In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 december 2020 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen een besluit van het UWV. Eiser had een WIA-uitkering aangevraagd, welke door het UWV was toegekend met een mate van arbeidsongeschiktheid van 53,04% per 4 juni 2019. Eiser was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 17 november 2020 zijn zowel eiser als zijn gemachtigde, mr. I. Scheele, alsook een vertegenwoordiger van het UWV aanwezig geweest.
De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig onderzocht. Eiser had eerder een uitkering op basis van de Werkloosheidswet en meldde zich ziek met diverse klachten, waaronder slapeloosheid en psychische problemen. Het UWV had op basis van medische rapportages van verzekeringsartsen de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld. Eiser voerde aan dat zijn klachten onvoldoende waren onderkend en dat hij niet in staat was om te werken.
De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het UWV zorgvuldig was uitgevoerd en dat de rapportages van de verzekeringsartsen voldoende onderbouwing boden voor de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de belastbaarheid van eiser zoals vastgesteld in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van het UWV in stand blijft.