6.5.4De rechtbank volgt het standpunt van het college dat eiser onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn financiële situatie. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
De rechtbank stelt vast dat uit de bankafschriften blijkt van contante stortingen op eisers bankrekening met het nummer dat eindigt op .860 gedurende de periode van 5 juli 2018 tot en met 4 september 2019. Het gaat in totaal om een bedrag van € 2.490,00.
Op 15 november 2019 heeft eisers maatschappelijk werker hierover een ‘Verklaring inkomsten over periode vanaf juli 2018 tot nu’ (Verklaring) bij het college ingeleverd. In de Verklaring wordt beschreven dat eiser in de periode dat hij werkte geld heeft gespaard, dat hij bedragen pint van zijn rekening om die vervolgens thuis in een spaarpot te bewaren, en dat hij in de periode zonder inkomen deze spaarpot heeft gebruikt om bedragen naar zijn rekening te storten om er aankopen mee te doen. In de Verklaring worden eisers inkomsten en stortingen gedurende de periode van juli 2018 tot en met oktober 2019 toegelicht. Ook wordt vermeld dat eiser nooit leningen met personen is aangegaan, op eentje na van € 730,00 van een vriend, en dat die lening daarna niet nodig bleek te zijn. De rechtbank begrijpt uit de Verklaring dat eiser het geleende bedrag contant van zijn vriend heeft ontvangen. Volgens de Verklaring heeft eiser dat bedrag op 2 november 2019 gestort op zijn eigen bankrekening en heeft hij diezelfde dag het geld overgemaakt naar de betreffende vriend.
Eiser heeft tijdens de zitting bij de rechtbank gesteld dat de Verklaring duidelijk is en dat die het beeld geeft van hoe het met de stortingen is gegaan.
De rechtbank stelt vast dat uit de bankafschriften blijkt dat er op 2 november 2018 inderdaad € 730,00 is gestort op eisers bankrekening. Er blijkt echter ook uit dat er diezelfde dag twee maal een bedrag is overgeboekt naar [naam betrokkenen] , namelijk € 735,00 en € 44,39. De daadwerkelijk overgeboekte bedragen naar [naam betrokkenen] komen dus niet overeen met wat in de Verklaring staat.
Bovendien heeft eiser op 20 december 2018 over de storting van € 730,00 verklaard dat hij geld haalt van de rekening van zijn zoon, dat hij dit bij de bank op zijn eigen rekening stort en dan betalingen doet.
Daarbij komt dat uit de bankafschriften blijkt dat eiser op 29 juni, 25 augustus, 3 oktober en 2 november 2018 geld heeft overgemaakt aan [naam betrokkenen] . Eiser heeft hierover op 24 december 2018 tegen de handhavingsmedewerkers gezegd dat [naam betrokkenen] zijn vriend is, dat [naam betrokkenen] hem geld leende, dat hij hem heeft terugbetaald, dat er geen leenovereenkomsten met [naam betrokkenen] zijn opgesteld en het mondeling was afgesproken. Volgens deze verklaring zou eiser dus meerdere keren geld van [naam betrokkenen] hebben geleend.
Verder verklaarde eiser op 14 januari 2019 tegen de handhavingsmedewerkers nadat hij in juni 2019 ‘geld van de belasting’ had ontvangen: “Ik heb toen mijn krediet bij mensen terug betaald. Ik heb bijvoorbeeld Mamadoe betaald.” Volgens deze verklaring zou eiser dus van verschillende personen geld hebben geleend.
De rechtbank concludeert dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over de herkomst van op zijn bankrekening gestorte contante bedragen en over een lening of leningen die hij zou hebben gesloten en afgelost in de periode voor de bijstandsaanvraag.
Eisers gemachtigde heeft tijdens de zitting bij de rechtbank gezegd dat de tegenstrijdigheden worden veroorzaakt doordat gevraagd werd naar een periode ver in het verleden waardoor er ruis in het geheugen kan zitten, en doordat eiser gefrustreerd raakte omdat hij niet werd geloofd. De rechtbank ziet hierin geen geloofwaardige verklaring voor de tegenstrijdigheden, omdat de tegenstrijdigheden niet slechts nuances betreffen.
Bovendien heeft eiser van de door hem gestelde lening of leningen geen enkel objectief en controleerbaar bewijs ingeleverd. Ook van de spaarpot en de omvang daarvan heeft hij geen objectieve en controleerbare gegevens verstrekt.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser gelet op het voorgaande onvoldoende duidelijkheid gegeven over zijn financiële situatie in de periode voordat hij een bijstandsuitkering aanvroeg. Dat maakt dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet heeft aangetoond hoe hij in het levensonderhoud heeft voorzien in de periode dat hij geen loon meer van zijn werkgever kreeg en evenmin een werkloosheidsuitkering tot de datum van het primaire besluit, en dat daardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Het college had daarom goede redenen om in het bestreden besluit de afwijzing van de bijstandsaanvraag van 15 oktober 2019 te handhaven.
Omdat naar het oordeel van de rechtbank de afwijzing van de bijstandsaanvraag om de reden dat eiser onvoldoende duidelijkheid heeft gegeven over zijn financiële situatie stand kan houden, is er geen reden om de afwijzing van de aanvraag vanwege onduidelijkheid over eisers woon- en leefsituatie te beoordelen.
7.
De terugvordering van het voorschot
Omdat, zoals hiervoor is geoordeeld het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen recht op bijstand bestaat, was het college bevoegd om het voorschot van € 200,00 terug te vorderen.
Eiser heeft hiertegen geen zelfstandige beroepsgronden aangevoerd.
Het college kon van deze bevoegdheid in redelijkheid gebruik maken.
8.
Conclusie, schadevergoeding en proceskosten
Omdat het beroep ongegrond is, wijst de rechtbank het verzoek van eiser om schadevergoeding af.
Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.