In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 december 2020 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2015. De ondertoezichtstelling was eerder ingesteld en verlengd, en de gecertificeerde instelling (GI), Stichting Intervence, heeft verzocht om een verdere verlenging met een jaar. De ouders van de minderjarige zijn verwikkeld in een langdurige strijd, met wederzijdse beschuldigingen van seksueel grensoverschrijdend gedrag en wantrouwen. Ondanks hulpverlening is er nog geen wezenlijke verandering in de situatie van de minderjarige, die onder druk staat door de conflicten tussen de ouders.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn zowel de moeder als de vader verschenen, maar beiden hebben geen verweer gevoerd tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige nog steeds ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd door de aanhoudende strijd tussen de ouders. De kinderrechter heeft benadrukt dat het van groot belang is dat de ouders hun negatieve houding ten opzichte van elkaar doorbreken en zich inzetten voor het welzijn van hun kind.
De kinderrechter heeft uiteindelijk besloten om de ondertoezichtstelling te verlengen tot 8 januari 2022, met de verklaring dat deze beschikking uitvoerbaar is bij voorraad. De beslissing is genomen in het belang van de minderjarige, die klem zit tussen de ouders, en er is een duidelijke noodzaak voor de GI om betrokken te blijven bij de zorg voor de minderjarige. De kinderrechter heeft ook zorgen geuit over de continuïteit van de zorg, gezien de plannen van de Zeeuwse gemeenten om het contract met de GI stop te zetten. De ouders zijn aangespoord om openheid van zaken te geven en samen te werken aan een oplossing voor de problemen.