ECLI:NL:RBZWB:2020:6542

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 december 2020
Publicatiedatum
22 december 2020
Zaaknummer
AWB- 20_4855
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening AOW-pensioen en terugvordering door de Sociale Verzekeringsbank na wijziging in woonsituatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb). De eiser ontving sinds 1 juni 2015 een AOW-pensioen voor een ongehuwde, maar de Svb heeft zijn pensioen per juni 2019 gewijzigd in een gehuwdenpensioen. Dit besluit was gebaseerd op de veronderstelling dat eiser en een betrokkene, die op zijn adres woonde, een gezamenlijke huishouding voerden. De Svb vorderde ook een bedrag van € 1.534,09 terug, dat onterecht was uitbetaald over de periode van juni tot en met september 2019.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Svb terecht heeft geoordeeld dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding, omdat eiser en de betrokkene hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden en zorg voor elkaar droegen. Eiser voerde aan dat hij de wijziging in zijn woonsituatie niet had hoeven melden, maar de rechtbank oordeelde dat hij wel degelijk een inlichtingenplicht had. De rechtbank concludeerde dat de Svb het AOW-pensioen van eiser terecht heeft herzien en dat de terugvordering van het onterecht betaalde bedrag gerechtvaardigd was. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/4855 AOW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 december 2020 in de zaak tussen

[naam eiser] te [plaatsnaam] , eiser,

en

De Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank Breda, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 1 oktober 2019 (primair besluit I) heeft de Svb eiser meegedeeld dat zijn pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) vanaf juni 2019 wijzigt in een gehuwdenpensioen en dat hij als gevolg daarvan het teveel ontvangen AOW-pensioen over de periode juni 2019 tot en met september 2019 ter hoogte van € 1.534,09 bruto moet terugbetalen.
In het afzonderlijke besluit van 1 oktober 2019 (primair besluit II) heeft de Svb eiser een betalingsvoorstel gedaan.
Op 6 november 2019 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
In het besluit van 28 januari 2020 (bestreden besluit) heeft de Svb de bezwaren van eiser tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld op de zitting van de rechtbank op 8 december 2020.
Hierbij waren aanwezig eiser en namens de Svb mr. A. Marijnissen.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser ontvangt sinds 1 juni 2015 een AOW-pensioen voor een ongehuwde. Naar aanleiding van een bericht van de gemeente Oosterhout dat mevrouw [naam betrokkene] ( [naam betrokkene] ) in de Basisregistratie personen (Brp) op eisers adres was ingeschreven, heeft de Svb eiser bij brief van 22 augustus 2019 verzocht het formulier “onderzoek woonsituatie” in te vullen en terug te sturen. Op het betreffende formulier heeft eiser ingevuld dat [naam betrokkene] sinds 31 mei 2019 op zijn adres woont en woonruimte van hem huurt. Eiser heeft daarbij schriftelijk toegelicht dat [naam betrokkene] bijdraagt in de woonlasten. Eiser heeft ter onderbouwing hiervan een specificatie opgestuurd en kopieën van bankafschriften ten bewijze dat [naam betrokkene] per maand € 237,- bijdraagt in de woonkosten. De Svb heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld dat eiser en [naam betrokkene] en gezamenlijke huishouding voeren.
2.
Het geschil
In geschil is of de Svb zich terecht op het standpunt stelt dat eiser en [naam betrokkene] sinds juni 2019 een gezamenlijke huishouding voeren en eiser daarom recht heeft op een AOW-pensioen voor een gehuwde. Voorts is in geschil of de Svb eisers AOW-pensioen terecht heeft herzien per juni 2019 en het onverschuldigd betaalde pensioen terecht heeft teruggevorderd over de periode juni 2019 tot en met september 2019.
3.
Standpunt van eiser
Eiser voert in beroep aan dat de Svb ten onrechte zijn AOW-pensioen heeft gewijzigd in een gehuwdenpensioen omdat [naam betrokkene] bij hem woont met de intentie dat hij haar kan begeleiden en verzorgen vanwege een ernstige ziekte. Zij zijn niet gehuwd. Eiser wijst erop dat de Svb zich verschuilt achter de gemeente Oosterhout die de informatie over de woonsituatie te laat heeft doorgegeven. Eiser kan nergens vinden dat hij de wijziging persoonlijk bij de Svb had moeten melden. Als de Svb adequaat had gereageerd was er geen terugvordering ontstaan. Eiser stelt dat de Svb daarom de terugvordering zelf moet bekostigen. Verder is eiser het niet eens met het betalingsvoorstel van de Svb.
4.
Wettelijk kader
Op grond van artikel 1, derde lid, aanhef en onder a, van de AOW wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad.
Op grond van het vierde lid is sprake van een gezamenlijke huishouding indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de AOW wordt het ouderdomspensioen door de SVB ingetrokken of herzien, wanneer degene aan wie het is toegekend ingevolge het bij of krachtens deze wet bepaalde daarvoor niet of niet meer in aanmerking komt, onderscheidenlijk voor een hoger of lager ouderdomspensioen in aanmerking komt.
Op grond van artikel 17a, eerste lid, onder a van de AOW herziet de SVB een besluit tot toekenning van ouderdomspensioen of trekt zij dat in indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 15, tweede lid, of 49, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van ouderdomspensioen.
Op grond van het tweede lid kan de Sociale verzekeringsbank indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.
Op grond van artikel 24, eerste lid, van de AOW wordt het ouderdomspensioen dat als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 17 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, door de SVB van de pensioengerechtigde, of zijn wettelijke vertegenwoordiger teruggevorderd.
Op grond van het vierde lid van dit artikel kan de SVB besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
Op grond van artikel 49 van de AOW, voor zover van toepassing, zijn een pensioengerechtigde, zijn echtgenoot alsmede wettelijk vertegenwoordiger verplicht aan de SVB op haar verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, de hoogte van de uitkering of op het bedrag van de uitkering, dat wordt betaald.
5.
Beoordeling van de rechtbank
5.1.
Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins. De vraag of in een bepaald geval sprake is van een gezamenlijke huishouding dient te worden beantwoord aan de hand van objectieve criteria. Daarbij zijn de omstandigheden die tot het voeren van een gezamenlijke huishouding hebben geleid, de motieven van de betrokkenen en de aard van hun onderlinge relatie niet van belang.
5.2.
Niet in geschil is dat eiser en [naam betrokkene] in de periode in geding hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden. Aan deze voorwaarde voor een gezamenlijke huishouding is dus voldaan.
5.3.
Het tweede criterium waaraan moet zijn voldaan is dat van de wederzijdse zorg. Deze kan blijken uit een financiële verstrengeling tussen de betrokkenen die verder gaat dan het uitsluitend delen van de woonlasten en hiermee samenhangende lasten. Indien van een zodanige verstrengeling niet of slechts in geringe mate sprake is, kunnen ook andere feiten en omstandigheden voldoende zijn om aan te nemen dat de betrokkenen in zorg voor elkaar voorzien. Een afweging van alle ten aanzien van betrokkenen gebleken feiten en omstandigheden, die niet van subjectieve aard zijn, zal bepalend zijn voor het antwoord op de vraag of aan het zorgcriterium in een concreet geval is voldaan. De rechtbank wijst op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 2 april 2019, ECLI:CRVB:NL:2019:1441.
De Svb heeft eiser in de bezwaarprocedure in de gelegenheid gesteld zijn standpunt dat hij met [naam betrokkene] een commerciële relatie heeft nader te onderbouwen. Eiser heeft op 6 november 2019 het door de Svb beschikbaar gestelde formulier “onderzoek gezamenlijke huishouding” ingevuld en aangegeven dat [naam betrokkene] kostganger of onderhuurder is. Hij heeft dat nader onderbouwd met een huurcontract dat hij op 12 november 2019 met [naam betrokkene] heeft gesloten. Nog afgezien van het feit dat dit contract achteraf is opgesteld, heeft eiser ook vermeld dat [naam betrokkene] en hij de boodschappen doen, dat zij dagelijks voor elkaar koken en voor elkaar zorgen bij ziekte. Dit betreft zorg die een zakelijke relatie overstijgt.
De rechtbank is, gelet hierop, van oordeel dat tussen eiser en [naam betrokkene] een verdergaande financiële verstrengeling bestaat dan het uitsluitend delen van de woonlasten. Daarbij is van belang dat niet vereist is dat de omvang van de verleend zorg gelijkwaardig is. Uit eisers verklaringen blijkt dat de zorg niet volstrekt eenzijdig is geweest.
Dat de intentie in het samenwonen is gelegen in het verlenen van zorg aan [naam betrokkene] brengt, ondanks eisers goede bedoelingen, niet mee dat geen sprake is van een gezamenlijke huishouding. Verder is het feit dat eiser en [naam betrokkene] niet gehuwd zijn en geen (liefdes)relatie met elkaar hebben daarvoor niet relevant.
Gelet op het voorgaande heeft de Svb terecht vastgesteld dat eiser en [naam betrokkene] een gezamenlijke huishouding met elkaar voeren. Er is voldaan aan gezamenlijk hoofdverblijf, terwijl zij ook voor elkaar zorgen. Op grond daarvan heeft eiser geen recht meer op een AOW-pensioen voor een alleenstaande, maar voor een gehuwde.
5.4.
Nu eiser bij de Svb geen melding heeft gemaakt van het voeren van een gezamenlijke huishouding, heeft hij de inlichtingenplicht geschonden. Eiser stelt dat hij nergens heeft gelezen dat hij een wijziging in zijn woonsituatie persoonlijk bij de Svb moet melden, maar de Svb wijst terecht op de aan eiser verzonden brieven van 4 november 2013, 10 maart 2015, 20 juli 2015 en 1 september 2015 waarin staat welke wijzigingen hij moet melden. In principe geeft de gemeente adreswijzigingen door aan de Svb maar eiser heeft daarnaast de verplichtingen wijzigingen in zijn situatie door te geven. De rechtbank wijst op de uitspraak van de CRvB van 6 juni 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1846.
5.5.
Met betrekking tot herziening/intrekking met terugwerkende kracht heeft de Svb beleid ontwikkeld (SB1078). Uitgangspunt is dat de Svb niet tot herziening of intrekking met volledige terugwerkende kracht overgaat als betrokkene al zijn of haar verplichtingen is nagekomen en hij of zij voorts niet heeft kunnen begrijpen dat de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag werd verleend.
Is het niet tijdig herzien van de uitkering een gevolg van een fout van de Svb, maar heeft de betrokkene deze fout kunnen onderkennen, dan vindt herziening of intrekking in beginsel plaats met volledig terugwerkende kracht.
Bij de beantwoording van de vraag of de betrokkene heeft kunnen onderkennen dat hij te veel ontving hanteert de Svb de volgende stelregels:
•Bij de beoordeling of de betrokkene kon onderkennen dat hem ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd verleend past de Svb het beleid in SB1071 over bijzonder geval mutatis mutandis toe.
•Bij toekenning van een uitkering deelt de Svb aan betrokkene mee welke wijzigingen hij spontaan aan de Svb moet melden. Hiertoe verwijst de Svb in de toekenningsbeschikking naar het overzicht van te melden wijzigingen op de website van de Svb. Als deze mededeling heeft plaatsgevonden gaat de Svb ervan uit dat het de betrokkene redelijkerwijs duidelijk kan zijn dat deze feiten en omstandigheden van invloed konden zijn op de uitkering.
Het is de rechtbank niet gebleken dat de Svb het beleid in dit geval niet consistent heeft toegepast. De rechtbank is van oordeel dat de Svb terecht stelt dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden nu hij had kunnen begrijpen dat het voeren van een gezamenlijke huishouding gevolgen zou kunnen hebben voor de hoogte van zijn AOW-pensioen. Niet gebleken is dat sprake is van dringende redenen die aanleiding zijn niet tot herziening met terugwerkende kracht over te gaan. Evenmin is sprake van een bijzonder geval.
Uit het voorgaande volgt dat de Svb terecht het AOW-pensioen van eiser met ingang van 1 juni 2019 heeft herzien.
5.6.
Daarmee staat vast dat de Svb eiser onverschuldigd AOW-pensioen heeft betaald en in principe verplicht is tot terugvordering van het ten onrechte betaalde bedrag, tenzij sprake is van dringende redenen. In hetgeen eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen dringende reden gelegen op grond waarvan geheel of gedeeltelijk van terugvordering moet worden afgezien. Nu eiser de hoogte van het terugvorderingsbedrag en het betalingsvoorstel niet inhoudelijk heeft bestreden, is de rechtbank van oordeel dat de Svb terecht het aan eiser ten onrechte betaalde AOW-pensioen tot een bedrag van € 1.534,09 bruto van hem heeft teruggevorderd en hem terecht een betalingsregeling heeft opgelegd.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier, op 23 december 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
griffier
rechter
De griffier is niet in de gelegenheid
om deze uitspraak mee te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.