ECLI:NL:RBZWB:2020:6485

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 december 2020
Publicatiedatum
18 december 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 6303
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beslissing UWV over WIA-uitkering en mate van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 december 2020 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen een besluit van het UWV. Eiser had een WIA-uitkering aangevraagd, welke door het UWV was toegekend met een mate van arbeidsongeschiktheid van 53,04% per 4 juni 2019. Eiser was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 17 november 2020 zijn zowel eiser als zijn gemachtigde, mr. I. Scheele, alsook een vertegenwoordiger van het UWV aanwezig geweest.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig onderzocht. Eiser had eerder een uitkering op basis van de Werkloosheidswet en meldde zich ziek met diverse klachten, waaronder slapeloosheid en psychische problemen. Het UWV had op basis van medische rapportages van verzekeringsartsen de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld. Eiser voerde aan dat zijn klachten onvoldoende waren onderkend en dat hij niet in staat was om te werken.

De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het UWV zorgvuldig was uitgevoerd en dat de rapportages van de verzekeringsartsen voldoende onderbouwing boden voor de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de belastbaarheid van eiser zoals vastgesteld in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van het UWV in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/6303 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 december 2020 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. I. Scheele,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, (kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 12 april 2019 (primair besluit) heeft het UWV eiser een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid tussen de 35 en 80% met ingang van 4 juni 2019.
In het besluit van 30 oktober 2019 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 17 november 2020.
Hierbij waren aanwezig eiser, zijn gemachtigde, en [naam vertegenwoordiger] namens het UWV.

Overwegingen

1.
Feiten
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is werkzaam geweest als werkvoorbereider en inspecteur van wegen bij [naam BV] B.V. te [plaatsnaam2] tot 31 oktober 2016. Bij besluit van 25 oktober 2016 heeft het UWV eiser met ingang van 1 november 2016 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet toegekend. Vanuit die situatie heeft eiser zich uiteindelijk per 7 juni 2017 ziek gemeld met klachten van slapeloosheid en klachten van psychische en lichamelijke aard.
Bij besluit van 6 september 2017 heeft het UWV eiser een uitkering ingevolge de Ziektewet toegekend met ingang van diezelfde datum.
Bij het primaire besluit (van 12 april 2019) heeft het UWV eiser een WIA-uitkering toegekend met ingang van 5 juni 2019 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 53,04%. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 5 juni 2019 heeft vastgesteld op 53,04%
.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
In het tweede lid is bepaald dat in het eerste lid onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
In het derde lid is bepaald dat onder duurzaam mede wordt verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
De verzekeringsarts heeft het dossier van eiser bestudeerd en eiser onderzocht op 27 maart 2019. De verzekeringsarts heeft in haar rapportage van 29 maart 2019 gesteld dat eiser nog steeds last heeft van slaapproblemen en spanningen. Het slaapproblemen zijn nooit onderzocht, maar eiser wijdt ze aan zijn psychische spanningen. Met psychologische begeleiding is eiser in 2018 gestopt omdat hij de behandeling niet langer zinvol acht.
De verzekeringsarts constateert dat eiser zinvolle activiteiten ontplooit overdag en auto rijdt. Zij ziet geen aanwijzingen voor forse psychopathologie of een overheersende vermoeidheid. Verder geeft de verzekeringsarts aan dat eiser wordt behandeld voor hypertensie, jicht, migraineaanvallen en een vergrote prostaat. Bovendien ziet zij oude rechterknieklachten, naast een verhoogde bloeddruk. Dit leidt volgens de verzekeringsarts tot beperkingen voor een hoog handelingstempo, het hanteren van emotionele problemen van anderen, conflicthantering en het frequent hanteren van zware lasten. Een en ander ongewijzigd ten opzichte van het eerdere onderzoek in het kader van de zogenaamde eerstejaars ziektewetbeoordeling. De hypertensie en het slaapprobleem zorgen voor extra beperkingen voor nacht- en avonddienst, verhoogd persoonlijk risico vanwege de medicatie met mogelijk invloed op de rijvaardigheid. De knieklachten leiden tot een aanvullende beperking voor lang staan.
Bij adequate behandeling ziet de verzekeringsarts ruimte voor verbetering van de medische situatie van eiser.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser heeft zij neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 29 maart 2019.
De verzekeringsarts b&b heeft de beschikbare medische gegevens bestudeerd. Daarbij heeft hij onder meer kennis genomen van de rapportages van verzekeringsartsen van 5 januari 2017, 22 augustus 2017 en 5 juni 2018. Verder heeft de verzekeringsarts b&b eiser geobserveerd tijdens de hoorzitting van 15 oktober 2019 en hem aansluitend onderzocht. In zijn rapportage van 16 oktober 2019 heeft de verzekeringsarts b&b gesteld dat opvalt dat eiser het slaapprobleem niet in een slaapcentrum heeft laten onderzoeken. Hij wijst er op dat er mogelijk sprake is van slaapmisperceptie of van een veranderd slaapritme doordat eiser altijd in sterk wisselende diensten met veel doorgewerkte nachten heeft gewerkt. De verzekeringsarts b&b noemt het opvallend dat eiser geen slaapmedicatie gebruikt en dat hij wel de normale alertheid aan de dag legt, waarbij hij in staat is auto te rijden en te wandelen. Hij ziet daarbij wel een rol voor de ervaren psychosociale problematiek en het vermeende onrecht hem aangedaan waar eiser ondanks psychische begeleiding moeilijk afstand van kan nemen.
Verder merkt de verzekeringsarts b&b op dat afwezigheid uit het arbeidsproces niet heeft geleid tot klachtenreductie. Hij acht het voor eiser van groot psycho-hygiënisch belang te hervatten in passende arbeid. Dit omdat het structuur, persoonlijke groei en afleiding kan geven.
In bezwaar en bij de hoorzitting zijn volgens de verzekeringsarts b&b geen evident nieuwe medische feiten naar voren gekomen die aanleiding geven het verzekeringsgeneeskundig oordeel te wijzigen per datum in geding. De verzekeringsarts b&b wijst er daarbij op dat eiser behoorlijk actief is op verschillende niveaus, auto rijdt, boodschappen doet, helpt in de huishouding en betekenisvolle contacten heeft.
De verzekeringsarts is niet kunnen blijken dat de primaire verzekeringsarts een onjuist of onvolledig beeld heeft gegeven van de medische toestand van eiser en de daaruit voortvloeiende beperkingen. Omdat zijn eigen bevindingen aansluiten bij haar oordeel sluit hij zich volledig aan bij het oordeel van de primaire verzekeringsarts.
Met betrekking tot de urenbeperking merkt de verzekeringsarts b&b op dat getoetst aan de richtlijn ‘duurbelastbaarheid in arbeid’ er geen medische reden is een verdergaande beperking toe te kennen. Er is pas aanleiding voor een urenbeperking als met de overige beperkingen van de FML niet op voldoende wijze aan de door het UWV erkende medische problemen van eiser tegemoet kan worden gekomen en dat is volgens de verzekeringsarts b&b hier niet het geval.
De beperkingen en de belastbaarheid zoals neergelegd in de FML van 29 maart 2019 worden door de verzekeringsarts b&b ongewijzigd overgenomen.
4.2
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat medisch onvoldoende is onderkend dat eiser zo enorm veel in wisselende diensten heeft gewerkt en dat er van ploegendienst geen sprake was. Daarnaast wijst eiser op zijn psychische problemen, zowel arbeidsgerelateerd als in de privésfeer. Dat in combinatie met de vele ontstekingen, de hypertensie, migraine, maagverkramping, knie- en heupproblemen, maken dat eiser geen fut heeft en tot niets komt. Eiser wijst er verder op dat ten onrechte is gesteld dat hij geen slaapmedicatie gebruikt. Ter onderbouwing van een en ander heeft eiser verwezen naar meegestuurde resultaten van een psycho-fysiologische meting van 6 oktober 2017.
4.3
Oordeel rechtbank over beroepsgronden
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder naast de slaapproblemen, maar ook onder meer de hypertensie, gewrichtsproblemen, de prostaatklachten en de migraine. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden.
De informatie die eiser in beroep heeft overgelegd geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat de datum hier in geschil 4 juni 2019 is en de psycho-fysiologische meting waaraan eiser refereert van meer dan anderhalf jaar daarvoor dateert. De gemachtigde van het UWV heeft ter zitting er op gewezen dat de test niet is afgenomen door een in het BIG-register opgenomen arts, hetgeen afdoet aan de waarde die aan deze test toegekend kan worden. Gelet op deze verzekeringsmedische reactie heeft de verzekeringsarts b&b naar het oordeel van de rechtbank terecht kunnen concluderen dat de psycho-fysiologische meting door biofeedback-therapeut E. Vriens niet tot een wijziging van het medisch standpunt moest leiden.
De gemachtigde van het UWV heeft ter zitting uitgelegd dat altijd eerst wordt geprobeerd om fulltime functies te duiden en dat een urenbeperking pas aan de orde kan zijn als zelfs de lichtste functies in de database van het UWV te zwaar blijken.
Ook overigens is de rechtbank niet gebleken dat in de FML van 29 maart 2019 de beperkingen van eiser zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
5.
Geschiktheid voor de functies
5.1
Een arbeidsdeskundige van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: controleur metaalproducten (Sbc-code 264150), productiemedewerker (samenstellen van producten) (Sbc-code 111180) en assemblagemedewerker elektrotechnische producten (Sbc-code 267041). Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) heeft na onderzoek vastgesteld dat die functies terecht ten grondslag zijn gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser.
5.2
De rechtbank ziet geen reden te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar het rapport van de arbeidsdeskundige van 11 april 2019 en het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 23 oktober 2019
.Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies.
Zijn standpunt dat hij eigenlijk tot bijna niets in staat is en daarmee dat de FML veel zwaardere beperkingen zou moeten kennen, vloeit voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.3 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist. De functies die het UWV noemt, zijn fysiek lichte en eenvoudige functies.
De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
5.3
Oordeel rechtbank over beroepsgronden.
Eiser heeft in beroep verder aangegeven dat het WIA-maandloon berekend over de referteperiode van een jaar door de arbeidsdeskundigen te laag is berekend.
De rechtbank is van oordeel dat eiser zich daarbij vergist. Zoals door het UWV in het bestreden besluit aangegeven kan het UWV niet anders dan dit loon berekenen aan de hand van de Polisadministratie (SUWI). Daarbij is het verschil tussen de berekening van eiser en die van het UWV uitsluitend gelegen in het inkomen van de maand november 2016.
Dat is niet in de Polisadministratie opgenomen en kan daarom door het UWV niet worden meegenomen in de door eiser gewraakte berekening.
Zoals ook blijkt uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 6 november 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:3593) is deze door eiser als oneerlijk ervaren methode van berekening een bewuste keuze geweest van de wetgever.
Ter zitting heeft de gemachtigde van het UWV dat nog nader uitgelegd en daarbij ter illustratie de parallel getrokken met uitbetaling voor overwerk dat is verricht binnen de referteperiode, maar uitbetaald in een periode daarna, waardoor het ook niet kan worden meegenomen in de berekening van het loon in de referteperiode.
Hoewel de rechtbank het gevoel van eiser op dit punt begrijpelijk acht, kon het UWV niet afwijken van de voorgeschreven methode van berekenen, nu in de regeling geen ruimte is gelaten voor uitzonderingen als door eiser voorgestaan.
6.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 53,08%. Omdat eiser naast zijn grief met betrekking tot het inkomen over de maand november 2016 tegen deze berekening sec geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 4 juni 2019 heeft vastgesteld op 53,08%.
Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
7. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 17 december 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.