[verzoekster 1] verzoekt de kantonrechter te beslissen dat
a. de VPL-premie tot de bezoldiging behoort en dat [verzoekster 1] eenzijdig de beloning 2017 en 2018 mag verlagen zodanig dat de VPL-premie tezamen met de overige bezoldigingsbestanddelen niet meer dan de maximale WNT-bezoldiging bedraagt.
3.3.
[verzoekster 2] verzoekt de kantonrechter te beslissen dat
de VPL-premie niet tot de bezoldiging behoort;
[verzoekster 1] niet eenzijdig de beloning 2017 en 2018 mag verlagen en de reeds verlaagde beloning over 2017 en 2018 moet terugbrengen naar het oorspronkelijke niveau en derhalve over 2017 nog een bedrag van € 3.164,00 bruto en over 2018 nog een bedrag van € 276,00 bruto per reeds verstreken maand aan [verzoekster 2] moet betalen;
Voor zover de VPL-premie formeel gezien wel tot de bezoldiging dient te worden gerekend, het in strijd is met de redelijkheid en billijkheid en het goed werkgeverschap om dat formeel teveel betaalde cq te betalen deel te verrekenen middels eenzijdige verlaging van het salaris over 2017 en 2018 omdat [verzoekster 2] geen enkel voordeel behaalt met die VPL-premie en de bedoeling van de WNT is/was om overmatige bevoordeling van topfunctionarissen te voorkomen.
3.4.
[verzoekster 1] stelt zich, kort samengevat, op het standpunt dat uit de Uitvoeringsregeling en de toelichting daarop volgt dat de VPL-premie tot de bezoldiging gerekend moet worden.
3.5.
[verzoekster 2] stelt zich, kort gezegd, op het standpunt dat de wetgever heeft beoogd dat tot de bezoldiging alleen bestanddelen worden gerekend waaruit een topfunctionaris direct of op termijn voordelen verkrijgt. [verzoekster 2] verkrijgt geen voordeel als gevolg van de afdracht van de VPL-premie, waardoor deze ten onrechte tot de bezoldiging wordt gerekend.

4.De beoordeling

4.1.
De kern van het geschil is of de overgangspremie VPL die [verzoekster 1] afdraagt gerekend moet worden tot de bezoldiging van [verzoekster 2] , welke bezoldiging in het kader van de WNT is gemaximeerd.
4.2.
Partijen hebben in deze procedure de termen VPL-premie en overgangspremie VPL door elkaar gebruikt. In de toelichting op de Uitvoeringsregeling en in de Memorie van Toelichting bij de WNT wordt echter steeds gesproken over de overgangspremie VPL. De kantonrechter zal deze term dan ook hanteren.
4.3.
De overgangspremie VPL wordt door [verzoekster 1] afgedragen aan het Pensioenfonds voor de Woningcorporaties in het kader van een overgangsregeling voor werknemers die vroeger vielen onder de VUT-regeling van het Pensioenfonds voor de Woningcorporaties (de Ingroei-VUT-regeling). De fiscale facilitering van de ingroei-VUT-regeling is, evenals de fiscale facilitering van alle andere VUT- en prepensioenregelingen, op 1 januari 2006 afgeschaft met de Wet VPL. De overgangsregeling van het Pensioenfonds voor de Woningcorporaties zorgt ervoor dat er nog wel uitkeringen kunnen worden gedaan aan een bepaalde groep werknemers. Tussen partijen staat vast dat [verzoekster 2] niet voldoet aan de criteria voor vervroegde uittreding en aldus - nu en in de toekomst - geen aanspraak kan maken op uitkeringen in het kader van de overgangsregeling van het Pensioenfonds voor de Woningcorporaties .
4.4.
De kantonrechter stelt voorop dat uit de Memorie van Toelichting bij de WNT blijkt dat de doelstelling van de WNT is het normeren van het inkomen of de bezoldiging van de topfunctionaris. Dit blijkt uit de passages van de Memorie van Toelichting die hiervóór zijn genoemd onder 2.10. De kantonrechter leidt hieruit af dat de doelstelling van de WNT niet is dat een instelling niet meer mag uitgeven dan de norm, maar dat een topfunctionaris niet meer mag ontvangen dan de norm. Aangezien [verzoekster 2] geen voordeel behaalt uit de afdracht van de overgangspremie VPL door [verzoekster 1] (zij valt immers niet onder de onder 4.3. genoemde overgangsregeling), lijkt in eerste instantie de conclusie dan ook gerechtvaardigd dat de overgangspremie VPL geen deel uitmaakt van de bezoldiging van [verzoekster 2] en dat deze aldus niet met haar beloning verrekend dient te worden.
4.5.
In de Uitvoeringsregeling is echter opgenomen dat het werkgeversdeel van premies voor pensioenregelingen behoort tot de bezoldiging zoals bedoeld in artikel 1.1 sub e van de WNT en uit de toelichting bij de Uitvoeringsregeling blijkt dat hierbij ook de overgangspremie VPL dient te worden meegeteld. In de toelichting is geen voorbehoud gemaakt voor topfunctionarissen die geen voordeel verkrijgen uit de afdracht van die overgangspremie. Dit lijkt erop te duiden dat de overgangspremie VPL in alle gevallen - dus ook in het geval van [verzoekster 2] - deel uitmaakt van de bezoldiging.
4.6.
De kantonrechter overweegt met betrekking tot het voorgaande als volgt. Noch in de WNT, noch in de Uitvoeringsregeling wordt de overgangspremie VPL genoemd. In de Uitvoeringsregeling is wel expliciet opgenomen dat “premies voor vervroegde uittreding” deel uitmaken van de bezoldiging; uit de toelichting blijkt echter dat dit slechts voorzieningen in eigen beheer betreft. Uit de wet blijkt dus niet dat rekening gehouden moet worden met de overgangspremie VPL. Dit blijkt slechts uit de toelichting bij de Uitvoeringsregeling. De toelichting bij de Uitvoeringsregeling heeft dezelfde status als de Memorie van Toelichting bij de WNT. Uit beide documenten kan de bedoeling van de wetgever worden afgeleid. In de toelichting op de Uitvoeringsregeling wordt geen voorbehoud gemaakt bij het noemen van de overgangspremie VPL, maar in de Memorie van Toelichting bij de WNT gebeurt dat, naar het oordeel van de kantonrechter, wel. Immers, op pagina 12 van de Memorie van Toelichting bij de WNT (zie hiervóór onder 2.10.) is het volgende opgenomen:
“de post beloningen betaalbaar op termijn wordt genormeerd op een niveau dat in directe relatie staat tot de hoogte van de beloning. (…) Hierbij is rekening gehouden met de premies voor het ouderdomspensioen, het nabestaandenpensioen, het arbeidsongeschiktheidspensioen en de overgangspremie VPL (in verband met het overgangsrecht van de FPU).”
4.7.
Het Flexibel Pensioen en Uittreden (FPU) was een Nederlandse prepensioenregeling van het ABP voor werknemers in overheidsdienst en onderwijs. Deze regeling is op 1 januari 2006 afgeschaft met de Wet VPL (conform hetgeen hiervóór onder 4.3. is overwogen). Het overgangsrecht van de FPU zorgt ervoor dat er nog wel uitkeringen kunnen worden gedaan aan een bepaalde groep werknemers. Uit het gebruik van de woorden “
in verband met het overgangsrecht van de FPU” inde onder 4.6. geciteerde tekst van de Memorie van Toelichting, leidt de kantonrechter af dat de wetgever (in ieder geval voor topfunctionarissen in dienst van de overheid) niet heeft bedoeld de overgangspremie VPL in alle gevallen deel uit te laten maken van de bezoldiging. De verwijzing naar het overgangsrecht van de FPU duidt erop dat bij de vaststelling van de hoogte van de bezoldiging alleen rekening gehouden moet worden met de overgangspremie VPL bij die werknemers die vallen onder het overgangsrecht van de FPU. In het geval van topfunctionarissen die niet onder de overgangsregeling vallen, dient de overgangspremie VPL derhalve dus niet bij de berekening van de bezoldiging te worden meegenomen.
4.8.
Nu topfunctionarissen die niet onder het FPU overgangsrecht vallen, geen voordeel behalen uit de afdracht van overgangspremie VPL, ontvangen deze topfunctionarissen niet méér dan de norm wanneer de overgangspremie VPL niet met de bezoldiging wordt verrekend. De gevolgtrekking die onder 4.7. is gemaakt, is dus in lijn met de onder 4.4. genoemde doelstelling van de WNT.
4.9.
De kantonrechter is van oordeel dat de overgangsregeling van het Pensioenfonds voor de Woningcorporaties (zoals hiervóór beschreven onder 4.3) in dit verband gelijkgesteld moet worden aan het overgangsrecht van de FPU. Beide regelingen beogen immers het waarborgen van rechten van een bepaalde groep deelnemers aan een bepaalde pensioenregeling ter vervanging van een eerdere VUT-regeling. Dit betekent dat de overgangspremie VPL ook niet meegenomen dient te worden bij de berekening van de bezoldiging van topfunctionarissen die niet onder de overgangsregeling van het Pensioenfonds voor de Woningcorporaties vallen.
4.10.
Op grond van het voorgaande komt de kantonrechter tot de conclusie dat de overgangspremie VPL niet behoort tot de bezoldiging van [verzoekster 2] . Immers, tussen partijen staat vast dat [verzoekster 2] niet voldoet aan de criteria voor vervroegde uittreding. Zij valt aldus niet onder de overgangsregeling van het Pensioenfonds voor de Woningcorporaties.
4.11.
Het verzoek van [verzoekster 1] zal worden afgewezen.
4.12.
De verzoeken van [verzoekster 2] onder b) en c) zullen worden toegewezen. Het verzoek van [verzoekster 2] onder d) heeft het karakter van een voorwaardelijk verzoek, voor het geval de verzoeken onder b) en c) niet worden toegewezen. Aangezien deze verzoeken wel worden toegewezen komt de kantonrechter aan beoordeling van het verzoek onder d) niet toe.
4.13.
In de onderhavige procedure zijn geen proceskosten gevorderd. De kantonrechter ziet aanleiding om de proceskosten met betrekking tot deze kwestie te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
bepaalt dat de overgangspremie VPL niet tot de bezoldiging behoort;
5.2.
bepaalt dat [verzoekster 1] niet eenzijdig de beloning 2017 en 2018 mag verlagen en de reeds verlaagde beloning over 2017 en 2018 moet terugbrengen naar het oorspronkelijke niveau en derhalve over 2017 nog een bedrag van € 3.164,00 bruto en over 2018 nog een bedrag van € 276,00 bruto per reeds verstreken maand aan [verzoekster 2] moet betalen;
5.3.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.M. Berendsen en in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2018.