Op 22 december 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een verzoeker en het Dagelijks Bestuur van Orionis Walcheren. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 16 oktober 2020, waarbij zijn uitkering op grond van de Participatiewet was ingetrokken. De verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, omdat hij geen inkomen had en niet eerder uit het buitenland was teruggekeerd.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) besloten om geen zitting te houden. De rechter heeft vastgesteld dat de verzoeker geen spoedeisend belang had bij de gevraagde voorziening. De uitkering was ingetrokken wegens overschrijding van de toegestane duur van verblijf in het buitenland, en de verzoeker had op 2 december 2020 opnieuw een uitkering aangevraagd.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat een voorlopige voorziening in beginsel niet eerder ingaat dan op de datum van indiening van het verzoek en dat er geen bijzondere omstandigheden waren om van deze regel af te wijken. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is geen (hoger) beroep mogelijk tegen deze beslissing.