ECLI:NL:RBZWB:2020:6569

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 december 2020
Publicatiedatum
23 december 2020
Zaaknummer
AWB- 20_4884
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering en herbeoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. F. Ergec, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van het UWV, waarin haar WIA-uitkering per 20 november 2019 was beëindigd. Het UWV had eerder, in besluiten van 19 september en 31 oktober 2019, de uitkering beëindigd en een tijdelijke IVA-uitkering toegekend. Eiseres betwistte de herbeoordeling van haar arbeidsongeschiktheid en voerde aan dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was, zoals eerder vastgesteld door het UWV.

De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop in detail besproken, inclusief de medische beoordelingen door verzekeringsartsen van het UWV. De rechtbank concludeerde dat het UWV bevoegd was om de herbeoordeling uit te voeren en dat de medische oordelen van de verzekeringsartsen voldoende onderbouwd waren. Eiseres had geen nieuwe medische informatie overgelegd die de rechtbank zou doen twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid. De rechtbank oordeelde dat de geselecteerde functies voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid passend waren en dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt was, waardoor het UWV de WIA-uitkering terecht had beëindigd.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling of schadevergoeding. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/4884 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 december 2020 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [naam woonplaats] , eiseres

gemachtigde: mr. F. Ergec,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV, kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 19 september 2019 (primair besluit I) heeft het UWV de uitkering van eiseres ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) beëindigd met ingang van 20 november 2019.
In het besluit van 31 oktober 2019 (primair besluit II) heeft het UWV eiseres voor een periode van vier maanden vanaf 20 november 2019 een bedrag gelijk aan de IVA-uitkering toegekend.
In het besluit van 12 februari 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen beide primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 12 november 2020.
Hierbij waren aanwezig eiseres, haar gemachtigde en namens het UWV mr. H.M. van Gent.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiseres is werkzaam geweest als allround medewerkster bij [naam werkgever] . Voor dat werk is zij in 2006 uitgevallen vanwege zwangerschapsgerelateerde klachten waar later psychische klachten zijn bijgekomen.
In een besluit van 17 december 2008 heeft het UWV haar vanaf 21 maart 2009 een loongerelateerde WIA-uitkering toegekend voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%.
In een besluit van 7 januari 2019 heeft het UWV de uitkering met ingang van 7 november 2018 omgezet in een WIA-uitkering op grond van de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA).
Omdat die beoordeling volgens het UWV misschien niet goed was uitgevoerd, heeft het UWV het recht op uitkering van eiseres opnieuw beoordeeld. Dat heeft ertoe geleid dat het UWV in primair besluit I (van 19 september 2019) de WIA-uitkering heeft beëindigd met ingang van 20 november 2019.
Bij primair besluit II (van 31 oktober 2019) heeft het UWV eiseres voor een periode van vier maanden vanaf 20 november 2019 een bedrag gelijk aan de IVA-uitkering toegekend.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen beide primaire besluiten.
Bij het bestreden besluit heef het UWV de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is ten eerste of het UWV terecht een herbeoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres heeft uitgevoerd. Als dat zo is komt de rechtbank toe aan het antwoord op de vraag of het UWV terecht heeft vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres per 20 november 2019 6,58% bedraagt en of het UWV daarom terecht de WIA-uitkering heeft beëindigd per die datum.
Tot slot is in geschil of het UWV terecht over een periode van vier maanden na beëindiging van haar IVA-uitkering eiseres nog een vergoeding ter hoogte van haar eerdere WIA-uitkering heeft toegekend.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
In het tweede lid is bepaald dat in het eerste lid onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
In het derde lid is bepaald dat onder duurzaam mede wordt verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiseres medische beperkingen heeft en
- of zij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
Ingevolge artikel 27, tweede lid, van de WIA – voor zover hier van belang – is de verzekerde die een recht heeft op een uitkering op grond van deze wet verplicht:
a. te voldoen aan elke oproep van het UWV of van een of meer door het UWV aangewezen personen om aanwezig te zijn op een door of vanwege het UWV te bepalen plaats voor het meewerken aan onderzoek als bedoeld in onderdeel c;
c. mee te werken door zich te laten onderzoeken door het UWV of door een of meer daartoe door het UWV aangewezen personen.
Ingevolge artikel 49, eerste lid, onder a, van de WIA (dat is opgenomen onder Hoofdstuk 6, ‘Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten’) eindigt het recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op de dag dat de persoon die recht heeft op die uitkering niet meer volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
4.
Bevoegdheid UWV
4.1
Eiseres voert in beroep allereerst aan dat het IVA-toekenningsbesluit van 7 januari 2019 rechtsgeldig is. Aan dit besluit ligt onderzoek ten grondslag en het oordeel luidt dat eiseres volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Die beoordeling was volgens eiseres juist en zij voldoet aan alle criteria. Bovendien is het oordeel volgens eiseres bevestigd door de IVA-commissie. Naar haar mening kan na een reeds gedane professionele beoordeling met de conclusie duurzaam, daarop niet worden teruggekomen na een nieuwe herbeoordeling.
4.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het UWV zich terecht op het standpunt gesteld dat uit de artikelen 49 en 27 van de WIA volgt dat alleen een IVA-uitkering dient te worden uitbetaald indien de verzekerde daar recht op heeft en dat het UWV bevoegd is te onderzoeken of nog steeds recht op uitkering bestaat. In dat verband dient de verzekerde te voldoen aan de verplichting van artikel 27, tweede lid, van de WIA om mee te werken aan een onderzoek. Hieraan staat niet in de weg dat een verzekerde eerder volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is geacht. De rechtbank wijst er op dat in dit voorschrift zonder enig voorbehoud is bepaald dat deze verplichting rust op de verzekerde die een recht heeft op een uitkering op grond van deze wet (de WIA). Het recht op IVA-uitkering is geregeld in Hoofdstuk 6 van de WIA. Artikel 27, tweede lid, van de WIA is dus ook van toepassing op de verzekerde die recht heeft op een IVA-uitkering.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat de omstandigheid dat artikel 41 van de WIA – waarin was bepaald dat het UWV de eerste vijf jaar jaarlijks het recht op een IVA-uitkering moest herbeoordelen – is vervallen, niet tot een ander oordeel leidt. Vanwege het vervallen van dit voorschrift is het UWV alleen niet langer verplicht volledig en duurzaam arbeidsongeschikten periodiek te (her)beoordelen. Dat laat echter de bevoegdheid onverlet in voorkomende gevallen met toepassing van artikel 27, tweede lid, van de WIA tot herbeoordeling van het recht op een IVA-uitkering over te gaan (en de betrokkene met het oog hierop op te roepen voor een onderzoek). De rechtbank verwijst in dit verband nog naar rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) met betrekking tot artikel 27, tweede lid, van de WIA. Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 3 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:87, en van 2 augustus 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2642.
4.3
Gelet op het vorenstaande kan de stelling van eiseres dat het UWV het recht op uitkering niet mocht herbeoordelen omdat zij eerder volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was geacht, niet slagen. Het UWV was derhalve bevoegd om eiseres opnieuw te onderzoeken.
De rechtbank merkt daarbij nog op dat – anders dan eiseres stelt – het oordeel dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, niet is bevestigd door de IVA-commissie. Weliswaar was de ‘Voorlegger en beslisdocument IVA-toekenning’ wel ondertekend door een stafverzekeringsarts, maar op dit formulier is niets aangekruist. Daardoor staat niet vast dat die stafverzekeringsarts zich akkoord heeft verklaard met IVA-toekenning.
5.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
5.1
Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts B&B] heeft het dossier van eiseres bestudeerd, de hoorzitting van 8 januari 2020 bijgewoond en de informatie van de eiseres behandelend sociaal psychisch verpleegkundige en psychiater van 19 december 2019 in zijn beoordeling betrokken
.
Hij heeft in de rapportage van 21 januari 2020 geconcludeerd dat de primaire verzekeringsarts goed op de hoogte was van de psychische problematiek en op grond daarvan toereikende arbeidsbeperkingen en arbeidsvoorwaarden heeft aangenomen. Die passen volgens hem zowel qua aard als qua ernst bij de psychische problemen zoals die ook door de sociaal psychisch verpleegkundige zijn beschreven.
Verder wijst de omstandigheid dat eiseres in staat is haar gezingssituatie te managen, volgens de verzekeringsarts b&b op het bestaan van benutbare mogelijkheden.
Daarbij is met de gevolgen van haar angststoornis rekening gehouden, zoals blijkt bij het eiseres aangewezen laten zijn op voorspelbare werksituaties en op vaste, bekende werkwijzen. Verder blijkt dat ook uit de beperkingen bij sociaal functioneren, waar voor eiseres geldt dat zij is aangewezen op werk met weinig of geen rechtstreeks contact met klanten of leidinggevende aspecten. Voorts is met haar medicatie rekening gehouden door de primaire verzekeringsarts. Ook heeft deze arts energetische beperkingen bij dynamische handelingen, statische handelingen en werktijden meegenomen. In de standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid is geen reden voor een urenbeperking mits met de overige beperkingen rekening wordt gehouden volgens de verzekeringsarts b&b. Hij stelt verder dat de visusklachten (een ‘lui’ oog) geen grond zijn voor verdere beperking nu eiseres dit probleem al jarenlang kent en daarmee altijd goed heeft gefunctioneerd, zowel in werk als in privé.
Tot slot geeft de verzekeringsarts aan dat de genoemde polscyste niet leidt tot bewegingsbeperkingen en daarom ook niet tot andere functionele beperkingen.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiseres als door de primaire verzekeringsarts neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 9 september 2020 laat de verzekeringsarts b&b dan ook ongewijzigd van kracht zijn.
5.2
Eiseres heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat zij last heeft van slechte ogen, wazig zien en een lage bloeddruk. Verder wijst zij op haar cognitieve en energetische klachten en stelt dat die ten enenmale onvoldoende zijn meegenomen in de FML. Ook voldoende beperkingen voor tillen of dragen, frequent reiken, lopen tijdens het werk, staan en arbeidsomvang mist eiseres in de FML. Zij geeft aan niet te kunnen werken en zeker niet meer dan twee uren per dag. Als gevolg daarvan kan eiseres ook niet de geduide functies vervullen.
Daarnaast verzoekt eiseres de rechtbank een deskundige te benoemen die een onafhankelijk onderzoek zou moeten uitvoeren. Dat is volgens haar te meer van belang nu zij de volgens het UWV ‘misplaatste’ onderzoeksraportage niet kent die heeft geleid tot het volledig en duurzaam arbeidsongeschikt verklaren van eiseres. Dit gecombineerd met de omstandigheid dat het thans bestreden besluit een grondig onderzoek ontbeert en eiseres niet in staat is loonvormende arbeid te verrichten toont volgens eiseres, met een beroep op het Korošec-arrest, aan dat een onderzoek door een onafhankelijk deskundige noodzakelijk is.
5.3
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Wat er ook zij van het onderzoek dat eerder leidde tot het oordeel dat eiseres volledig en duurzaam arbeidsongeschikt als bedoeld in de IVA moest worden geacht, de rechtbank is niet kunnen blijken dat het onderzoek dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit onzorgvuldig is geweest.
Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiseres gestelde klachten, waaronder naast de visusklachten en de lage bloeddruk, zowel de gestelde lichamelijke klachten, als de energetische, als de cognitieve klachten. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden.
Eiseres heeft in beroep geen medische informatie overgelegd die de rechtbank aanleiding geeft te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Ook de behandelaar van eiseres heeft niet aangegeven dat eiseres geen arbeid kan verrichten. De beperkte belastbaarheid van eiseres wordt vooral in verband gebracht met de gezinssituatie van eiseres. De conclusie luidt dat eiseres tot niet meer in staat is dan ze tot nu toe moet en kan met betrekking tot haar gezinssituatie. Volgens vaste rechtspraak moet in het kader van de WIA echter worden geabstraheerd van de belasting die eiseres ervaart in de gezinssituatie. De belasting in de gezinssituatie kan dus niet worden meegenomen bij de beoordeling van haar arbeidsongeschiktheid. Onder die omstandigheden hebben de verzekeringsartsen naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd dat er geen sprake is van het voldoen aan de vereisten om te kunnen concluderen dat eiseres geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft. Ook voor een urenbeperking als ter zitting nog bepleit, ziet de rechtbank in de gedingstukken onvoldoende aanknopingspunten.
Met de situaties waarin de angstklachten kunnen ontstaan is door middel van de in de FML van opgenomen beperkingen voldoende rekening gehouden. Daarbij is in aanmerking genomen dat eiseres in beroep weliswaar verschillende omstandigheden aanhaalt, maar daarvan geen medische gedingstukken ter onderbouwing heeft ingebracht.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben de verzekeringsartsen – ook tegen de achtergrond van de eerdere IVA-toekenning – voldoende onderbouwd en inzichtelijk gemotiveerd waarom zij, ook in aanmerking genomen de informatie van de behandelaars, hebben besloten tot de belastbaarheid zoals neergelegd in de FML. Het verzoek een medisch deskundige te laten adviseren, wijst de rechtbank dan ook af. De rechtbank komt niet tot de voor het aanstellen van een deskundige benodigde twijfel.
Nu niet is gebleken dat in de FML van 9 september 2019 de beperkingen van eiseres zijn onderschat, gaat de rechtbank voor de verdere beoordeling dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
6.
Geschiktheid voor de functies
6.1
Een arbeidsdeskundige van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: productiemedewerker textiel (geen kleding) (Sbc-code 272043), textielproductenmaker (excl. vervaardigen textiel) (Sbc-code 111160) en monteur printplaten (Sbc-code 267051). Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) heeft na onderzoek vastgesteld de primaire arbeidsdeskundige terecht die functies ten grondslag heeft gelegd aan de mate van arbeidsongeschiktheid.
6.2
Eiseres heeft aangevoerd dat deze functies ten onrechte geschikt worden geacht. Hiertoe heeft eiseres aangevoerd dat zij niet in staat is werk te verrichten als gevolg van haar beperkingen.
6.3
De rechtbank ziet geen reden te oordelen dat de voor eiseres geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar de rapportage van de arbeidsdeskundige van 19 september 2019 en het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 11 februari 2020. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiseres de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. De arbeidsdeskundige b&b heeft daar zorgvuldigheidshalve nog apart overleg over gevoerd met verzekeringsarts b&b Declerq.
Het standpunt van eiseres dat zij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit haar opvatting dat haar medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 6.3 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist.
De hiervoor genoemde functies mochten dan ook worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
7.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiseres met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 6,58%. Dit leidt tot de conclusie dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Omdat eiseres tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid per 20 november 2019
.
Nu pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de WIA-uitkering terecht beëindigd per 20 november 2019.
8.
Toekenning bedrag gelijk aan IVA-uitkering gedurende vier maanden
Bij primair besluit II heeft het UWV eiseres vier maanden een bedrag toegekend dat even groot is als de maandelijkse IVA-uitkering die het met ingang van 20 november 2019 heeft beëindigd.
Dat is één van de twee regelingen ter compensatie die door Minister Koolmees van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in zijn brief van 7 oktober 2019 aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal is aangekondigd voor mensen in de situatie waarin eiseres zich bevindt. De andere regeling – die eiseres ook bij primair besluit I is aangeboden – houdt in dat het UWV vijf jaar lang ondersteuning zal bieden bij het zoeken en vinden van passend werk. Ruimte om een afwijkende regeling te treffen is daarbij aan het UWV niet gegeven.
De rechtbank acht die termijn van vier maanden niet onredelijk en ziet dan ook geen grond die periode uit te breiden. Door deze extra termijn heeft eiseres een uitloopperiode van in totaal 6 maanden die is bedoeld om zich in te stellen op de gewijzigde situatie. De rechtbank acht deze periode van in totaal 6 maanden niet onredelijk. Nog daargelaten de vraag of dat vanuit het oogpunt van rechtsgelijkheid wenselijk is, is het UWV, anders dan eiseres heeft bepleit, niet gehouden tot het leveren van maatwerk.
Onder deze omstandigheden heeft het UWV dan ook terecht de bezwaren die eiseres heeft geuit tegen dat besluit ongegrond verklaard.
9.
Conclusie, proceskosten en griffierecht
Gelet op het vorenstaande wordt het beroep ongegrond verklaard.
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of een veroordeling tot schadevergoeding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier op 22 december 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.