ECLI:NL:RBZWB:2020:6619

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 december 2020
Publicatiedatum
24 december 2020
Zaaknummer
C/02/378730 / JE RK 20-2222
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van jeugdzorg met aandacht voor de continuïteit van zorg en de rol van de gecertificeerde instelling

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 december 2020 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2015. De ondertoezichtstelling was eerder ingesteld en verlengd, en de gecertificeerde instelling (GI), Stichting Intervence, heeft verzocht om een verdere verlenging met een jaar. De ouders van de minderjarige zijn verwikkeld in een langdurige strijd, met wederzijdse beschuldigingen van seksueel grensoverschrijdend gedrag en wantrouwen. Ondanks hulpverlening is er nog geen wezenlijke verandering in de situatie van de minderjarige, die onder druk staat door de conflicten tussen de ouders.

Tijdens de mondelinge behandeling zijn zowel de moeder als de vader verschenen, maar beiden hebben geen verweer gevoerd tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige nog steeds ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd door de aanhoudende strijd tussen de ouders. De kinderrechter heeft benadrukt dat het van groot belang is dat de ouders hun negatieve houding ten opzichte van elkaar doorbreken en zich inzetten voor het welzijn van hun kind.

De kinderrechter heeft uiteindelijk besloten om de ondertoezichtstelling te verlengen tot 8 januari 2022, met de verklaring dat deze beschikking uitvoerbaar is bij voorraad. De beslissing is genomen in het belang van de minderjarige, die klem zit tussen de ouders, en er is een duidelijke noodzaak voor de GI om betrokken te blijven bij de zorg voor de minderjarige. De kinderrechter heeft ook zorgen geuit over de continuïteit van de zorg, gezien de plannen van de Zeeuwse gemeenten om het contract met de GI stop te zetten. De ouders zijn aangespoord om openheid van zaken te geven en samen te werken aan een oplossing voor de problemen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/378730 / JE RK 20-2222
Datum uitspraak: 18 december 2020

Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling

in de zaak van

STICHTING INTERVENCE, hierna te noemen de Gecertificeerde Instelling (de GI),

gevestigd te Middelburg,
betreffende

[minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2015 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .

De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[belanghebbende 1] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te Borssele,

[belanghebbende 2] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te Etten-Leur.

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van de GI van 5 november 2020, ingekomen bij de griffie op 5 november 2020.
Op 18 december 2020 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- de moeder;
- de vader;
- een vertegenwoordigster van de gecertificeerde instelling.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
[minderjarige] woont bij haar moeder.
Bij beschikking van 8 januari 2019 is [minderjarige] onder toezicht gesteld tot 8 oktober 2019.
Bij beschikking van 24 juni 2020 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] laatstelijk verlengd tot 8 januari 2021.

Het verzoek

De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen met een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

De standpunten

De GI handhaaft het verzoek. Tussen de ouders heerst er een jarenlange strijd en is er sprake van wantrouwen over en weer, waarbij sprake is van wederzijdse beschuldigingen over en weer van vermoeden van seksueel grensoverschrijdend gedrag, medicalisering en ouderverstoting. Het lukt de ouders niet om naar hun eigen aandeel in de situatie te kijken, waardoor het belang van [minderjarige] ondergeschikt raakt. Door de IPT-er wordt tijdens de bezoeken ook gezien dat [minderjarige] zich bij de moeder anders gedraagt dan bij de vader. Ondanks inzet van hulpverlening, is het tot nu toe niet gelukt om tot een wezenlijke verandering te komen. Het leek enige tijd goed te gaan, maar doordat er in september 2020 een nieuw vermoeden van seksueel grensoverschrijdend gedrag is geuit jegens de vader, is het onderlinge wantrouwen weer gegroeid. De gezinsmanager heeft over de rol van de GI hierin ook een bemiddelingsgesprek met de vader gevoerd. Er is gestart met hulpverlening van het Scheidingspunt. Zij zullen bij beide ouders diagnostiek uitvoeren en er zullen gesprekken volgen. Vervolgens zal worden gekeken wat nodig is om de terugkerende patronen van wantrouwen te doorbreken en welke hulpverlening daarop ingezet kan worden. Het is aan de ouders om openheid van zaken te geven, want pas dan kan er een verandering bewerkstelligd worden.
Door de moeder is geen verweer gevoerd tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling. De gesprekken die de moeder nu heeft met de hulpverlening zijn diepgaander. Ook de wisselmomenten verlopen beter. Zij heeft nog wel moeite met het feit dat zij niet rechtsreeks kan communiceren met de vader; alle communicatie verloopt nu via zijn broers.
Ook door de vader is geen verweer gevoerd tegen het verzoek. De ouders zijn de juiste stappen aan het zetten, maar zijn er nog niet. De vader is het vertrouwen rondom de GI verloren. Dit komt aan de ene kant door de handelswijze van de GI na de derde (onterechte) melding van seksueel grensoverschrijdend gedrag in september 2020. De vader verwijst hierbij naar de beschikking van de rechtbank van 6 november 2020. Aan de andere kant komt dit door ontwikkelingen die bij de GI spelen die voortvloeien uit het voornemen van de Zeeuwse gemeenten om het contract met de GI per stop te zetten. De vader wijst er ten slotte op dat alle stappen die zijn gezet en de hulpverlening voor niets zijn als de moeder opnieuw een melding van seksueel grensoverschrijdend gedrag doet. Deze meldingen blijven hard binnen komen bij de vader. Het is van groot belang dat deze terugkerende patronen worden doorbroken.

De beoordeling

Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat [minderjarige] nog steeds ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Er is nog altijd sprake van een strijd tussen de ouders. De ouders wantrouwen elkaar en dit uit zich in beschuldigingen over en weer. Zij hebben geen vertrouwen in elkaars opvoedcapaciteiten. Een recent geuite beschuldiging van seksueel grensoverschrijdend gedrag heeft ertoe geleid dat het wantrouwen weer is toegenomen. Hierop is hulpverlening van het Scheidingspunt in gang gezet, met als doel de onderliggende patronen te doorbreken. Deze hulpverlening is reeds gestart en de ouders verlenen hun medewerking hieraan. De komende periode moet worden bezien wat de resultaten zijn en welke verdere hulpverlening ingezet moet worden.
Tijdens de bezoeken is geconstateerd dat [minderjarige] zich, afhankelijk van de ouder bij wie zij verblijft, anders gedraagt, wat kan duiden op loyaliteitsproblematiek. [minderjarige] lijkt klem te zitten tussen de ouders. Voor de identiteitsontwikkeling van [minderjarige] is het van belang dat zij onbelast contact met beide ouders kan onderhouden. De ouders zien niet in welk effect hun negatieve houding ten aanzien van de andere ouder heeft op [minderjarige] . Zij is hier de dupe van en de tijd dringt voordat zij er nog meer last van zal krijgen. Het is aan de ouders om nu een verandering teweeg te brengen en de belangen van [minderjarige] voorop te stellen. De kinderrechter benadrukt daarom nogmaals dat het aan de ouders is om zich maximaal in te zetten om in het belang van [minderjarige] de bestaande patronen te doorbreken.
Gezien de langdurige onderlinge strijd wordt niet verwacht dat de ouders in staat zullen zijn om de ernstige bedreiging in de ontwikkeling van de minderjarigen met behulp van hulpverlening op vrijwillige basis af te wenden. Gelet op de voorgeschiedenis en de nog in te zetten hulpverlening, acht de kinderrechter het van belang dat de GI (en de hulpverlening) voor langere tijd betrokken blijft binnen het dwangkader. De kinderrechter zal gelet op voornoemde zorgen het onweersproken verzoek toewijzen en de ondertoezichtstelling verlengen tot 8 januari 2022.
De kinderrechter merkt voorts het navolgende op. Tijdens de mondelinge behandeling zijn de ontwikkelingen omtrent de GI, die voortvloeien uit het voornemen van de Zeeuwse gemeenten om het contract met (en daarmee de financiering van ) de GI per 1 januari 2021 stop te zetten, aan de orde gesteld. Partijen waren het er over eens dat dit een zorgelijke situatie is, waarbij onduidelijk is wat het toekomstperspectief van de GI is en hoe de continuïteit van de zorg voor de minderjarigen gewaarborgd kan worden.
In de brief van 3 december 2020 aan de Tweede Kamer schrijven minister Dekker en staatssecretaris Blokhuis dat het van belang is dat de minderjarigen bij dezelfde jeugdbeschermer of -reclasseerder kunnen blijven en dat als de continuïteit van de zorg niet geborgd is, er zo nodig maatregelen worden getroffen. Ook de Inspectie Gezondheidszorg & Jeugd en de Inspectie Justitie en Veiligheid hebben bij brief van 7 december 2020 aangegeven zorgen te hebben over de situatie. De minister en staatssecretaris hebben zich achter dit standpunt geschaard.
De kinderrechter gaat er, gelet op voorgaande, van uit dat de gemeenten hun toezegging gestand zullen doen waardoor de GI (en daarmee de huidige gezinsmanager) het komende halfjaar betrokken kan blijven en de (verlenging van de) ondertoezichtstelling zorgvuldig kan uitvoeren.

De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 8 januari 2021 en tot 8 januari 2022;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2020 door mr. B.J. Duinhof, kinderrechter, in tegenwoordigheid van H. Holtgrefe, als griffier.
Deze beslissing is schriftelijk vastgesteld op 23 december 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.