ECLI:NL:RBZWB:2020:6621

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 december 2020
Publicatiedatum
24 december 2020
Zaaknummer
AWB- 18_8362 19_3088 19_6159
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van demotie en ontslag van een docente door Stichting Pontes Scholengroep

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 december 2020, wordt de zaak behandeld van een docente die door haar werkgever, de Stichting Pontes Scholengroep, is gedemoteerd en ontslagen. De docente, eiseres, was sinds 1 augustus 2006 in dienst en had een functie als docent LB. In 2018 werd zij demotie opgelegd naar docent LD, wat door de rechtbank als een onterecht besluit werd beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat Pontes niet voldoende had aangetoond dat eiseres ongeschikt was voor haar functie, en dat de demotie niet voldeed aan de vereisten van het demotiebeleid van de stichting. De rechtbank stelde vast dat er geen twee opeenvolgende onvoldoende beoordelingen waren, wat een voorwaarde was voor demotie. Daarnaast ontbraken er verslagen van coachingstrajecten die Pontes had genoemd als ondersteuning voor de demotie.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres tegen de bestreden besluiten gegrond en vernietigde de besluiten van Pontes. De rechtbank herstelde de situatie door de primaire besluiten te herroepen en oordeelde dat Pontes het griffierecht en proceskosten moest vergoeden aan eiseres. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en transparantie in het proces van demotie en ontslag, en dat een werkgever concrete gedragingen moet kunnen aantonen om ongeschiktheid te onderbouwen.

De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 18/8362 AW, BRE 19/3088 AW en BRE 19/6159 AW

uitspraak van 23 december 2020 van de meervoudige kamer in de zaken tussen

[naam eiseres] , eiseres,

gemachtigde: mr. J.J.R. Albicher,
en
het college van Bestuur van de Stichting Pontes Scholengroep(Pontes), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 5 juli 2018 (primair besluit I) heeft Pontes eiseres – vanuit haar functie van docent LD – aangesteld in de functie van docent LB.
Op 27 maart 2019 heeft Pontes een negatieve beoordeling afgegeven over het functioneren van eiseres (primair besluit II).
In het besluit van 4 juli 2019 (primair besluit III) heeft Pontes eiseres ontslag verleend, waarbij haar aanstelling is beëindigd met ingang van 1 augustus 2019.
In het besluit van 29 oktober 2018 (bestreden besluit I) heeft Pontes de bezwaren van eiseres tegen primair besluit I ongegrond verklaard. In het besluit van 20 mei 2019 (bestreden besluit II) heeft Pontes de bezwaren van eiseres tegen primair besluit II ongegrond verklaard. In het besluit van 21 oktober 2019 (bestreden besluit III) heeft Pontes de bezwaren van eiseres tegen primair besluit III ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten I, II en III. Het beroep tegen bestreden besluit I is bij de rechtbank geregistreerd onder procedurenummer BRE 18/8362 AW, het beroep tegen bestreden besluit II onder procedurenummer BRE 19/3088 AW en het beroep tegen bestreden besluit III onder procedurenummer BRE 19/6159 AW.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank in Middelburg op 13 november 2020, waar de zaken gezamenlijk zijn behandeld. Eiseres was aanwezig , bijgestaan door haar gemachtigde. Pontes werd vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger verweerder 1] en [naam vertegenwoordiger verweerder 2] , bijgestaan door mr. A. Klaassen, advocaat te [plaatsnaam] .

OverwegingenFeiten en omstandigheden

1. Eiseres is per 1 augustus 2006 aangesteld bij Pontes als docent LB. Op 1 augustus 2014 is zij in verband met een zogenoemd 'entreerecht' in de toenmalige CAO aangesteld als docent LD.
Pontes heeft eiseres bij primair besluit I aangesteld in de functie van docent LB. Deze aanstelling betreft een demotie. Pontes werpt haar tegen dat zij ongeschikt is voor de functie van docent LD, omdat zij op een aantal essentiële onderdelen niet voldoet aan de daaraan verbonden functie-eisen. Het gaat daarbij met name om de competenties samenwerken, organiseren, communiceren en reflecteren. Bij bestreden besluit I heeft Pontes de bezwaren van eiseres tegen primair besluit I ongegrond verklaard.
In primair besluit II heeft Pontes een negatieve beoordeling afgegeven over het functioneren van eiseres over het schooljaar 2018-2019. Bij bestreden besluit II heeft Pontes de bezwaren van eiseres tegen primair besluit II ongegrond verklaard.
Bij brief van 3 juni 2019 heeft Pontes een voornemen kenbaar gemaakt tot het verlenen van ontslag aan eiseres. Eiseres heeft bij brief van 21 juni 2019 een zienswijze ingediend naar aanleiding van dit voornemen. In primair besluit III heeft Pontes eiseres ontslag verleend, waarbij haar aanstelling is beëindigd met ingang van 1 augustus 2019. Pontes stelt zich daarin primair op het standpunt dat eiseres ongeschikt is voor haar functie van docent LB, en subsidiair dat sprake is van redenen van gewichtige aard in de vorm van duurzaam verstoorde verhoudingen. In bestreden besluit III heeft Pontes de bezwaren van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten I, II en III. Pontes heeft bij brieven van 11 mei 2020 verweerschriften ingediend.
Ontvankelijkheid eiseres in de zaken met procedurenummers 18/8362 AW en 19/3088 AW
2. In alle zaken van eiseres is voldaan aan de vereisten die worden gesteld in het kader van de ontvankelijkheid. Pontes heeft zich in zijn verweerschriften op het standpunt gesteld dat eiseres niet-ontvankelijk moet worden geacht in de procedures over bestreden besluiten I en II. Zij zou onvoldoende procesbelang hebben bij de betwisting van deze besluiten, en bestreden besluit II zou niet kunnen worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Pontes heeft dit standpunt ter zitting desgevraagd echter verlaten, zodat dit geen bespreking meer behoeft.
Standpunt eiseres
3. Eiseres kan zich niet verenigen met de bestreden besluiten. Wat zij aanvoert tegen deze besluiten wordt, voor zover van belang, besproken in het hiernavolgende.
Relevante wet- en regelgeving
4. De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in een bijlage die is gehecht aan deze uitspraak.
Beoordeling bestreden besluit I (demotie)
Weergave en uitleg van het demotiebeleid van Pontes
5. Pontes heeft zich bij het nemen van bestreden besluit I gebaseerd op het beleidsdocument 'Beleid rondom functiemix, promotie en demotie' (hierna: het demotiebeleid). De rechtbank stelt vast dat in paragraaf 6 van het demotiebeleid de volgende redenen zijn opgenomen om over te gaan tot demotie:
-De huidige functie wordt als te belastend ervaren door de medewerker en de medewerker kiest er zelf voor een stap terug te doen.
-Een vermindering van het functioneren van de medewerker in de huidige functie.
-Een ongeschiktheid voor de huidige functie vanwege chronische medische redenen.
-Het opheffen van een functie binnen de organisatie waarbij een passende functie onder het huidige niveau wordt aangeboden.
-Bij twee opeenvolgende onvoldoende beoordelingen.
6. Pontes heeft in het primaire demotiebesluit en in bestreden besluit I niet verwezen naar één van bovenstaande redenen, zoals ook opgemerkt door eiseres. Gelet op wat haar wordt tegengeworpen, moet het ervoor worden gehouden dat Pontes zich heeft gebaseerd op de redenen die zijn opgenomen in het tweede en het laatste gedachtestreepje ('vermindering van het functioneren van de medewerker in de huidige functie' en 'twee opeenvolgende onvoldoende beoordelingen'). Gezien de aard en het karakter van een zwaarwegend besluit als een demotie moet het demotiebeleid naar het oordeel van de rechtbank zo worden uitgelegd dat beide redenen in onderlinge samenhang moeten worden bezien, en dat van 'vermindering van het functioneren van de medewerker in de huidige functie' pas sprake is bij twee opeenvolgende onvoldoende beoordelingen. Zonder een dergelijke uitleg van het beleid zou de in het laatste gedachtestreepje opgenomen reden ook zinledig zijn, nu het enkele mindere functioneren van een medewerker dan al voldoende zou zijn om tot demotie over te gaan.
Toetsing aan het demotiebeleid van Pontes
7. De rechtbank stelt vast dat aan de demotie van eiseres geen twee opeenvolgende onvoldoende beoordelingen vooraf zijn gegaan. In het dossier is een verslag opgenomen van een formeel beoordelingsgesprek van 2 juli 2018, maar voor het daaraan voorafgaande (school)jaar ontbreekt een dergelijk verslag. In het dossier is weliswaar een verslag gevoegd van een functioneringsgesprek op 16 juni 2017, maar dit betrof geen (formele) beoordeling. Daarbij acht de rechtbank van belang dat in de begripsbepalingen van de Regeling Gesprekkencyclus – Stichting Scholengroep Pontes (de Regeling, zie artikel 1) een duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen een functioneringsgesprek en een beoordelingsgesprek. Alleen al hierom is het demotiebesluit genomen in strijd met het demotiebeleid van Pontes.
8. Ten aanzien van het demotiebeleid overweegt de rechtbank verder nog het volgende. In paragraaf 6 van het demotiebeleid is opgenomen:
"In geval van verminderd functioneren of onvoldoende functioneren moet de leidinggevende hierover in gesprek gaan met de medewerker. (…) Ook zal het verminderd functioneren onderdeel gaan uitmaken binnen de beoordelingssystematiek via de zogenaamde Performance Management module. Binnen onze organisatie zal het altijd zo zijn dat er ondersteuning geboden wordt aan de medewerker om op niveau te komen. Wanneer er echter onvoldoende vooruitgang wordt geboekt zal hierover met de medewerker worden gesproken. Dit kan uiteindelijk resulteren in het aanbieden van een andere functie".Pontes heeft erop gewezen dat sprake is geweest van 2 'formele' op eiseres toegesneden coachingstrajecten (het traject 'effectieve communicatie' in schooljaar 2011-2012, en een traject in 2016-2017 dat is verzorgd door [naam coach] ). Met partijen is ter zitting echter vastgesteld dat verslagen van deze trajecten ontbreken, zodat niet kan worden vastgesteld of Pontes eiseres voldoende ondersteuning heeft geboden om op niveau te komen alvorens tot demotie over te gaan, zoals het demotiebeleid voorschrijft. Door het ontbreken van stukken en nu partijen daarover van mening verschillen, kan ook niet worden vastgesteld met welk resultaat de trajecten zijn afgerond. De rechtbank stelt verder vast dat in paragraaf 6 van het demotiebesluit de volgende passage is opgenomen:
"Wanneer demotie wordt ingezet zal altijd getracht worden dat in gezamenlijkheid en overleg te doen. Op die manier kan recht worden gedaan aan de wensen en mogelijkheden van de medewerker".Uit de stukken kan niet worden opgemaakt dat dergelijk overleg heeft plaatsgevonden, laat staan dat eiseres tijdig is geïnformeerd over een voornemen om tot demotie over te gaan. Ook in zoverre is bestreden besluit I genomen in strijd met het demotiebeleid van Pontes.
Toetsing aan verzwarende functie-eisen docent LD
9. Pontes werpt eiseres in het primaire demotiebesluit tegen dat zij niet voldoet aan de eisen die worden gesteld aan de functie van docent LD. Pontes stelt in dit verband onder meer dat de eisen die worden gesteld aan de functie van docent LB naar hun aard minder zwaar zijn, nu het daarbij gaat om een meer operationele docentenrol die primair is gericht op de uitvoering van onderwijsgevende taken. Pontes heeft blijkens de stukken echter niet beoordeeld en gemotiveerd waarom eiseres niet of onvoldoende voldoet aan de
verzwarende eisendie horen bij de functie van docent LD. Nu de essentie van de demotie is dat eiseres van de functie van docent LD wordt teruggeplaatst naar die van docent LB, mag een dergelijke beoordeling en motivering naar het oordeel van de rechtbank niet ontbreken. Bestreden besluit I is in zoverre ook genomen in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel.
Conclusie bestreden besluit I
10. Het beroep van eiseres tegen bestreden besluit I zal gegrond worden verklaard. De overige beroepsgronden van eiseres behoeven geen bespreking meer.
Beoordeling bestreden besluit II (negatieve beoordeling van 27 maart 2019)
Is getoetst aan de juiste criteria, en waren de functie-eisen bekend?
11. De rechtbank stelt vast dat op de eerste twee pagina’s van het verslag van het beoordelingsgesprek van 27 maart 2019 de functie van docent LB is vermeld. Gelet op de in het dossier gevoegde omschrijving van deze functie zijn in het verslag geen criteria of beoordelingsindicatoren opgenomen die horen bij een andere (hogere) docentfunctie. Eiseres wordt daarom niet gevolgd in haar stelling dat onduidelijk is of haar functioneren is getoetst aan de criteria die horen bij de functie van docent LB. Haar stelling dat deze criteria haar onbekend waren slaagt evenmin, omdat deze in ieder geval bij het primaire demotiebesluit van 5 juli 2018 aan haar zijn uitgereikt.
Vervolgtraject na beoordeling van 2 juli 2018
12. In artikel 5.2, sub f, van de Regeling is het volgende voorschrift opgenomen:
Bij een onvoldoende beoordeling volgt uiterlijk binnen 12 maanden wederom een beoordeling. Tevens wordt met betrokkene specifieke afspraken gemaakt over het vervolgtraject, zoals bijvoorbeeld scholing en begeleiding. De aan de bestreden beoordeling van 27 maart 2019 voorafgaande beoordeling is die van 2 juli 2018, waarin een onvoldoende is opgenomen als definitieve score. In het verslag van deze beoordeling is onder de kopjes 'Actieplan' en 'Actiepunten' steeds de volgende tekst opgenomen:
In overleg met [naam rector] (rector) zal in de eerste weken van het schooljaar 2018-2019 een actieplan worden opgesteld.Een dergelijk actieplan is – in strijd met genoemde bepaling in de Regeling – echter nooit opgesteld, zoals Pontes ter zitting ook heeft erkend. Omdat het functioneren van eiseres niet is beoordeeld tegen de achtergrond van een dergelijk plan en de resultaten daarvan, heeft de bestreden beoordeling naar het oordeel van de rechtbank op onjuiste gronden plaatsgevonden. De ter zitting door Pontes ingenomen stelling dat in het verslag van de beoordeling van 2 juli 2018 wel actiepunten zijn opgenomen, en dat in de periode na deze beoordeling ook verschillende acties zijn ondernomen vanuit Pontes met het oogmerk om het functioneren van eiseres te verbeteren, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. In de door Pontes aangehaalde gesprekken van 28 november 2018, 4 december 2018 en 25 februari 2019 zijn enkele kritiekpunten besproken, maar daarmee kan nog niet gesproken worden van een actieplan in voornoemde zin. Vaststaat dat voorafgaand aan de bestreden beoordeling geen sprake is geweest van een formeel en gestructureerd vervolgtraject, waarmee eiseres de kans is ontnomen om haar functioneren te verbeteren met (bijvoorbeeld) scholing en begeleiding, zoals de Regeling voorschrijft. Dit betekent dat bestreden besluit II is genomen in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel.
Conclusie bestreden besluit II
13. Het beroep van eiseres tegen bestreden besluit II zal gegrond worden verklaard. De overige beroepsgronden van eiseres behoeven geen bespreking meer.
Beoordeling bestreden besluit III (ontslag)
Primaire ontslaggrond: ongeschiktheid voor de functie
14. Pontes heeft aan het ontslag van eiseres primair ten grondslag gelegd dat zij ongeschikt is voor haar functie van docent LB. Volgens Pontes voldoet eiseres op structurele wijze niet aan de daaraan verbonden vakinhoudelijke, didactische en pedagogische eisen. Er is voorafgaand aan het verleende ontslag voortdurend inhoudelijke kritiek geweest op haar functioneren, die werd geuit door ouders, leerlingen, collega-docenten en verschillende leidinggevenden. De kritiek spitst zich toe op het organiseren en structureren van de lessen, het laten aansluiten en behapbaar maken van de opdrachten voor de leerlingen en het effectief communiceren en samenwerken met collega's en ouders.
Vaste rechtspraak primaire ontslaggrond
15. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste rechter in dit soort zaken, de Centrale Raad van Beroep (CRvB, zie bijvoorbeeld de uitspraak 25 juli 2019, ECLI:NL:CRVB: 2019:2530) moet het bestuursorgaan ongeschiktheid voor het vervullen van een functie aannemelijk maken aan de hand van concrete gedragingen van de ambtenaar. De ongeschiktheid moet zich uiten in het ontbreken van eigenschappen, mentaliteit en/of instelling die voor het op goede wijze vervullen van de functie vereist zijn. Daarvoor is niet steeds vereist dat de functievervulling van de ambtenaar inhoudelijk niet naar behoren is. Ook indien houding en gedrag van de ambtenaar hem of haar ongeschikt maken voor zijn of haar werkzaamheden, kan van functieongeschiktheid worden gesproken. Een ontslag wegens ongeschiktheid voor het vervullen van de functie anders dan wegens ziekten of gebreken is in het algemeen niet toelaatbaar, als de ambtenaar niet op zijn of haar functioneren of gedrag is aangesproken en in de gelegenheid is gesteld dit te verbeteren.
Beoordeling primaire ontslaggrond
16. Pontes heeft zijn standpunt dat eiseres ongeschikt is voor haar functie onderbouwd door te wijzen op verschillende concrete gedragingen. Daarbij heeft Pontes ook nadrukkelijk betekenis toegekend aan gedragingen van eiseres in de periode na de negatieve beoordeling van 2 juli 2018. Zo is onder meer gewezen op een aantal incidenten dat zich in deze periode heeft voorgedaan, en gesprekken die hierover zijn gevoerd met eiseres op 28 november 2018, 4 december 2018 en 25 februari 2019. Ook is gewezen op de inhoud van het verslag van het beoordelingsgesprek van 27 maart 2019, en leerlingenenquêtes die betrekking hebben op de periode van 1 augustus 2018 tot en met 13 februari 2019.
17. Zoals hiervoor (onderdeel 12) reeds is overwogen, is na de beoordeling van 2 juli 2018 ten onrechte geen sprake geweest van een formeel en gestructureerd vervolgtraject, waarmee eiseres de kans is ontnomen om haar functioneren te verbeteren met (bijvoorbeeld) scholing en begeleiding. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen eiseres de gedragingen die hebben plaatsgevonden na 2 juli 2018 niet worden tegengeworpen, nu deze mogelijk anders waren geweest als wel een vervolgtraject was doorlopen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de gedragingen die hebben plaatsgevonden voorafgaand aan de beoordeling van 2 juli 2018, waarop Pontes zich nog heeft beroepen, onvoldoende om het ontslagbesluit te kunnen dragen, reeds door het tijdsverloop tussen deze gedragingen en het ontslagbesluit en hetgeen over deze periode hiervoor onder 8 is overwogen. Dit betekent dat Pontes de door hem gestelde ongeschiktheid van eiseres voor haar functie niet aannemelijk heeft gemaakt aan de hand van voldoende concrete gedragingen, zoals de rechtspraak van de CRvB voorschrijft. Dit betekent ook dat de primaire ontslaggrond van Pontes geen stand kan houden, en dat bestreden besluit III in zoverre is genomen in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel.
Subsidiaire ontslaggrond: redenen van gewichtige aard
18. Pontes heeft aan het ontslag subsidiair ten grondslag gelegd dat sprake is van redenen van gewichtige aard. Deze zouden zich voordoen in de vorm van een duurzame verstoring van de verhoudingen, zowel binnen de sectie als tussen eiseres en haar leidinggevenden. Volgens Pontes is sprake van een impasse die niet kan worden opgelost.
Vaste rechtspraak subsidiaire ontslaggrond
19. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB (zie onder meer de uitspraak van 28 juni 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1928) kan de subsidiaire ontslaggrond van Pontes enkel worden toegepast als voortzetting van het dienstverband redelijkerwijs niet van het bestuursorgaan kan worden verlangd, omdat op de datum van het ontslagbesluit sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding en/of als een in de loop van de tijd ontstane impasse in de weg staat aan vruchtbare verdere samenwerking en voortzetting van het dienstverband redelijkerwijs niet van het bestuursorgaan kan worden verlangd. Dit impliceert dat ten tijde van het ontslag duidelijk moet zijn dat herplaatsing elders binnen de organisatie niet mogelijk is of dat van verdere inspanningen daartoe geen resultaat te verwachten is.
Beoordeling subsidiaire ontslaggrond
20. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting kan worden afgeleid dat de verhoudingen tussen eiseres en sommige leden van haar sectie niet optimaal waren. Naar het oordeel van de rechtbank kan echter niet worden vastgesteld dat ten tijde van het ontslagbesluit sprake was van een zodanig verstoorde arbeidsverhouding of impasse dat voortzetting van het dienstverband redelijkerwijs niet van Pontes kon worden verlangd. De door Pontes gestelde omstandigheid dat effectief communiceren en samenwerken eiseres moeilijk af zijn gegaan, en dat voor het ontslag sprake is geweest van enkele incidenten en/of conflicten, is daarvoor in ieder geval onvoldoende. De rechtbank merkt verder op dat onduidelijk is of een gestructureerd vervolgtraject had kunnen leiden tot verbetering van de onderlinge verhoudingen, nu een dergelijk traject niet is doorlopen na de negatieve beoordeling van 2 juli 2018. Het voorgaande betekent dat ook de subsidiaire ontslaggrond van Pontes geen stand kan houden.
Conclusie bestreden besluit III
21. Het beroep van eiseres tegen bestreden besluit III zal gegrond worden verklaard. De overige beroepsgronden van eiseres behoeven geen bespreking meer.
Conclusie
22. De rechtbank zal de beroepen van eiseres gegrond verklaren en de bestreden besluiten vernietigen. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door de drie primaire besluiten te herroepen.
Griffierecht en proceskosten
23. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat Pontes aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank veroordeelt Pontes verder in de door eiseres gemaakte proceskosten. De kosten voor de in de beroepsfase door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 3.150,- (3 punten voor het indienen van de beroepschriften en 3 punten voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
-verklaart de beroepen gegrond;
-vernietigt de bestreden besluiten I, II en III;
-herroept de primaire besluiten I, II en III;
-draagt Pontes op het betaalde griffierecht van € 522,- aan eiseres te vergoeden;
-veroordeelt Pontes in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 3.150,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, voorzitter, mr. J.L. Sierkstra en mr. A.J.G.M. de Weert, leden, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier, op 23 december 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

BIJLAGE: RELEVANTE WET- EN REGELGEVING

Ambtenarenwet 2017 (AW 2017)
Met ingang van 1 januari 2020 is de AW 2017 in werking getreden. Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de AW 2017 behouden krachtens deze wet genomen besluiten die zijn genomen vóór 1 januari 2020 hun geldigheid. Ingevolge artikel 16, tweede lid, van de AW 2017 blijft met betrekking tot de mogelijkheid om bezwaar te maken of beroep in te stellen alsmede de behandeling van zodanig bezwaar of beroep tegen een op grond van deze wet genomen besluit of handeling dat vóór 1 januari 2020 is bekendgemaakt, het recht van toepassing zoals dat gold vóór 1 januari 2020.
Wet op het voortgezet onderwijs (Wvo)
Ingevolge artikel 36, eerste lid, van de Wvo worden bij algemene maatregel van bestuur bekwaamheidseisen vastgesteld voor leraren. Deze maatregel is het Besluit Bekwaamheidseisen Onderwijspersoneel (Bbo).
Ingevolge het vierde lid van artikel 36, sub a en b, van de Wvo zijn de in het eerste lid bedoelde bekwaamheidseisen gericht op het handelen in het onderwijsleerproces, het algemeen professioneel handelen en het werken binnen een onderwijsorganisatie. Zij omvatten in elk geval eisen ten aanzien van pedagogisch-didactische kennis, inzicht en vaardigheden, en vakbekwaamheid.
Besluit Bekwaamheidseisen Onderwijspersoneel (Bbo)
Ingevolge artikel 2.2, eerste lid, van het Bbo omvat de bekwaamheid tot het geven van onderwijs de volgende bekwaamheden:
a. de vakinhoudelijke bekwaamheid;
b. de vakdidactische bekwaamheid; en
c. de pedagogische bekwaamheid.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel toont de leraar of docent met de kennis en kunde ten aanzien van de bekwaamheden, genoemd in het eerste lid, aan dat hij zijn werk als leraar en als deelnemer aan de professionele onderwijsgemeenschap die hij samen met zijn collega’s vormt, kan verrichten op een professioneel doelmatige en verantwoorde wijze.
Collectieve arbeidsovereenkomst voor het voorgezet onderwijs (CAO VO 2018/2019)
De CAO VO 2018/2019, zoals die van kracht was ten tijde van het ontslag van eiseres, bepaalt in artikel 10.b.3, sub 7, dat onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het verrichten van de functie, niet zijnde vanwege ziekte, een grond is voor ontslag. Daarnaast kan ingevolge artikel 10.b.3, sub 12, een andere met name genoemde en aan de betrokkene schriftelijke meegedeelde reden van gewichtige aard ook een grond zijn voor ontslag.
Regeling Gesprekkencyclus – Stichting Scholengroep Pontes (de Regeling)
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder sub e, van de Regeling moet onder een 'functioneringsgesprek' worden verstaan: een gesprek tussen de medewerker en zijn/haar direct leidinggevende waarin kort wordt teruggekeken naar het afgelopen schooljaar en waarin afspraken worden gemaakt over de resultaten die de medewerker gaat behalen in het komende schooljaar. Daarnaast bevat het gesprek afspraken over ontwikkel- en opleidingsactiviteiten van de medewerker gericht op competenties.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder sub g, van de Regeling moet onder een 'beoordelingsgesprek' worden verstaan: een gesprek tussen de medewerker en zijn/haar direct leidinggevende waarin de direct leidinggevende een beoordeling geeft van de functievervulling en de competenties van de medewerker.
Ingevolge artikel 5.2, sub f, van de Regeling volgt bij een onvoldoende beoordeling uiterlijk binnen 12 maanden wederom een beoordeling. Tevens worden met betrokkene specifieke afspraken gemaakt over het vervolgtraject, zoals bijvoorbeeld scholing en begeleiding.